ieder der Leden van de Kerkelijke Armbesturen afgevraagd
zijnde of zij zich met het voorstel konden vereenigen en
van het aanbod van het Burgerlijk Armbestuur gebruik
wilden makendit door allen is aangenomenonder
anderen door het Lid van het R. G. Armbestuur, onder
bijvoeging der woordener schiet niets anders over."
De waarheid van hel bovenstaande verklaart niet
alleen de eerst-ondergeteekendein de bijeenkomst tegen
woordig geweest, maar wordt bevestigd door de Leden
der overige Kerkelijke Armbesturendie dezelve hebben
bijgewoond, en vermeenen wij tevens dat wel uit de
notulen van die vergadering van Burgemeester en Wet
houders zal blijken, dat het voorslel is aangenomen.
Maar wanneer ook dit nog niet genoegzaam wordt
geacht, of ontkend mogt worden, dan vragen wij met
vertrouwenzoude men op eene zoodanige bijeenkomst
waarvan het doel bevorens jdoor den heer Burgemeester
bekend gemaakt was aan de verschillende Armbesturen
berust hebben in het stilzwijgen of zich niet verklaren
door een derzelve; zoude men geene beslissing gevorderd
hebben; zoude het Burgerlijk Armbestuur, zender van
de medewerking van het R. C. Armbestuur verzekerd te
zijn op hetzelve gerekend hebben bij den inslag der eet
waren zoude het een schrijven om portiebepaling tot
hetzelve gerigt hebben? Dit toch zoude aan het onge
rijmde grenzen.
Wat blijkt nu uit het bovenstaande?
Dat het R. G. Armbestuur zoowel door de verkla
ring van toe noch afgestemd te hebbenals door de
bewering dat aangedrongen zoude zijn om de spijzen door
het Burgerlijk Armbestuur te doen leveren legen een ma
tigen prijszich aan onwaarheid heeft schuldig gemaakt
evenzoo is het gelegen met de mededeeling van de, tus
schen hun Bestuur en het onze, gewisselde correspon
dentie; want onzerzijds is niet gevraagd opgave van het
aantal portiën spijze dat zoude kunnen worden geplaatst
maar wel van het aantal portiën dat voor hunne reke
ning zoude kunnen worden uitgereikt uit de eerste
zinsnede kan worden afgeleid, dat er nog geene overeen
komst bestondde tweede maakt het bestaan daarvan
niet twijfelachtig; het zelfde vindt plaats met zijne ver
zekering dat zijn antwoord op bovengemelde aanvrage,
luidde: dat het R. C. Armbestuur van de spijzen geen
gebruik lconde makenterwijl echter zijne missive in
dato 17 Januarij 11. inhoudt, dat de R. C. Armbestuur
ders daarvan geen gebruik zullen maken.
Het woord kunnen doet er aan denken alsof voor
het eerst het voorstelen wel in het belang van ons
Bestuur wierdt gedaanen alsof zij niet bij magte waren
om de kosten te dragen, hetwelk toch wel het geval
niet konde zijn, na het inzamelen van eene, zoo wij
zijdelings vernamen, ruime geldelijke bijdrage voor het
doelom zooveel te minder als hun aandeel in de spijs-
kokerij gedurende het winlersaizoenwaarschijnlijk niet
meer dan ƒ250 zoude hebben bedragen.
Het woord zullen bewijst daarentegen onwil om tot
den maatregel toeletreden.
Schijnbaar of oppervlakkig beschouwd, is dit onver
schillig of althans van weinig belangmaar wanneer men
het een ander met aandacht leest en er over nadenkt
levert dit het bewijs opdat men alle mogelijke behen
digheid in het werk heeft gesteldom kracht bijtezetten
aan de onware verzekering, dat men tot geene overeen
komst was toegetreden.
2°. Het R. G. Armbestuur zegt, dat, zoo er al
kwestie isdeze dan tusschen zijn en ons Bestuur be
staat, dat het onze uitsluitend Protestantsch is, of het
zelve intusschen met het Diaconaal Armbestuur der
Hervormde Kerk moet vereenzelvigd zijn.
Van kwestie tusschen de beide Besturen is het onze niets
hoegenaamd bekenddie is noch mondeling noch schrif
telijk immer geblekenof, daarvoor moet gehouden wor
den de mindere ingenomenheid van bet R. C. Armbe
stuur met de wettelijke bepalingendie het Burgerlijk
Armbestuur, overeenkomstig zijne verpligtingennaleeft
en handhaaft.
Dat ons Bestuur uitsluitend Protestantsch is, is on
waar. Van af de oprigting van het Algemeen Armbe
stuur is de R. C. Gemeente in hetzelve steeds vertegen
woordigd door twee Leden en hebben daarin thans nog
zitting de heeren J. E. JANZEN en J. SP1GT.
Wat door of onder vereenzelving met de Hervormde
Diaconie verstaan wordt, begrijpt ons Bestuur niet; wil
men hiermede te kennen geven, dat wij die Diaconie,
ten nadeele van anderen, begunstigen, wij werpen die
beschuldiging verre van ons af, en dagen het R. C.
Armbestuur uit, daarvan een enkel bewijs te leveren;
wil men het publiek diets maken, dat hunne armen
daardoor benadeeld zijnde navolgende opgavenbetrek
king hebbende tot het jaar 1855, van die bcdeelingen
wier noodzakelijkheid en bedrag van de beschouwingen
en het oordeel van Bestuurders afhangten waarmede
alzoo bevoordeeling of benadeeling zoude kunnen plaats