t 1842.
ALRIAARSC
K° 8.
0 U fi A N T.
1842.
f
k
D
Maandag
21 Fcbr narij.
BUITENGEWONE ALKMAARSCUE COURANT
van Maandag 14 F e b r u a r ij.
--Sri ^s. Mn
V;V
r ,/y
a wrara»
'f'fi
Deze Courant wordt eens in de week en wel
eiken Maandag, voor de Prijs van 0 Centen
uitgegeven.
É-^-SsrAjï2^
Ji IA Al
De Prijs der Anvmir.NTiëN van 1 tot 5 re
gels is één Gulden, en voor eiken regel meer
20 Centenbehalve 35 eenten zegelregt voop
elke plaatsing.
lenende ter herstelling van den misslag, welke is ingeslopen in de gewone Cou
rant van heden, waarin voorkomt, dat het Iluis en Erve, ingerigt tot een Koffijhuis,
genaamd Het Noord-Uollandschc Koffijhuis, staande en gelegen te Alkmaar, aan het
Luttik Oudorp in wijk C. N°. 373, hetwelk op voorleden Vrijdag den 1H™ Febru
ary 1842, in het Stads Logement te Alkmaar is geveild, aldaar den 4de, Maart 1842
hij afslag finaal zal worden verkocht, welke kennisgeving in zoo verre onjmst is, dat
deze finale toewijzing NIET ten laa.stgomelden dage, maar OP AANSTAANDEN VRIJDAG
DEN 18<len FEBRUARIJ 1842, des avonds te vijf ure in het Stads Logement te Alk-
bij afslagP'«at8 hebben.
Zegt het voort.
maar
Te Alkmaar, bij
dc Erven A. STERCK, in de Aehterdam, wijk C, N". 589.
«HCUl.
ons nog redden kan, te dooden, ten uitvoer gebragt hebben, indien
deze niet den woedende door eene behendige beweging uitgeweken
ware, en hem van de duizelende hoogte zijner rnderkast op het ijs
neèrgeslingerd hadde, waar hij zich tusschen de ruw opgehoogde
ijsschotsen den schedel verbrijzelde. Dit is dus reeds het derde ofler.
De kapitein blijft daarbij zoo rustig, als of er niets ware gebeurd,
en vermaant ons, smeekende, toch naar onze liutte te willen terug-
keeren en ons aan zijne leiding toe te betrouwen. Ilij verzekert uit
de bewegingen der ijs massa's te mogen besluiten, dat wij binnen
een uur zullen vrij zijn. Het schip, zegt hij, is nog niet lek; in-
tusschen is men onophoudelijk aan de pompen werkzaam en dit
en de noodvlag doet ons het ergste verwachten, en maakt elke be
goochelende hoop-opvalting krachteloos. Een matroos zit met een
kijker in den mast, en verscheiden anderen zijn op het ijs, met ij
zeren en houten handspaken werkzaam. Vele passagiers arbeiden
mede aan de pompen, en zoo even, daar ik het dek verliet, om
deze jongste gebeurtenissen ter neder te schrijven, was men bezig
renige kanonnen en zware vaten over boord te werpen, waarschijn
lijk om door verligting het schip van de zandbank af te brengen.
Terwijl ik dit schrijf, valt er een schot; dit zal wederom een nieuw
noodschot zijn. Op dit oogenblik staat de lucht helder, maar
geen schip is in het gezigt. O, mijn God, ware toch slechts de
ure des doods volbragt. Ik \Iieg naar hoven, om op nieuw uit
de lijdenskelk te drinken.
12 Ure. Welhaast is alles volbragt; waar vind ik woorden, het
tooneel te schilderen, hetwelk zich mij voordeed, toeu ik voor de
ten trad. Vrouwen lagen in doodsangst op
a met beide handen in hare vliegende haren
.ene dier vrouwen zat eene papegaai, die al-
naterde. Eenige mannen hielden volle lies-
dronken als wanhopigen. Een vader hield
hoog ten hemel op, en brulde luidkeels naar
es kinds wille, ontferm onzer! Wat heeft
het zoo vroeg en zoo schrikkelijk sterven
rukte mij mijnen bijbel uit de hand en wierp
e scheen krankzinnig te zijn, en luidde zoo
repsklok, dat het dreigde de ooren te doen
lechts betoonden zich kloekmoedig en aan-
deek als geestenechter rustig en gelaten het
el. De kapitein staat nog altijd als ingewor-
kommandeert met donderende stem te mid-
ofschoon hem schier geen iuensch meer ver»
nog gehoorzamen. Zijne stem is heesch en
rspanning, en elk zijner ledematen schijnt hem
Het is thans maar al te zeker, dat wij 6
n hebben. liet ijs heeft de planken doorsne-
,s, buiten een wonderwerk, niet te denken,
de storm op dit oogenblik metderdaad vrees-
ruit, de klok luidt, kanonnen worden gelost,
ders jammeren, kinderen schreijen, honden
jenganzen snaterenen door dit alles henen
eenige papegaaijen als krankzinnige menschen.
