J. L. CRAP HELLINGMAN, Pres.
J. BORST Wz. Vice-Pres.
J. E. JANZEN.
A. J. VAN KELCKHOVEN.
H. GRIJM.
D. SCHUIT.
J. SPIGT.
JB. BAKKER.
S. LASTDRAGER.
C. J. HOOGYORST.
N. YROONSecretaris.
hatelijke beschouwingen aantijgingen en wat dies meer
zijzonder op een enkel punt voorbeelden of bewijzen
te leverensedert wij kennis bekomen hebben van het
artikel dat wij thans wederleggenstellen wij dan ook
te weinig prijs op de goed- of afkeuring van het 11. C.
Armbestuur om met hetzelve over zoodanig punt te twisten.
4°. Het oordeel van het R G. Armbestuur dat het
in de gegevene omstandigheden beter was, het geld voor
huishuur enz., dan voor warme spijzen te besteden, zal
in den wintertijddoor weinige Armbesturen worden
gedeeld. Het R. C. Armbestuur dat die handeling regt-
matig noemt, zegt, dat daardoor wrevel en teleurstelling
is opgewekt en de speculatie van het Algemeen Arm- of
Burgerlijk Gemeente Bestuur niet bevorderd is. Deze
hatelijke en ongepaste uitdrukking kan alleen het gevolg
zijn van wrevel en teleurstellingdie het R. C. Armbe
stuur, van eene verpligtende toepassing der wet door het
Burgerlijk Armbestuurondervindt. Speculatie of winst
bejag bestaat bij dit bestuur nietzoo de verdenking ons
daarvan mogt zijn toegedachtwerpen wij die met ver
achting van ons af. Onverpligt hebben wijin het
belang der kerkelijke Armbesturenonze diensten aange
boden tot het verstrekken van warme spijzen aan onze
inrigtingtegen vergoeding der kosten en onder overleg
ging van bewijzen die het vermoeden van speculatie lo
genstraffen. Rekenpligtigheid ook aan een hooger
Bestuur waarborgt dit.
De grieven van het R. C. Armbestuur tegen het
Gemeente Bestuur laten wij onaangeroerd, en aan dit
Bestuur over of het der moeite waardig kan worden ge
acht daarvan notitie te nemeneven als wij ons zullen
onthouden om te antwoorden op het aangevoerde omtrent
het Godsdienstig terreinen alleenlijk aanmerken dat wij
met opzigt tot des lieven vredes wille, thans weten wat
het R. C. Armbestuur daaronder verstaat.
Wij eindigen met de betuiging dat wij ons verheu
gen in de overtuiging dat wij hoegenaamd geene aanlei
ding hebben gegeven tot het onderhavige geschrijf; dat
wij geene aanvallers zijn geweest maar ons tot verdedi
ging hebben gedrongen gezienen laten de gevolgen
voor hen die tot den strijd hebben uitgelokt.
Helder, den 28 Februarij 1856.
Het Burgerlijk Armbestuur