K°- 4S
C 0 U R A N T.
vs:
a a a <1 a g;
10 November.
PROG 11 A M M A
®C? jlMSsk
NEDERLANDEN.
Deze Courant wordt eens in de week en wel
eiken Maandag, voor de Prijs van 6 Centen
uitgegeven.
-S3 1 J 'ifii litl(nj«Sö»iBff
""UgPB»
ADVERTENTièN gelieve men des Zaturdag mid
dags vóór 1 ure te bezorgende Prijs van 1 to t
5 regels is één Guldenen voor eiken regel
meer 20 Centen, behalve 35 centen zegelregt
voor elke plaatsing.
De persoon van D1EDERIK JACOBUS WALTER, zich binnen deze
Stad ophoudende, wordt mits deze opgeroepen, om zich ter Secre
tarie dezer Gemeente te vervoegen.
In den nacht van den 3den op den 4den November is een uur
bezuiden Scheveningen gestrand een engelsch scheepje't welk reeds
sedert zondag op de kust ten anker had gelegen. Het is genaamd
JXew amity, kapt. Burton. Het behoort te Goole te huis is geladen
met tarwe, en bestemd van Londen naar Rotterdam. De directeur der
redding-maatschappij de heer Varkevisseren de strandvonders de
heeren Behr en de Jager, hebben zich dadelijk derwaarts begeven
en daar het scheepje niet te naderen was, de bemanning doen be
grijpen dat zij het wrak niet moesten verlatenmaar laag water
afwachten. Alstoeri is ook deze bemanning, ofschoon zeer afgemat,
behouden aan wal gebragten ten huize van den heer Maas lief
derijk verzorgd. Onder de geredde is een kind, het kleindochtertje
van den kapitein 't welk zeer veel had geleden doch 't welk da
delijk niet zonder hoop op behoudgeneeskundige hulp heeft erlangd.
Dezer dagen is aan het Museum van natuurlijke historie te
Groningen toegezonden een tvitte tnusch (Fringilln domestioa var.
alba), welken den geheelen zomer te Meedhuizen gezien en laatste
lijk daar geschoten was.
YAN DE NEDERLANDSCI1E MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING
VAN NIJVERHEID. 1851.
Door de Maatschappij zijn de navolgende nieuwe
prijsvragen uitgeschreven.
(Vervolg.)
N°. 9. De Maatschappijinziende het hooge belang om onedele metalen,
door galvanische krachtmet edele te bedekken, zoo als door
Elkington, Riiols en anderen is ten uitvoer gebragtlooft hare
gouden medaille uit aan dengene, die, in het groot, metalen
voorwerpen maar vooral voor wetenschappelijke eindenmet
zilver, goud en platina bekleedt, en zulks bijzonder op ijzer
en staal van toepassing maakt. Proeven met de noodige be
wijzen en getuigschriftenintezenden vóór of op den laalsten
September 1854.
10. Daar de messen tot kerving van den tabak, hier te lande ver
vaardigd niet in prijs gelijk slaan met die, welke iu Duitsch
land gemaakt worden en zij om die reden door de meeste fa-
brijkanten van elders ontboden worden zoo looft de Maatschap
pij hare tweede gouden medaille aan dengene uitdie vóór of
op den laatste» September 1853 minstens zes tabakmessen tut
monsters inlevertwelke blijken in deugdelijkheid en prijs met
de buitenlandsche gelijk te staan, en bewijzen levert dat do-
zelve voor dien prijs algemeen verkrijgbaar zijn gesteld.
11. De olie voor fijne horologiën en tijdmeters zal, om volkomen
aan het oogmerk te voldoen, niet mogen verdikken bij de sterk
ste kimdenoch opdrongen of verharden bij warmtemaar
bovendien het koper niet mogen aantasten. Intnsschen blijkt
het dat zelfs de besleolie, welke tegenwoordig gebruikt wordt,
geenzins aan het doel beantwoord de Maatschappij looft daar
om hare gouden medaille uit aan hem die de beste horolo-
giemakers-olie vervaardigd en die volgens haar oordeel genoeg
zaam voldoet aan de voorschrevene eigenschappen, ofwel een
middel aan de hand geelt om de bekende olie legen die in
vloeden te beschermen. Monsters, van ten minste 1 Ned. ons,
intezenden vóór of op den laalsten September 1854.
