44-
ALKMAARSCHE
COURANT:
D,
A0.1837.'
Van MAANDAG
IV
Den 30 OCTOBER
Deze Courant wordt geregeld eens in de weck en wel op Maandag voor de Prijs van 6 Centen uitgegeven.
*E STAASRAAD GOUVERNEUR van NOORD -HOLLAND
Bréngt hij deze ter kennisse van alle daarbij belanghebbendendat
vermits eenige REPARATIE aan de Vlotbrug op het groot Noord-
Hollandsche Kanaal, te Schooridam moeten worden gedaan, de passa
ge over dezelve van den 3osten dezer maand tot en met 4t,si> Novem
ber aanstaande zal zijn gestremd, en de Weg naar den Helder inmid
dels zal zijn verlegd over den H'estvrieschen Dijk.
Haarlem, den 20steu October 1S37.
De Staatsraad 'Gouverneur voornoemd.
Van T U IJ L L.
NOTIFICATIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad ALKMAAR,
brengen bij deze ter kennise van alle de genen welke daarbij belang-
hebben, -en anti bet regt van Patent onderworpen Zijn, dat zij ziè'h
in Persoon ter bekoming van derzelver Patent, voorzien van het door
den Ontvanger der Directe belastingen binnen deze stad, van den,
ontvang van- het billet van aangifte, afgegeven reenaan de Stedelij. j
ke Secretarie zullen behooren te vervoegenalwaar tot dat einde da- j
gelijks van Maandag den 308ten October tot en met den 13^»» No-
vember 1837, (uitgezonderd des Zondags) van des voormiddags 10.
tot des namiddags één ure zal worden gevaceerd.
Waarschuwende Burgemeester en Wethouders tevens alle zoodanige
Patentpiigtigendat na het verioopen van dezen bepaalden termijn,
de onafgehaalde Patentenkrachtens Z. M. besluit van den 17^11 qc_
tober 182c, door den Deurwaarder der Directe belastingen aan de
huizen der belanghebbenden zuilen worden rondgebragc tegen betaling
van tien centen voor ieder patent.
Alkmaar, dsn 273ten October 1837.
FONTEIN VERSCHUIR.
Ter Ordonnantie van dezelven
De DIEU FONTEIN VERSCHUUR.
BU1TENLANDSCHE BERIGTEN.
ITALIË.
Volgens berigt uit Napels van 7 October, was Z. M. de Koning
den vorigen dag met dé stoomboot Wenefrede van daar naar Messina
vertrokken. Men beweerde, dat dezelve aldaar eene algemeene kwijt
schelding zonde verleuren vermits een groot aantal leden der rijksce
én aanzienlijkste geslachten zich bij de laatste gebeurtenissen op Si-
cilie gecompromitteerd hadden, en de Koning dezen niet gaarne allen
naar de gestrengheid der wet zoude straffen.
Omtrent de dezer dagen vermeldde landing van een aantal zeeroo-
vers op dé Napelsche ku- vindt men in het officiële dagblad van
Napéls'de volgende nadere bijzonderheden opgegeven. „In den nacht
van 21 September kwam een hoop roovers, omstreek 60 man sterk,
in eene kleine baai aan de ku«c van Ofranto aan land. Naar hunne
kleeding en wapenen te oordeelen, schenen het Dalmatlers te zijn.
Den eersten aanval déden zij op de riabijzijede tolwacht; De jonge
brigadier, die op dezen post bevel voerde, werd na een moedigen
tegenstand doodelijk gewend. Vervolgens begonnen de roovers ver
scheiden landhuizen te plunderen, die gedurende de zomermaanden
door vermogende ingezetenen dér provincie bewoond worden. De
barbaarsche wijzewaarop zij hunnen roof voibragten grenst aan het
ongelooflijke zelfs de armste ingezetenen werden van alles berobfd.
