B,
A". 1833.
ALKMAARSCHE
N°. 13.
COURANT.
Van MAANDAG
IM
fm W
^^^■flÉSLlSÉMI^Eé»!
Den i APRIL.
aintlililillllWIIIIillllliiiilll'I'^llflllillllll!!!!1
Deze Courant wordt geregeld eens in de week en vel op Maandag voor de l'rijs van 6 Centen uitgegeven.
'URGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad ALKMAAR,
brengen bij deze ter kennisse van de ingezetenen derzelrer Stad
dat het kohier van het Patemregt dezer gemeente voor de Vier eer
ste maanden van dit loopende jaar op den iep" dezer maand door
den Heer Staatsraad, Gouverneur van de Provincie Noord-Holland is
executoir verklaard, en ter invordering aan den Heer Ontvanger der
Directe belastingen binnen deze Stad overgegeven.
Ieder ingezeten welke daaibij belang heeft, wordt nlzoo vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven j ten
einde alle geregtelijke vervolgingen te ontgaan.
Alkmaarden 2$ta Maart i833.
Burgemeester en Wethoudèrs voornoemd
FONTEIN VER SC H UI 11,
Ter Ordonnantie van Dezelven
De D.EU FONTEIN VEUSCHUIR.
BUITENLANDSCHE BERIGTÈN.
F R A N K R IJ K.
In het Journal des Flendreswelks schrijvers bij den Belgischen
opstand en het opruijen der bevolking ter zake der zoogenaamde
grieven, zulk eene veeibeteekeaende rol hebben gespeeld, las inen
onlangs woordelijk de volgende aankondiging. Men verlangt bij de
drukkerij van het Journal des Fiaudres* eenige letterzetters, voor-
?ien van getuigschriften van bektvaainneid en zedelijkheid. Zij moe
ten de Fransche en Vlaamsciie taal magtig zijn.
Te regt maakt de Gentscne Messager hierop de volgende aanmer
king: Alzoo verk.esc de groote kampvechter van de vrijheid in
alles en voor allen de warme vaderlander die stuiprr kknigen van
woede kreeg, als hij bemerkte, dat men tan een ouderwijzer, van
een openhaar ambte aar, met de opvoeding der burgers belast, ge
tuigschriften vuil bekwaamheid of zedelijkheid vorderde, geen
gewoon werkman, van wien hij niets dan handen-arbeid kan vorde
ren, in zijne dienst te nemen, wanneer deze niet kan bewijzen,
voor zijn vak geschikt en een regischapen man te zijn. En dezelfde
schrijver ziet er geene zwarigheid 111, om het niogeb.k te maken,
dat liet toekomstig lo: van eeiie geheele bevolking van een domoor
of galeiboef afhankelijk worde gemaaktEen nieuw bewijs dat de
leus; doet naar mijne woorden, maar niet naar mijne werken! het
beginsel der wet voor deze soort van om wentelaars is."
UINNENLANDSCHE BERIGTEN.
Breda 26 Maart.
Dagelijks ziet men nog Belgische deserteur aankomen.
Dezer dagen moet op de grenzen door troepenbehoorende
tot het eerste battailion jagers, eene kar zijn aangehouden, met
welke eene aanzienlijke som gelds, begroot op bijna ƒ80,000, ter
«luik werd ingevoerd.
Wij hebben thans in de Javasche Couranten van den sgsten Octo
ber tot den óden November des vorigen jaats ontvangen, vindt me.1 liet.
