der ontvangsten en uitgaven van de gemeonte en die voor do adminislralicn van het algemeen weeshuis en der alge- o o ineenc armen over 1852 tol onderzoek en rapport gesteld in handen eener Commissie, bestaande uit de heeren H. J. van Es, E. J. VerweijdeJ. HaremakerJ. Sevenhuij- sen cn J. Papineau. Het ontwerpen van een reglement van orde voor do Raads vergaderingen werd aan Burgemeester en Wethouders opge dragen. Tot Ambtenaren van don burgerlijken stand zijn be noemd do Burgemeester en de beide Wethouders. De alhier gevestigde Rederijkerskamer: Olympia, on der de zinspreuk: Niet Volmaakt, hield den 15n dezer hare eerste algemeenc Wintervergadering. De verwachting van een talrijk opgekomen publiek was hoog gespannen. Wij althans, willen wel bekennendat het ons eenigzins bevreemddedat do nog zoo jeugdige kamer de zware laak op zich had durven nemen, om Hofdijk.'s meesterlijk histo risch drama ten gchooro te brengen. Do leden wilden ech ter bij hare zusters niet achterblijven, die haar waren voor gegaan cn legden zich door ijverige cn aanhoudende studiën eenige maanden onafgebroken toe, om zich hunne rollen behoorlijk eigen te maken. Werd do gespannen verwachting van 't publick bevre digd?Was onze vreeze die ook anderen koesterden ongegrond?Werd de studie en moeite der leden bo- O loond? Waarlijk, indien wij die vragen ontkennend moes ten beantwoorden wij zouden de pen niet opvatten, oin liefhebbers, dilettanten in den volsten zin des woords, een onaangenaam woord toe *to voegen. Reen, juist omdat wij die vragen bevestigend beantwoord hebben gezien, gevoelen wij cn ik vermeen hier de tolk van velen te zijn ons gedrongen, den leden een openlijk blijk van hulde te geven voor do waarlijk verdienstelijke opvoering van HeemskercEs beley. Ds rollen waren regt goed verdeeld, door allen braaf gekend en door de meeslen fiks opgevat. Niemand zal dan ook wel onbevredigd huiswaarts gekeerd zijn, te meer nog daar hel gchcele feest zoo goed werd be stuurd en men nu cn dan werd vergast, op eeneopgepas te wijze tusschen de verschillende bedrijven aangebragle mu ziek, die onder de leiding van het honoraire lid J. Dahmen, fiks werd uitgevoerd. Wij kunnen ten slotte niet onvermeld laten dat na den afloop der vertooning een der leden den hoorders cr aan her innerde dal juistdien dag het onvrije territoir te dezer plaat se was opgeheven en daarbij een voor die gelegenheid ver vaardigd vors voordroeg, dat, hoewel wat overdreven van uit- drukkingen, regt schoon kon genoemd worden en ons den dichter verraadde, die ons reeds zoo dikwerf vergastte. Wij verheugen ons er otct, dat het zaad van kunstenen wetenschappen te dezer plaatse zulk een goeden grond vindt. De plant tiert welig, hoe jong nog, en de vruchten zullen dan ook niet achterblijven. Doch zal hare groei steeds zoo voortgaan? Voorzeker neen. Ook zij heelt stormen en ha gelslag te verduren. Doch wat schaadt het, dat zij geslin gerd cn gebogen wordt, daar dit haar Ie vaster zal doen wortel schieten. Maar geknakt en ontworteld kan zij wor den!.... Dit verhoeden allen, die het wel meencn met wat goed, schoon en edel is. Wij vernomen met genoegen, dat de Heer H. G. de Boer, Daguerrsotypeur (reeds voor oenigen tijd hier werk zaam geweest zijnde en door zijne schoone daguerréotype portretten alhier zoo gunstig bekend) het voornemen heeft, deze plaats binnen kort op nieuw te bezoeken; wij twijfelen niet of het zal den beminnaren der daguerreotype niet onaan genaam zijn dit nieuws te vernemen. Den lln dozer ontstond er, in hol Spang, een ge hucht op het eiland Texel, brand in eenen hooiberg, ver oorzaakt door het broeijen van het nahooi. Al spoedig sloegen de vlammen lot de belendende boerenwoning en schuur, het eigendom Tan den bewoner J. Roeper otct, met dat noodlottig gevolg dat de geheele boerenplaatshet hooi, oen groot deel van den oogst, zoowel als van huis raad door de vlammen verleerd weriien. Gelukkig was de woning tegen brandschade verzekerd. In hot dagblad the Atlas leest men het volgende betreffende de Kaapsche Nederlanders of zoogenaamde boeren De Nederlandsche boeren zijn gewis de schoonste menschen der kolonie. Ik zag hen altijd van 6 voet tot 6 voel 6 duim lang, breed en gespierd na«r evenredigheid. Men vindt cr van reusachligo grootte en omvang. Hunne kracht is ontzaggelijk, en ofschoon zij een rustig slag van menschen zijn, voelen en loonen zij altijd eene groole verachting voor zoo'n Engelsclien dwerg. De Hotlentotlen zien tot hen op met grooten eerbied, zoo als men van zulk een volk ver wachten kan. Tijdens den opstand der boeren (gelijk mon len onregte spreekt) dacht do regering de Kaapsche rege- menlcn, voornamelijk uil Holtentotlen bestaande, tegen hen te gebruiken; maar zij werd gewaarschuwd door hen, die het karakter der Hottentolten kenden, dat deze nooit zouden vechten tegen mannen, die zij zoo diep vreesden, als de boeren, mannen wier kracht zij zoo wel kenden en wier nimmer missend schot uil hunne lange geweren zij te dik wijls hadden ondervonden, om er hel mikpunt van te willen worden. Do boeren zijn groote bewonderaars van stoutmoe dige daden, kracht en werkzaamheid. Een geweldig jager" als Gordon Canningzou door iederen boer in Zuid-Afiika met open armen ontvangen worden. Poor Moultrie van het 75sto regemenl, de «leeuwenjager" bij uitnemendheid, was bij hen als vergood. Evenzoo Bain, de langharige" die eenige dozijnen uitstappen in do wildernis gedaan heeft om den woudkoning cn zijne onderdanen op te zoeken. Zij jagen veel meer dan de Engelschc kolonisten en schieten scherp, hoe lang, zwaar en onhandig hunne geweren ook zijn mogen. Het karakter van een stam blijft zich gewis lot het vijlde, zesde, soms zevende geslacht getrouw. De Kaap sche Nederlanders zijn een even matig en ijverig volk als hunne slamgenooten in Holland. In hun uitwendig voorko men zijn zij veel meer veranderd dan in hunne eigenschap pen van den geest, ofschoon zij er nog als Hollanders uil zien. Zij zqnhoo oogclcofclijk dit ook zij, niet voor den vooruitgang. Zij hebben nog altijd den ouden ploeg hunner voorvaders, hoe onhandig hij ook is, en twaalf ossen noodig heeft om gebruikt te worden. Dikwijls scheren zij hunne

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep | 1851 | | pagina 2