In het landhuis van den majoor Sauli. die jttist afwezig wasbrak
een gedeelte van alle kisten en kasten open, terwijl anderen de be.
u'oners mishandelden en de gemalin en dén zoon des majoors met
sabelhouwen nedervelden. Soortgelijke gruwelen bedreven zij in de
woning van eeiien priester èn op het buitengoed van den Hertog van
Scorrano. Eindelijk vermoordden zij nog den rentmeester van den
Vorst Tricase en 'plunderden deszelfs huis letterlijk ledig. Toen men
dit in het dorp'Tricase hoorde, werd de stormklok geklept, en de
overheid snelde, van gendarmes en gewapende burgers vergezeld,
naar de kustmaar vonden 'ongelukkig tie roovers reeds vertrokken.
De Intendant der provincie nam terstond de noodige maatregelen, om
verdere onheilen van dien aard te verhoeden.
Zijne Majesteit, door den telegranph van het gebeurde onderrigt
gaf dadelijk de vereischre bevelen en zond onder anderen eene ge
wapende stoomboot nnar die wateren af, hetgeen te noodiger was
daar dezelfde rooverbende in den nacht van den 23sten eene tweede i
landing bij Gagleauo beproefde, doch zonder daarin te slagen."
B I N N E N L A N D S C H E BERIGTEN.
's Graveniiagè den tipten October 1837.
Gisteren morgen heeft de plegtige ter aarde bestelling van hét stof-1
felijk overschot onzer geëerbiedigde Koninginplaats gehad. Nadat van
negen Ure af het gelui der klokken deze treurige plegtigheid aange
kondigd had, en de straten, door welke de trein zich begeven moest
coor de schutterij en de troepen van het garnizoen aan Beide zijden
afgezet waren, werd men omstreeks 10 ure, door het lossen van heci
geschut onderrigt, dat hét Vorstelijk lijk uit het paleis gedragen en op
den rouwwjgen geplaatst werd, eii weldra zag nien dan ook den som
beren optogtia voege als bij het programma was aangekondigd zich
met statige tred voorwaarts bewegen. Eene onafzienbare volksmenig-
te, aangegroeid door een groot aantal van elders herwaarts gekome-
11e, bedekte de straten en pleinen, de gevels en tot de daken der
huizen, en desniettegenstaande heerschte algemeen de eerbiedigste orda
en stilte^, alleen afgebroken door bet klokgebrom en het gebulder van
het gescnut; op aller gelaat las men de sporen van den diepen indruk,
dien deze treurige plegtigheid te Weeg bragt, en menige uitboezeming
van hartelijk medegevoel werd geslaakt, toen men het rijtuig zag
voorbijkomen, waarin Zijne Majesteit de Koning, vergezeld van Zij
ne Zonen en Schoonzoon gezeten was, om het overschot van Haar,
die hem gedurende zoo langen tijd de getrouwste gezellin in lief en
leed Was geweestter laatste rustplaats te geleiden.
Aan de barrière van den Rijswijkschen weg, die met zwart gedra
peerd was, en waarheen zich beeren Burgemeester en Wethouderen
der residentie begeven hadden om den uittogt van het Koninklijk lijk
bij te wonen, verlieten de compagnien Haagsche Sehutterij, welke
tot hiertoe deel van den optogt hadden uitgemaakt, den trein, en
plaatsten de groot-officieren en kamerheeren, die cot dus verre het lijk
te voet gevolgd waren, zich in de voor hen bestemde koetsen, waarna
de trein langs den gewonen weg den togc naar Delft voortzetcede.
Aan dc poort dier stad werd dezelve door Burgemeester en Wet
houderen van Delft ontvangen, en voegde zich bij denzelven twee
compagnien Delfsche schutterij, waarna de optogt, indezelfde orde als
te 's Gravenhagevervolgd werd tot aan de Nieuwe Kerk. Thans
traden de tot den. stoet behóorende personen, waarbij zich nu ook
'neeren Burgemeester en Wethouderen van Delft, en eene commissie
uit het Collegie van Kerkvoogden dier stad bevonden, in het gedeel
telijk met zwarte stof behangen kerkgebouwzich in twee rijenvan
de kerkdeur cot èan het graf scharende, terwijl de beide herauten,
met de wapendragers, zich aan beide zijden van den ingang des grafs
plaatsen.