j dit tooneel van verschrikking, en als een
ar. Een Heer, ik mag hem niet noemen,
doen, een man, die, naar zijn rond buikje
e met het leven afrekende, trad boosaardig
mij in het oor: wel, zwartrok, waar blijft
Hij u in den steek laat! gij bedrieger, er is
vets is logen en bedrog! Goede nacht wind-
:ne ijzing, en ik zeide: de Heere heeft de
jeven en de vissehen de zeewie zich ver-
noet verwachten, wat daar komt. Ik sterf
:nd; alleen de zonde wanhoopt aan zich jzel»
nog in mijne hut met pen en inkt geschre-
al ik het geschrevene aan eene bewarende
Ik ga nu weer naar buiten, den dood te ge-
mij kracht verleent, zal ik ook de laatste
•emeenschnppelijk aanzijn aan de duistere ver-
;r ukken.
nu volgende stond op een afzonderlijk stukje
niermet potlood geschreven
noodbootkort voor mijnen en ons aller dood.
i het dek trad, was het tooneel iets minder
erbergde het gevaar niet langer voor de pas-
e voren rondom hem hadden verzamelden
i, om de laatste pogingen tot redding te kun-
t, vermits zoo ver een geweerschot reikte,
zou hebben kunnen opnemen, in het gezigt
Bnsmiddelen bijeengebragteen iegelijk werd.
arme kleederen te voorzien, en te gelijker
>oten neèrgelatenna dat zij twee aan twee
szelve op het ijs regtstandigheid te geven,
i verklaarde ons, dat hij besloten had, eene
u BTe te ondernemen, om het schip uit het
ijs vrij te maken en te trachten eene, op ettelijke honderd schreden
verwijderde, vrije waterstreek te bereiken, doch dat de hem toe
vertrouwde passagiers de stoomboot alvorens moesten verlatenop
dat hij de verantwoording van hunnen dood niet in de eeuwigheid
met zich hadden te nemen. Zonder hem geheel te verstaan, gaven
allen zich zwijgende aan zijnen wil over. Uit hetgeen later gebeurde
werd ons klaar, dat hij besloten had de machine tot op hare uiter
ste kracht te laten werken, tot zoo lang niet de ketel wierd over
weldigd, en springen zoude, ten einde zóó het schip uit het ijs to
bevrijden, of met hetzelve in de lucht te vliegen. Overigens steeg
het water 5 duim in het uur, en hij verzekerde, dat, indien wij
slechts de verdere vernielingen van het ijs spoedig ontgingen, door
pompen welligt, de ondergang zoo lang zoude te voorkomen zijn,
tot een reddend vaartuig ons konde naderen.
Hierop hield hij voor ons nog eene korte toespraak, waarin hij
ons zijne onschuld aan het jammer voorval voor oogen legde en ons
had, geenen wrok of wrevel op hem te laden, en, indien nu wer
kelijk onze ondergang door God mogt besloten zijn, zonder verwijt
jegens hem van deze wereld te scheiden. Hierop vertoonde zich
in geheel zijn wezen eene plegtige uitdrukking, en hij deelde zwij
gende een medicament onder ons uit, dat hij beval dan in te ne
men, als de laatste vonk van hoop zoude zijn uitgedoofd, waardoor
ons dan de laatste hittere minuut verligt, ja onvoelbaar zoude ge
maakt worden. Gretig namen allen het aangeen echter vraagde
wat het was. Daarop kuste de voortreffelijke man de kinderenen
drukte ieder onzer, naar de rij af, de hapdioo ala wij, de ladder