h°-1849.
ALKMAARSCflE
M a a ii (I a
2 Jul ij.
tfe'"-;*
NEDERLANDEN.
VNI.\>
iUUjgigiMjü
ÏJüRGEMEESTER en WETHOUDERS der StadALKMAAR,
in overweging genomen hebbende
Dat hoezeer He voorschriften welke in gewone ziektegevallen, ter
bekoeling van Genees- of Heelkundige hulp, door hun, die in de
termen vallen om van stadswege te worden verpleegd, moeten wor
den nagekomen, voldoende kunnen worden geacht, het echter in
buitengewone gevallen, waarin somtijds zoodanige hulp onverwijld
noodzakelijk is, zoude kunnen gebeuren dat door de nakoming dier
voorschriften te langen tijd verliep
Dat, ofschoon de in sommige plaatsen heersehende Cholera, zich
binnen deze stad nog niet heeft vertoond HEd. Aehtb. nogthans ge
meend hebben in tijds zorg te moeten dragen, dat het, bjj het on
verhoopt verschijnen dezer ziekte, niemand aan eenezooveel moge
lijk dadelijke, genees- of heelkundige hulp ontbreke
Brengen hiermede ter kennisse van een ieder, dat HEd. Achlb.
de respective Rnurlnieesteren hebben uitgenoodigdom, wanneer
iemand die in behoeftige omstandigheden verkeert, door de meerge
melde ziekte onverhoopt mogt worden aangetast, en men zich om
genees- of heelkundige hulp bij lluurlineesteren mogt vervoegen,
alsdan lot dat einde op eenen Genees- of Heelkundigen, om het
even of zij daartoe al dan niet verpligt zijn, een biljet aflegeven.
Terwijl al de lleeren Genees- en Heelkundigen binnen deze stad
door Heeren Burgemeester en Wethouders zijn verzocht geworden,
de meergemelde hulp in het hier bedoelde geval steeds zoo spuedig
mogelijk, voor stads rekening, te verleeuen.
Alkmaar, den 19Jcn Junij 1849.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
F. C. W. D R U IJ V E S T E IJ N.
Ter Ordonnantie van deselven
De DIEU FONTEIN VER SC HU IR
Alkmaar, den 29sten Junij 1849.
Deden naderde de geheel met vlaggen versierde stoomboot de Zaan-
stroom onze stad, aan boord van dewelke zich de van het Loo te-
rugkeerende Boogschutters van St. Sebastiaans doelen bevonden;
de op den voorsleven prijkende, en met oranjelinten versierde hou
ten vogel en gedeelten van anderen, getuigden reeds in de verte
dal door hen. eene overwinning was behaald op het door Z. BI. den
Koning gegeven boogschutters concours, en bij de aankomst bleek,
dat door den Boogschutter J. Helling de tweede vogel was afgpscho
ten, en al zoo de tweede prijs, beslaande in een prachtig zilver
vergulden kop, schotel en lepel was behaald
Was de aan den dag gelegd wordende vreugde groot, nipt minder
zigtl aar was de dankbare en opgelngene stemming waarmede de
terugkeerende Schutters vervuld waren, over de zoo hoogst verëe
re de, minzame, zorgvolle en veirassende ontvangst, welke zij had
den mogen ondervinden op het Loo in de tegenwoordigheid van
hunnen beminden Koning, en even zoo geliefde en hoog geachte
Koniuginne, eu die zij Boogschutters luide verkondigden en mede
deelden aan alle die hen ontmoette en welkom heette.
Het onmiddelijk uitsteken der Nationale vlag van uit den doelen
waar de Schutters hunne bijeenkomsten hebben, getuigde dan ook
van de vreugde die ben alle bezielde, terwijl liet brengen eener
Serenade door bel alhier gevestigde musieale genootschap de Ilarmo
Mie, onder leiding van den lieer W. Costerdes avonds zoo aan
den Overwinnaar als aan den President van de Boogsehulterijden
Heer A. Oouwe loep eb ragthel bewijs heeft daargesteldhoezeer
in die vreugde 0"k door anderen is deei genomen.
Heeft Zijner Majesteits goede gezindheid voorzeker bij de leden
der onderscheidene Hoogsehutterijen in het algemeen doe] getroffen,
gewis is zulks in het bijzonder bereikt met "pzigt tot die der Boog
sehulterij van Sint Sebastiaans doelen te Mkmaar, bijwien deze on
vergetelijke dagen zullen worden vermeld als eenige der hoogst ge
wiglige, meest eervolle en gelukkige welke in hunne jaarboeken
staan opgeteekend.
Hel Muz ijk corps der Schutterijzal bij gunstig weder eenige
JHuzjkstnkken uitvoeren, in den Hout, op Zondag den 8sten Julij
aanstaande.
Alkmaar, den 30sten Junij 1849.
Omtrent de plaats gehad hebbende Koninklijken wedstrijd der
boogschutterijen op het Loo, deelen wij het volgende mede:
0(i de weide aangekomen, die voor de wedstrijd in gereedheid
was gebragt begon men al spoedig met het schieten naar het doel,
waarvan de uitslag was, dat de schutterij Willem Teil van de Leur,
den eersten prijs, zijnde eene gouden medaille, door de Koningin,
vereerd, behaalde, met 301 punten: de Vriendenkring van Breda;
de tweedeeen zilveren eerepijlmet 276 punten en Honos Alit
Arcum van Tilburg, mede een eerepijl met 275 punten behaalde,
terwijl aan Amicitia van Pi'incenhagede derde eerepjl voor de
v'1 m e.roZR,n 'en ^ee' T'p' welke drie laatste prijzen allen door
Z. M. den Koning waren uitgeloofd. Vervolgens van iedere schutte
rijtwee schutters gekozen zijnde, om naar de meeste punten ta
schieten ving deze wedstrijd aanen was daarvan de uitkomstdat
de schutter Marsé van Tilburg 66 punten bekwam en daarvoor
het fraaij bewerkte zilver eerekruis, van H. M. de Koningin, uit
handen van Z. M. den Koning ontving.
