v k m m s, z w m m m a.
7 o. op het midden van den noordelijken Rollaag van de Stee-
uen Brug op de Hoogezijdedeze zal het grootste gedeelte van de
Hoogezijde en Lagezijde verlichten, benevens de Laan; en
80. bij de Roomsche Kerk, midden over de Straat, deze ver
licht de geheele Molenstraat, benevens de uiteinden van de Lage
en Hoogezijde.
En om dan eindelijk alle inwoners in het genot der verlichting
te doen deelen, konden nog vijf of zes der grootste van de 50
a 60 lantaarns, die voor weinige jaren onze woonplaats met gloei-
jende spijkers verlicht hebbenworden uitgezocht en van goede
nieuwe lampen voorzien, om daarmede de uiteinden van de kron
kelige en slijkerige Hoep, het Noord, alsmede de Loet, benevens
het einde der Nieuwe Straat, bij de Rapenburger Brug te verlichten.
Wij herhalen onzen wensch, dat er ten spoedigste op gereflec
teerd moge worden, door steden of gemeenten, waar goede rever-
bères voor matigen prijs nog overkompleet zijnhet behoeven geen
pronklantaarns te zijn, het is verlichting die beoogd wordt.
Schagen, 27 November 1851.
I. v. S. en B. d. Y.
Daar juist de slagttijd daar is, en men zijne aandacht wel eens mag
afwenden van de politieli waarin het al mooiier en fraaijer wordt, om
lich in de natuurlijke historie te verlustigen zoo kunnen v?ij niet nalaten
het volgende lezenswaardig artikel uit een gentsch blad mede te deelen
over de laugsnuitige dieren, waarvan wij gewoon zijn in de maand No-
vomber een goed getal uit het rijk der knorrende levenden in dat der
stille kuipen en in walmende schoorateenen te zien verhuizen, en wier
vleesch allerlei transformalien ondergaat, ten behoeve van het lekkerbek-
ktngild.
In tegenstelling van de Joden en Mahomedanen die het Zwijn voor
een onrein dier houden, en het eene doodzonde achten van eene lekkere
hesp ol ham te eten maakten de oude Belgen en Gallen teel werk van
varkensvleesch. De groote zwijnen-kudden welke zij onderhielden, lie
ten zij in volle vrijheid door wouden en weiden omdwalen. Diodorus
Siculus verhaaltdat de ontmoeting van dergelijke kudden voor den rei
ziger hoogst gevaarlijk was. Strabona de ligchaamskrachtgestalte en
vlugheid der gallische varkens geroemd te hebben voegt er bij dat men
de nabuurschap dier dieren al zoo zeer duchtte als die der wolven. Het
vleesch der gallische en belgische zwijnen was overigens bij uitstek sma
kelijk, en tot onder de eerste frankische koningen het voornaamste voed
sel voor armen en rijken. De menapische (vlaamsche brabandsche en
geldersche) hammen worden door den hekeldichter Martialis onder de
lekkerste geregten geteld, en stonden bij den bekenden romeinschen smul-
Ier Apicius in groote achting. Van deze oude befaamdheid der belgische
hammen vindt men nog sporen in degenen die in Weslfalen worden
bereid.
In de middeleeuwen werden de zwijnen niet alleenlijk op het platte
land, maar ook alom in de steden, in volle vrijheid opgekweekt en lie
pen zoo als nu de honden, los door de straten.
Om dit misbruik te doen eindigen was niets minder noodig dan het
ongeluk 't welk Filips kleinzoon van den franschen koning Lo <cwijk
den Dikkenwedervoer. Deze jonge vorst, de straten van Parijs doorrij
dende kwam er een varken lusschen de poolen van zijn paard loopen
waardoor het ros aan het steigeren geraakte en zijn meester uit den zadel
Ier aaide wierp, aan de gevolgen van welken val de piins overleed.
Bij etne merkwaardige stadsordonnantie van Brussel, van des jare 1342,
door den heer Willems in het eerste deel *an het belgisch museum me
degedeeld werd onder andere aan de chirurgijns en aan de vrouwen, die
zich met aderlaten bemoeiden, verboden varkens te houden, terwijl aan
de vleeschhouwers niüt toegelaten w erd deze dieren langer dan drie dagen
«an huis te hebben. Gelijk de geleerde schrijver teregt aanmerkt, zullen
redenen van openbare gezondheid aanleiding hebben gegeven tot dit ver
bod, hetwelk overigens ten bewijze kan strekken, dat liet in de veertiende
eeuw nog eene vrij algemeene gewoonte was varkens ten zijnent te hou
den. Thans worden in Nederland in het GelderscheSlichtsche en Hol
land en in Belgie de meeste varkens in de waalsche provinciën gefokt.
Het Luxemburgsche alleen zoude, naar men berekent, jaarlijks ligt een half
millioen varkens kunnen verkoopen zoo talrijk zijn er deze dieren dat het
armste huisgezin er ten minste een onderhoudt en opkweekt. (Adres aan
de nsderlandsche StatenPGeneraal.) Hetzelfde wordt bij de henegouwscht
bóeren waargenomen. Het is ook uit de provinciën, dat de jonge varkens
naar de vlaamsche gewesten worden gezonden om er gemest te worden en
zij bereiken er eene waarlijk reuzige gestalte en zwaarlijvigheid. Het ant-
werpsche Cronijkje spreekt in dezer voege van een derzelve op hel jaar
1565 (66):
»Den 21en february, op den "VYilten-Donderdagsoo quamb tot Ant-
»werpen een groot vet Yerken wegende sevcn hondert pontdit quamb
»vuyt Ylaenderendaer 't twee jaren gemest geweest hadde met soete
»meick en terwen blommeen dit sach men levendich op 't Vleeschhuys
»om eenen halven stuyier."