Tusschen deze beide rijen werd bet Koninklijk lijk door vier en twin
tig kamerheeren, bijgestaan door eën gelijk getal onder-officieren, toe
aan het graf gedragen gevolgd wordende door Z. M; den Koning en
HH. KK. HH. den Prins van Oranje Prins Frederik der Nederlanden,
Prins Aiaert van Pruissen en Prins Alexander der Nederlanden. Voor
het graf werd de kist op eene lijkbaar geplaatscde kroon en de orde»
reekenen daarvan afgenomen, en ter bewaring aan den Grootmeester
var. wijlen Hare Majesteit overgegeven de kist van het rouwkleed
ontdaan en in hec graf nedergelacen. Zijne Majesteit en de Prinsen
als nu de kerk verlaten hebbende, begaf Z. Excellentie de Secretaris
van staat, vergezeld van den kamerheer Ceremoniemeester, en den
Burgemeester van Delft als Commissaris van het Koninklijk graf, zich
in den grafkelder, en verzegelde de kist met het Grootzegel des Rijks
waarop door den Heraut, Nederland, mee luider steramen werd aan
gekondigd
Dat de plegtige ter aarde bestelling van het stoffelijk overblijfsel
var. Hare MajesteitFrederika Louisa Wilhelmina Koningin d*r
Nedenlanden, geboren Prinses van Pruissenvolbragt was."
Z. M. de Koning en HH. KK. HH. de Prinsen zijn terscond ns
den afloop der plegtigheid naar deze residentie teruggekeerd.
In een berigt leest men de navolgende tladere bijzonderheden om
trent liet ongeluk, aan Zr. Ms. stoomboot Willem I in Oost - IndiS
overgekomen.
Zr. Ms. stoomschip Willem I, gecommandeerd door Luit. Lamlecb,
den 2fKten April van Soerabaya naar de Moluksc'ne eilanden vertrok
ken isvolgens brief vau Bataviavan den 26sten Junijna tot den
5deti Mei op de hoogte van Goenong Apie eene voorspoedige reis
gehad te hebben, dien nacht op het Koraatrif van de Luci Para-ei
landen, 3mijlen bezuiden Amboina, gestrand is. De geheele equi-
pagie en al de passagiers, waaronder Z. Exc. de Gouverneur der
Molnksche eilanden, kolonel de Steurs, met echtgenoot en vier kin
deren, benevens 70 militairen enz., te znmen ten getale van 140
zielen, hadden zich, na te vergeefs alle moeite aangewend te hebben,
om het schip weder af té brengenop hetzelve geheel knie koraalrif
gered, terwijl men niets dan eenige weinige proviand en slechts zeer
weinig water uit het wrak had kunnen bergen. Na eenige hutten Ie
hebben opgezethad men den 7den eene sloep naar Amboina gezon
den, welke, "niet tegen den wind kunnende opwerken, terug geko
men waswaarop men den pden andermaal eeuc sloep naar Timor
Delhi of naar Java had doen vertrekken, waarvan den 24Sten nog
niets vernomen geworden was, als wanneer reeds één der schipbreu
kelingen, uit gebrek aan drinkwater, was overleden, doch al de ove.
rigen, zoowel militairen, als zeelieden, zich hoogst bedaard en lof
waardig gedroegénen nien alstöen beslooteene laatste poging aan
te wenden om hulp te erlangendoor de laatst overgebleven sloep af
te zer.dcn, bemand met den tweeden stuurman Kast, den bootsman
Veerman en vier Javanen, met een schriftelijk verzoek van genoera»
den Gouverneur, ora twee vaartuigen met proviand en een Doctor;
welke manschappen met de meeste stoutmoedigheid deze gewaagde
onderneming voibragten en na eene voorspoedige reis van zes da
gen den 3osten te Amboina aankwamen. Reeds den volgenden dag
werd de gouvernemencs schooner Nautilus tot hulp uitgezonden wel
ke echter door storm genoodzaakt was terug te.keeren, doch den
4den Junij de togc hervatte, vergezeld van de Nederlandsche koloni
ale brik Erich. Tot den pden Junij had men te Amboina nog niets
aangaande deze beide vaartuigen vernomen; men hoopte echter dezel-
vèn genoegzaam tijdig bij hec wrak zouden zijn aangekomen, uithoof
de men op het rif niet met grond kon verwachten, dat de laatstgm