volgende verslag nopens het verongelukken van iiec schip Java, ge
zagvoerder Lister, hetwelk den polen julij des vorigen jaarsweinige
uren nadat het de rede van Pontianak, op de westkust vat) Borneo,
verlaten had, vergaan is. De meeste reizigers en zeelieden'dié
zich op dit schip bevonden, hebben zich in de sloepen kunnen
redden, doch zijn niet, dan na vele gevaren te hebben doorgestaan;
aan land gekomen. Onder de geredden bevoi d zich de Majoor Hen
rici, thans tot den rang van Luitenant-Kolonel bevorderd, die met
eene buitengewone zending op de westkust van Borneo bel-se was
geweest en naar ]ava wilde terug keeren. Al e de papieren en goe
deren, die hij bij zich had, zijn echter eene prooi der golven ge
worden, hetgeen te meer te betreuren is, vermits daarbij alle de
aardrijkskundige opnemingen en aanteekeningen wegens Borneo, die
genoemde Ooverste gedurende twee jaren met voorbeelde oozen ijver
en zelfsopofTering had verzameld zoo wel als de nog geredde pa
pieren van wijlen den Heer Muller, verloren zijn gegaan. Hetzelfde
lot heeft eene fraaije verzameling van oudheidkundige en natuurkun
dige voorwerpen en van inlandsche wapenen getroffen die de Heer
Henrici gedurende zijne reizen in de binnenlanden van Borneo en
langs de kust had bijeen gebragt. De gegronde hoopdat zijne
zending over den inwendigen toestand van genoemd belangrijk eiland
veel licht zou verspieidenis daardoor gedeeltelijk vervlogen.
I11 de zitting van de Belgische kamer van vertegenwoordigers van
den 23sten Maartwaarin over de begrooting voor het departement
Fan Oorlog gehandeld moest wordenheeft de heer Osij vooraf van
den Minister van Buitenlandsclie zaken, de heer Goblet, ophelderin.
gen wegens den staat der onderhandelingen gevorderd. Deze heeft
geantwoorddoch over dat antwoord is eene wóordewissiing ont
staan
waarbij men van verschillende kanten den Minister aangeval
len, en zelfs geene beleedigende woorden tegen hem gespaard heeft.
De heer Osij begon met te beweren, dat, indien Frankrijk e»
Engeland zich verbonden hadden, om de volledige uitvoering van
het ei drag van 15 November 1831 te bewerken, en ind.en die
Mogendheden bij voortduring aan Belgie met veroorloofd1!), om
door geweld van wapenen tot een einde van zaken te komen, er
ook geene reden bestond, waarom dat iand een legér op de been
hield, door welks onderhoud de ingezetenen werden uitgeput, het
welk enkel tot vertooning moest dienen, en Belgie ten laatste toe
een voorwerp van bespotting voor geheel Europa moest maken. Hij
wilde dus weten, waartoe Frankrijk en Engeland z.ch verbonden
hadden, en of Belgie bij voortduring de bevelen van eigendunkelijke
v. ogden moest afwachten, die aan dat land niet toelieten z.ch te
j verroeren dan we! of de Belgische regering des noods door kracht
van wapenen hare verkregene regten kon doen geiden, waarop, zon
der de onafhankelijkheid des lands den doodsteek te geven, nietï
meer af te dingen viel. Hij vond tot twijfelingen hieromtrent aan
leiding in de onlangs openbaar gemaakte stukken wegens de onder,
handelingen tusschen Frankrijk, Engeland en Holland. De daarbij
aan Holland gedane voorstellen waren niet slechts strijd.g met de
belangen van Belgieinaar zelfs met het daaraan opgedrongen ver-
drag van 15 November. Van dat verdrag werd zelfs in die stukken
j naauwelijks meer gerept; liet sluiten van een nieuw verdrag, om tot
de scheiding tusschen Holland en Belgie te geraken, als iets zeer
natuurlijks voorgesteld, en voorbedachtelijk vermeden, om den Ko-
ning der Belgen of het nieuwe Koningrijk Belgie te noemen. Na de
zending van den nieuwen Nederlandschen Gezant naar Louden be-
stond er alle vrees, dat men nog njeer aan Holland zou toegeven.