Het bestaan of het slagten van zulke monstervarkens wordt nog nu en
dan door de dagbladen ais iets zeldzaams aangekondigd. Aldus is er in
1840, te Yuerne Westvlaanderen) een te zien geweest dat tot 812 pond
woog," doch het zwijntje in Februarij laatstleden te Oost-RoosebeKebij
Kortrijk geslagt, spant de kroon boven alle degene die men kende, want
het woog tot 951 pond.
Gelijk de tamme zwijnen, waren de wilde hier te lande voorheen in
groot getal. Naar men wil, zoude het stadje Borcette bij Aken, zijnen
lalijnschen naam Porcetura gekregen hebben van de menigte E ver-zwijnen
die het naburige bosch bevolkten. Doch dat de vlaamsche dorpen Swijn-
aerde en Swijndrecht hunne namen insgelijks aan da nabuurschap van
zulke ongemakkelijke gasten zouden verschuldigd zijn dunkt ons meer
dan twijfelachtig. Onzes inziens moet zwijn hier niet verstaan worden
in den zin van Sus of Poreus (varken) maar van mensurce aridce
genusgelijk het ook bij Kiliaan heet.
Men leest in de henegouwsche jaarboeken van den monnik Jacob de
Guijsedat die van Treir van Bayoeen verdichten koning van Belgie,
onder andere schattingen ook eischten de jaarlijksche levering van
duizend Ever-zwijnen. Ofschoon de geheele geschiedenis van dien Bavo
eene bloote vertelling zij, welke op geene bewijsstukken berust, is het
niet onmogelijk, dat den een of anderen duitschen of belgische volksstam
dergelijke schatting eens is opgelegd geweest.
Men weet dat in een Reinaart het Ever-zwijn onder den naam van
Forcondet ten tooneele wordt gevoerd. De heer Willems zegt niet ie
weten wat dit woord beduidt. Indien het ons geoorloofd ware eene gis
sing te maken, zouden wij zeggen, dat Forcondet wel eene misschrijving
kon wezen van Fècondeten dus zoo veel beteekende als het vrucht-
bare. De zogge of het wijfjes-varken werpt inderdaad talrijke jon
gen,dikwerf yeertien zestien en achttien tegelijk; dal is meer dan
zij er kan zogen. Wij moeten er echter bijvoegen, dat Forcondetge
lijk Willems verder aanmerkt in de fransche Renards niet voorkomt.
In de achttiende eeuw schijnen de wilde zwijnen iq Belgie nog «eni
germate gemeen te zijn geweest, aangezien keizer Joseph IIin 1782,
gebood alle te dooden die zich in de domaniale of particuliere bosschen
zoudtn bevinden, of wel, bij aldien men zulks verkoos, van ze in om
heinde perken op te sluiten. Het doelwit dier ordonnantie was te belet
ten dat de bebouwde landen door deze wroetende dieren nog langer
beschadigd wierden. Tegenwoordig ontmoet men slechts eenige weinige
Evers in het Luxemburgsche, en in de provinciën Namen en Henegou
wen naar den kant van het Ardennerwoud.
De bekende reiziger JLevaillantin het vijfde deel zijner togten door
de kaapsche binnenlanden, beschrijft ons een wild-zwijn, merkwaardig
door zijnen dikken kop en twee kwabben beneden de ooren dit om zoo
te zeggen, vieroorig afrikaansch gedrocht, was bereids in 1770 levend
in Holland gezien. De niet min merkwaardige Babiroussa of wild-zwijn
met vier ten mui'e uitstekende slagtanden werd in 1829 van het ei
land Celebes levend te Parijs gebragt.
ïn de zeventiende eeuw was nog het gebruik in zwang, dat de Staten
van Utrecht jaarlijks aan den Dove van Holland een Ilofbeer zonden.
Deze Ilofbeer was niets anders dan een mannetjes-varken het grootste
en vetste dat men in de geheele provincie Utrecht vinden kon. De oor
sprong vnn dit gebruik wil men dat moet gezocht worden in het over
rompelen en uitplunderen van den Haag, door de Gelderschen ten jar»
1528, onder Maarten van Rossemen wel met kennis en door beleid
van de Stichtenaarsdie daarvoor, door keizer Kavel den Fijfdetot eeu
wige boeting vnn een zoo stout bestaan, verwezen werden om jaarlijks
eenen beer aan het Hof van Holland te leveien. Dil beest na eenige
dagen op het Haagsche Binnenhof ten toon gesteld le zijn geweest, werd
geslagt en verdeeld onder den stadhouder en zijne raden. M len het lust
leze in van LennepJs Pleegzoon de inhaling van zulk eenen Hof-beer.
(De paal, waaraan die Hof-beer op het haagsche Binnenhof werd
vastgebonden, was nog in liet laatst der vorige eeuw te zien; er is nu
eene lantaarnpaal op gebouwd men zegge nu nog dat de verlichting
niet is vooruitgegaan. Het gemis van den ilofbeer, die nu reeds sedert
bijkans zeventig jaren niet meer door de boetende Utrechtenaars aan den
Ilove van Holland wordt afgeleverd, schijnt, bij den vooruitgang der
gastronomie in de residentie, niet te worden gevoeld.)