12. Daar er zijn die beweren, dat uit de Clio's even goede olie of
traan, als uit den Walvischop eene onkostbare wijze, kan
worden verkregen, zoo looft de Maatschappij hare tweede gou
den medaille en rene premie van drie honderd guldens uit
aan hem, die het eerstvóór of op den laalsten September 1853,
aan haar zal hebben geleverd eene hoeveelheid van twee ne-
derlandsche valen Traan, met het bewijs dat deze alleenlijk
van Clio's afkomstig isen vermelding van de plaats en wijze
van vangst, van de wijze van bereiding der traan en opgave
van het getal der dieren die de gemelde hoeveelheid hebben
opgeleverd het een en ander onder overlegging van bewijzen
en getuigschriften en om zulks te slaven met een twintigtal
Clio's. Bij Eschricht Anatomie der Clionevindt men hier
omtrent het volgende
De groote hoeveelheid olie, welke de Clio's en andere
Groenlandsche weekdieren bevattenis in vele opzigten van
n groot belang. Volgens beriglen bestaat het voornaamste voed-
n sel der walvisschen uit deze kleine weekdieren; hieruit zou-
de zich de geweldige massa vet en olie verklaren, welke deze
bevatten en van lieverlede komt men daardoor op de ge-
»dachte, of de inzameling van olie of traan, welke jaarlijks
zoo vele honderden menschen naar de polen trekt, niet veel
gemakkelijker uit deze bron zelve zoude kunnen geschieden.
Is het ook eenigermate overdrevendat de zee in het Noor-
den dikwijls van Clio's als opgevuld schijnt te wezen, zoo
dat de walvisch zijn' ontzaggelijken muil slechts te openen
heeft om er duizenden van intezwelgen zoo heeft men zich
van deze daadzaak evenwel in zoo verre overtuigd, dat daar-
dour het vreemde der gemelde kwestie wegvalt. Iedere Clio
zal ongeveer 8 druppels traan bevatten, hetgeen ongeveer 2g
«gedeelte van het geheele dier zal zijn, en alzoo 5 perct. van
de geheele massa. Het is nu te onderzoekenhoe de traan
op de gemakkelijkste wijze intezamelcn is, door snijden of
drukken.
Eene proefneming zoude waarschijnlijk met goed gevolg
bekroond worden. Naarmate de walvisch jaarlijks af-
neemt, zal de Clio zeer waarschijnlijk jaarlijks toenemen,
n Zoo wordt dikwijls de eene bron van bestaan door eene an-
>i dere vervangen."
13. Dewijl het met de llollandsche kustvisscherij sinds ongeveer elf
jaren derwijze jammerlijk gesteld is, dat, indien hierin niet
spoedig eeue gunstige verandering ontstaat, de meeste vis-
schers van de verdere voortzetting derzelve zullen moeten af
zien. De ongunstige uitkomst, ten deze verkregen, wordt door
sommige toegeschreven, voor een gedeelte althans, aan de
ongeschikte inrigting van het visehtuig, hetwelk tegenwoordig
algemeen tot de vangst van platvisch wordt gebruikt. Deze
vischnetten zijn zoogenaamde schrob-of kordenetten, eene soort
van zakvormige sleepnetten van eene kuil cul de sacen eene
zwaar belaste voorpees voorziendoor welke de bodem der zee
te zeer zoude worden omgewoeld, om niet nadeelig op de ont
kieming van den visch terug te werken, terwijl de vangst
met deze netten, vooral bij stil weder, welligt veel geringer is,
dan met ander, beter ingerigt visehtuig; wenschelijk wordt het
daarom geacht, om met dergelijk visehtuig, als voorheen hier
te lande, voor de opheffing van het verbod Placaat 2 April
1689) tegen het gebruik der schrob- of kordenetten algemeen
moet zijn in gebruik geweesten welke vermoedelijk bestonden
uit eene soort van zinkende zeer lange smalle flouwenin
welke de platvisch zich verwarre moest, op nieuw de proef
te nemen.