O. der de bezwaren, die de heer 0<y al verder te berde bragtbe.
hooide ook, dat de vaart op dé Schelde niet meer vrij was, daar
Holland op d e rivier daden van souvereiniteif uitoefende, die de
Belgen niet koude dulden, en den handel van Antwerpen onvermij
delijk in den grohd zonden boren. Die daden van souverem.teifc
vooreerst in de gemaakte bepaling, dat de koopvaardeisdie de
Schelde opvoeren, van Vlissingen tot Lillo door kanoiineerbooten
moesten worden geleid, en ten tweede, dat de schepen, die vaa
Antwerpen kwunen, bij Lillo Hollandsche loodsen aan boord moes
ten nemen. Men moe.-t zich herinneren, dat de berenning van
M astrichc alleen gestaakt was, onder voorwaarde, dat de Schelde
geheel vrij zou zijn. De heer Osy kon dus niet inzien, waarom
men thans, nu die vrijheid niet bestond, en de vaait op de Msas,
tot groot nadeel der provincie Luik en Limburg, gesloten was,
niet op nieuw Maastricht deed berennen, Eene nietige vertooning,
zoo als in den zomer van 1832, die op bevelen uit Parijs en Lon
den dadelijk gestaakt werd, was echtef natuurlijk niet met zijne wen-
schen overeenkomstig. Zoo lang wij," dus eindigd hij, „zoo ge
dwee en onderworpen, aan de bevelen der Hoven van St. james en
der Tulefien zullen gehoorzamenzal men zich niet haasten om
aan onze zaken een einde te maken, en zal öns land niet door Eu
ropa erkend worden. De tegenwoordige staat van onzekerheid bena
deelt alle onze belangen en belet ons, om de belastingpligtigen te
verligtendoor het staken van wapeningen, die onze krachten verre
te boven gaan, en ons verpligten, den bloem onzer jeugd, in plaats
van nuttiger hez:g te zijn, tot het soldaten leven te veroordeelem
Niet voor de eer van Belgie, maar tot het maken van nuttige scbijn-
vertooningen draagt onze jongelingschap de wapenen. Dat men dat»
eindelijk ontwake dat alle onze opofferingen in het wezenlijk belang
des lands een bepaald doel hebbenen dat wij ten laatste het einde
daarvan mogen aanschouwen; want waarlijk de wijze waarop de Mi
nisters thans onze zaken besturen, leidt tót de schande en oneer deg
vaderlands, en eene regering, dié de natie onteert, kan niet lang
blijven bestaan
De Minister Goblet, die de aanvrage scheen verwacht te hebben',
las een lang vertoog voor, waarvan nog slechts onvolledige uittrek.'
seis worden medegedeeld. Hij moet daarin de kamer naar de open
bare dagbladen verwezen en voorts gezegd hebben: dat Frankri k en
Engeland, we! verre van aan alle dwangmaatregelen tegen Holland
vaarwel te zeggenhet embargo integendeel veel strenger wilden
handhavendat het sluiten van een definitief verdrag niet dadelijk
kon plaats hebbenmaar eene voorloopige overeenkomst mogelijk
was, waarbij aan Belgie alle de toegezegde handels-voordeelenen
dus ook de vrije vaart op de Maas en de Schelde, werden verze
kerd. zonder dat Belgie nog deszrlfs aandeel in de Nederlardsche
staatsschuld behoefde te betalen; dat het beginsel van de vrije Scbel-
devaart was toegestaan; dat het stelsel van liet Ministerie daarin be
stond, om de wederzijds aafigegane vérbindcenissen te eerbiedigen en
te doen eerbiedigen, en dat-Belgie niet tot eenen aanval tegen Hol
land kon overgaanzonder te gelijk alle vriendschapsbanden met
Frankrijk en Engeland te verscheuren, iets, waartoe de Ministers
nimmer hunne toestemming zouden geven.
De heer Gendebien beklaagde zich over het onbepaalde in de re
devoering des Ministers. Hij wilde, dat die gedrukt wierd, ook
omdat men de verschillende daarin Voorkomende uitvlugten beter
zou kunnen beoordeelenen verlangde tevens de overlegging vat»
eene volledige verzameling der protokollen van de Londensche Con.
ferentie. De Minister verzette zich niet tegen dit verlangen, maar
zeidedat hij alleen die staatsstukken kon mededeelendie regtstreeks
door de Conferentie te zijner kennis waren gebragt. Hierover n»
werd lang getwist. De heer Gendebitn verweet deu Miuisterdar