Hierop volgde het tweede gedeelte van den strijd namelijk het
schieten naar den vogelop eene staak ter hoogte van 80 voet. 94
schutters dongen naar den kostbaren prijs, door Z. M. uilgeloofd,
zijnde een zilver vergulde koHijkan van keurige bewerking en lioo-
ge waarde, welke eindelijk ten deel viel aan den schutter lleimans
van Breda.
De volgende dag, is in tegenwoordigheid van H. M. de Koningin
de tweede prijs, zijnde een zilver vergulde kop en schotel met lepel
behaald door den schutter J. Helling van Alkmaar, en de derde,
12 zilver vergulde theelepels, door den schutter D. Steinbuch van
Amersfoort; zullende de schutterjen van 'sllage en de Leur, beide
eene afstands-medaille bekomen.
De kommissarissen van de verschillende schutterijen ten gehoore
bij Z. M. den Koning zijnde toegelaten, hebben van denzelven mo
gen vernemen dat het lloogsldenzelve behaagde het opperbescherm-
heerschap over al de hoogsehutterijen te aanvaarden; terwijl Z. K. II.
de Kroonprins het beschermheerschap over de schutterij Eendragt en
Vriendschapte Amsterdam, en Z. K. H. Prins Mauritz, over Apol
lo, te Utrecht, op zich namen.
's Graveniiage den 26sten Junij.
Naar luid van een brief van het eiland Hitland, den ÏS^" II.
gedagteekend van den bevelhebber van het hospitaalschip der hol-
landsche haringvloot, was een klein gedeelte dier vloot bij de baai,
en was dien dag het stoomschip Cerberus aldaar aangekomen. De
toestand der gezondheid der visschers was bevredigend. Van Chole
ra vernam uien niets. De opbrengst der Visscherij was nog niet gun-
stig 't welk aan de voortdurende koude in het noorden werd toe
geschreven. De vangst had naauwehjks ton bedragen.
Haart Cour.]
Aan het Departement Alkmaar, in de maand Januari jl. ingezon
den-'Verslag wegens den staat des Landbouws, ontleenen wij verder,
de volgende beriglen betreffenden den Landbouw in de Waard- en
Groetgronden in Noord-Holland over 1847 en 1848. (zie ons vorig
nommer).
De hoedanigheid van het koolzaad werd in het najaar van 1847
door de olieslagers slechts matig gevonden de tarwe en de rogge was
redelijk, de garst miskleurig, de haver was ligt en moeijelijk van
het stroo af te krijgen, zijnde te vroeg gestorven door de droogte;
het zomerkoolzaad en de mosterd werden geheel door de rnpseri af
gevreten; de klaver was of in het geheel niet opgekomen of stieif
kort nadat dezelve uit den grond was. De overvloedige zontdeeleu
en de vochtigheid van den ondergrond schenen dus nog steeds de
ontwikkeling der planten hinderlijk te zijn. ook deden er zich nog
weinige grasplanten en onkruid op in den Polder.
Moeijelijk was het dus in den zomer van het jaar 1847, bepaal
delijk te zeggen, hoe er gehandeld moest wanden; op verschillende
wijze werd er rene redelijke uitkomst veikregen doch op enkele
eene bepaalde slechte. Dil laatste had vooral daar plaats waar niet
diep geploegd en ook niet diep gegreppe'd was, en in hel najaar
van 1836, na den regen van 24 September, het koolzaad niet was
bijgezaaid.
Voor den opmerkzamen landbouwer was het dus, na alle deze
slechle en middelmatige uitkomsten, duidelijk, dat velen meei en
dieper moesten greppelen en den grond omwerken; dil geschiedde
dan ook in dat najaar en zij, die zulks deden vonden er zich in den
jongsverlonpen zomer zeer wel bij. Denndei'vioding heeft hetzelve hier
geleerd dat voor alle dergelijke ondernemingen het maken van die
pe greppels, dat is van ééne el breed en 80 duimen diep, op af
standen van twaalf ellen stellig aan te raden is; men late voorts den
grond twee of drie jaren onaangeroerd liggen teiwijl het meerder
of mindere diep of herhaaldelijk ploegen en eggen moet afhangen
van het meer of minder droog zijn van den grond.
De winter van 1847/ 1848 ging, wat stormen aangaat, gunstig
voorbij. In het voorjaar vertoonde er zich eene veel meer gunstige
ontwikkeling der wintergewassen ook de zomerzaden sloegen dade
lijk zeer goed aan en in de maand Dei 1848 leverde de polder voor
zeker een treffend schouwspel op. Van den vooruitslekemlen dijk te
Kulhorn zag men in plaats van zoo als vroeger wier door ondiep zee
water, thans eene uilgestrekthetd voor zich van anderhalf duizend
bunderswaarop de schoone groene graangewassen werden afgewis
seld, door het uitmuntende geel van het bloeijende koolzaad.
[Vervolg hierna.)
Deze Courant wordt eens in de week en wel
eiken Maandag, voor de Prijs van 6 Centen
uitgegeven.
ADVERTENTièN gelieve men des Zaterdag mid
dags vóór 1 ure te bezorgen; de Prijs van 1 tot
5 regels is één Gulden, en voor eiken regel
meer 20 Centen, behalve 35 centen zegelregt
voor elke plaatsing.