Om dit echter met goed gevolg te doen is hetom de wis
selvalligheid der uitkomsten en het nutteloos tijdverlies, daar
aan verbonden, wenschelijk, dat men zich de vraag voorstelle,
of deze flouwen moeten stilstaan, dan wel met den stroom
van liet getijde moeten voortdrijven.
Volgens DU Hamel du Monceau, in diens Traité géneéral des Pêc-
hes, zouden de visschers in het kanaaldie van soortgelijke flou
wen, hoofdzakelijk voor de vangst ran rog en dergelijke visch-
soorten gebruikmaken, hnnne netten laten stilstaan, en zoude
men, volgens den abt Mann (zie: Mémoires de l' Academie Im
périale et Royale des Sciences et belle Lettres de BruxellesTom.
11, p. 207), op de Nederlandsclie kusten, voorheen, ook voor
de vangst van platvisch, van zoogenaamd staakwantdat is,
van stilstaande netlen die met staken of kleine ankers op den
bodem der zee bevestigd worden, hebben gebruikt gemaakt,
doch deze nette zouden, volgens de zeer flaauwe herinnerin
gen van oude visscherljeden met den stroom hebben mede-
gedreven. Naar het schijnt kan in deze onzekerheid de vraag f.
hoedanig de inrigting wezen moet, alleen beantwoord worden
uit de kennis, die men uit de beweging van den visch heeft;
laat deze zich toch met den stroom medevoeren zoo moeten
de netlen stilstaande zijn; bewaart hij daarentegen zijne plaats,
of beweegt hij zich tegen den stroom zoo als bij vele visschen
het geval is, zoo moeten de netten met den stroom mededrjj-
ven om in eenen gegeven tijd het grootst aantal visschen te
ontmoeten en hunnen voortgang te stuiten.
Ook hij de huekwantvisscherij op de hollandsche kust zelve,
voor de vangst van kabeljaauw ep schelvisch ingerigt, is de op
brengstin de jongstverloopen jaren althans, veeltijds te ge
ring om de moeite en kosten te bestrijden en ware het daar
om wenschelijk indien het hoekwanl door eene meer voordeel
aanbrengende visehinrigting konde worden vervangen. Vol
gens den abt Mann zonde men op de nederlandsche k usten in der
tijd daarvoor van netten, en wel van zoogenaamd drijfwant heb
ben gebruik gemaakt. Dit drijfwant zoude bestaan hebben uit
een zinkend staand netdat tusschen een waterzeil en het
visschende vaartuig in met de stroom mededreef, doch kunnen
de oudste visschers hier te lande zich niet herinneren, er im
mer van gehoord te hebbendat dergelijke netten voor de
vangst van kabeljouw en schelvisch hier te lande gebezigd zijn.
Ook bij du Hamer, in zijn Traité générail des Pèches (addi
tion a la premiere section de la seconde portie), vindt men daar
van niets vermeld. Daarentegen geeft hij eene zeer uitvoeri
ge beschrijving van eene dergelijke visschers-inrigtingopeen
gedeelte van de Noorweegsche kust, sedert 1685 door Karei,
Nielsen met uitnemend goed gevolg in gebruik gebragt,
terwijl de vangst van kabeljaauwdoor het gebruik van deze
netten, ter vervanging van hoekwant, niet alleen aanmerke
lijk was toegenomen maar ook van veel beter hoedanigheid
was, hetwelk meu daaraan toeschreef, dat de best doorvoed-