Advertentie n. Nieuwediep, in lading naar Londen HET STOOMSCHIP GREEN ISLE, netische kracht van zijnen blik niet bewee», in welke mate hij van zich zeiven en lijne geduchte makkers meester is. In dese duels op leren en dood, welke hij iederen dag twintig raaien levert, vindt men niets dat voorbereid is, alles is oiuerwacht, soowel voor den temmer als voor den toeschouwer, en dit is het juist, hetwelk het schouwspel zoo aantrekkelijk maakt. Na de tooneelen met den panter en de hyenas, volgen die in het hok der drie leeuwen, van de tijgers en van den monster-leeuw. Het is on mogelijk dat alles te beschrijven. Dat gebruik van mensch en dier, die ▼reesselijke worstelingen dat hoofd vau den temmer gesloken in den ga penden muil van den getergden leeuw, dat half naakte ligchaam vaneen mensch straffeloos in het hereik van drie tot woede gebragte leeuwen, of, als gold het een schooihoniljespelende met «en zes voet hoogen tijger of reusachtig ondier uit de woestijnen van Sahara, dat alles moet men met eigen oogen zien, 0111 zich er een juist denkbeeld van te kunnen vor men gezwegen dan nog, van de onbegrijpelijke dressuur der olifanten. PUBLIEKE VERMAKELIJKHEDEN IN SPANJE. De circus van Aranjuez was onlangs het tooneel van gevechten tusschen verscheiden wilde beesten en wel in tegenwoordigheid van de Koningin-Moeder en hare familie, die met den Koning Don Prancisco en den Hertog van Rianzares in de hof-tribune waren gezeten. Eerst van allen moest een wolf tegen eenige honden vech ten. De wolf was blijkbaar bevreesd en poogde herhaalde malen over het ijzeren traliewerk te springen, waarmede het strijdperk was omgeven. Deze poging werd met nog wanhopiger kracht herhaald, toen hij door vier stevige doggen werd aangegrepen, die hem in weinige minuten tijds zoodanig toetakelden, dat hij voor dood werd weggedragen. De wolf had zich gedureade den aanval tot het de- fensive bepaald; hij schudde de honden van zich af, maar ging nimmer tot het offensive over. Nu verscheen een hyena, tegen wien insgelijks vier honden werden losgelaten. Een derzelre on derscheidde zich bijzonder in dit gevecht, werpende hij geheel alleen de hyena verscheidene malen tegen den gronddoch eindelijk ont ving hij een zoo geduchten beetdat zijn meester tusschen beide komen en hem onder luid applaudissement uit het strijdperk slepen moest. Ook de hyena werd in beklagenswaardigen toestand weg- gebragt. Het derde beest was een zware, grimmige beer, op wien niet minder dan 13 houden werden aangehitst. De beer was ook inderdaad een geduchte vijand, want de honden wachtten zich wel hem aan te pakken, vergenoegende zij zich in het rond staande hem aan te blaffen; zoodra een van allen het waagde hem te nabij te komen, werd hij ontvangen met eene omhelzing en beet, die hem, naar het scheen, levenloos deden nederzijgen. De toeschouwers verlangden nu met groot misbaar, dat de moedige hond zoude ko men die de hyena had bevochten. Hij was de eerste van de gan- sche bende, die het ondernam den beer met de tanden aan te grij pen. De anderen volgden zijn voorbeeld, hoewel met minder ijver; maar hunne vereenigde krachten schenen niet de minste uitwerking te hebben op de ruige vacht van het ondier, door welks dikke huid de beten der honden niet doordrongen. Inzonderheid om het laat ste bedrijf des schouwspels bij te wonen, was eene massa volks met de spoortreinen uit Madrid naar Aranjuez gekomen. De vertooning zoude namelijk worden besloten met een gevecht tusschen een leeuw en een stier. Eerstgenoemde was een der schoonste van zijn ge slacht. Naauwelijks was hij het strijdperk ingetreden en had hij den stier in het oog gekregen, of hij sprong op hem aanom zich op hem vast te klampen. Het gelukte hem echter slechts den staart zijns vijands te vatten waaraan hij zich met de klaauwen vast hield. De stier, alzoo van achteren bestookt, konde zich niet met de ho rens verdedigen. Toen evenwel de leeuw hem den staart digt aan de romp had afgebeten, keerde hij zich, woedend van pijn, tegen hem, nam hem, in weerwil van zijne zwaarte, op de horens en wierp hem hoog in de lucht, waardoor de strijdlust van den leeuw zoodanig werd bekoeld, dat het duidelijk bleek, naar wiens zijde de zege zoude overhellen. De leeuw kroop jammerend langs den grond en had nog verscheiden aanvallen ran den stier te verduren waartoe deze laatste echter meer werd gedreven door de achter het traliewerk vergaderde toeschouwers, dan door natuurlijke vijandschap; want zoodra de leeuw buiten gevecht was gesteld, scheen de stier hem niet verder te willen aanranden en zoude hij hem gaarne in rust hebben gelaten. Het gevecht eindigde met den dood des leeuws. CORRESPONDENTIE. N. N. vragen of het willekeur van de klokkeluiders of goedheid van heeren kerkmeesters is, dat de groote klok te Si-hagen maar zelden des Zondags wordt geluid en dan nog zeer slecht, nieltegenslaando er al eenige 100 aan verwerkt zijn. Het nieuws van de feesten aldaar is te oud om de aan dacht van onze Lezers bezig te houden. Ondertrouwd C. J. HOOGVORST met J. ROEM. Alkmaar den 29 Aug. 1851. Eenige kennisgeving. Heden beviel voorspoedig van eeno welgeschapen DOCHTERA. GEUS, Echtgenoole van J. JONKER. Helder, 23 Augustus 1851. Heden verloste zeer voorspoedig van eenen ZOON FROUWTJE BAKKER, geliefde Echtgenoole van T. METZ. Oude Schild op Texel, 25 Augustus. Helder (NiEuwEnmr) 29 Aug. 1851. Overleden de WelEd. Heer JOHANNES HENRICÜS LOHMAN in leven Commies hij de directie der Marine, Ie Willemsoord, in den ouderdom van ruim 48 jaren. M. L. 1. CHAPPU1JSI Wed. J. H. LOHMAN. vertrekt Vrijdag tien 5den September, hebbende uitmuntende inriglingen voor Passagiers goederen en vee. Te bevragen bij Gebr. Zurmuhlek Taylor, Scheepsmakelaars. KIN NER, zich alhier gevestigd hebbende als Catechiseermeester, ten huizo van tien Heer Jb. LiglenbergMr. Brood bakker aan het Nieuwediep, beveelt zich alzoo met do meeste hoogachting aan, tot het geven van Godsdienstig onderwijs, zoo aan kinderen, als aan hen, wclko zich meer bepaald wenschen voor te bereiden tol het afleggen van belijdenis. nieuwediep bij c. bakker bz, gedrukt bij s, giltjes.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1851 | | pagina 4