ALRMAARSCHE COURANT N°. 24. Vierenzestigste J aargang. Zondag 15 Junij. ©fliciccl (öc&ccltc. Nog een woord over de opheffing- der Ministeriën van Eeredienst. Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post ƒ4, Brieven franco aan de Uitgevers. HERM". COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 ureingezonden berigt.en een dag vroeger. De COMMISSARIS des KONINGS in de Provincie NOORD-ROLLAND Herinnert alle autoriteiten en een ieder die daarbij belang mogt hebben, aan de bepalingen der wet van den 8 Novem- ber 1815 (Staatsbl. N°. 51), en aan den inhoud van art. 29 der wet van den 5 October 1841 (Staatsbl. N°. 40), betiel- fende de verevening van schuldvorderingen ten laste van het Rijk, met aanmaning om zoodanige schuldvorderingen zoo spoedig mogelijkimmers vóór den eersten Julij aanstaande intedienen, aangezien aan die wetsbepalingenzoo nu als in het vervolgstiplelijk de hand zal worden gehouden. Haarlem den De Commissaris des Konings voornoemd 15 Feb. 1862. ROËLL. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen bij deze de ingezetenen in herinneringdat bij art.. 27 der verordening van politie op de stratenpleinen enz. binnen deze gemeente van 20 Augustus 1856, No. 11 (Gem, blad No. 51)'. is bepaald: Het is verbodeu de straten binnen drie wekennadat zij door het uitbreken van een of meer steenen of binnen zes weken, nadat zij bij eene vernieuwing opengesteld zijn, te schrobben of het zand aftegeven, op eene boete van/1,— tnt 1 oBurgemeester en Wethouders voornoemd, AlkmaarA. MA CL AI NE PONT. den 17 Mei 1862. De Secretaris SPANJ AARDT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengennaar aanleiding eener bij hen dezer dagen ontvan gen aanschrijving van den Heer Commissaris des Konings in iiit gewest, ter openbare keunis: Dat elke Milicien verlofganger der Nationale Militie, die zijn vierde dienstjaar volbragt heeft, tot het aangaan van een huwelijk wordt, tóegelaten, mits hij voorzien zij van eene toe stemming franco aantevragen bij den Kommandant van hel korps waarbij hij dienten nietzoo als tot dus verre wel eens plaats vond, bij den Heer Minister van Oorlogterwijl het niet noodig is, dat de schuld op het kleeding- en reparatie- fonds worde aangezuiverd. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Alkmaar A. MACLAINE PONT. den 4 Junij 1862. De Secretaris, SPANJ AARDT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen bij deze ter kennis van de onder N°. 37, 38, 39 en 40 van tabel N°. XIV der wet van 21 Mei 1819 aangeduide patentpligtige slijters, tappers, kroeg- en kofRjhuis houders binnen deze gemeente, dat zij hunne patenten kunnen afhalen gedurende de eerstvolgende 14 dagenvan des morgens 9 2 uretegen overgifte vau het deswege door den Ontvanger der directe belastingen afgegeven refu en vertooning der bewijzen, dat zij hunnen aanslag voor het loopeude dienstjaar voor de helft hebben voldaan. Tevens wordt den belanghebbende herinnerd dat zonder bet bezit, van zoodanig patent, de wet niet veroorlooft een der hierboven genoemde beroepen uitteoefenen. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 6 Junij 1862. De Secretaris SPANJ AARDT. Aan de belanghebbenden wordt kennis gegeven, dat de admissiën voor de gedelegeerden der 2° klasse van de 248", 249* en 250" Staats-Loterijenbinnen deze gemeente, in ge reedheid en tegen betaling van 15 Cents ter secretarie dezer gemeente verkrijgbaar zijn. VERGADERING vau den RAAD der Gemeente ALK MAAR, op Woensdag, den 18 Junij 1862, des middags ten 12 ure. Namens d«ri Voorzitter van den Raad, De Secretaris SPANJAARD!'. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen bij deze ter algemeene kennis Dat liet Orgel in de Groote- of St. Lanrenskerk, met ver gunning van Heeren Kerkmeesterengedurende de maanden Junij, Julij, en Augustus zal worden bespeeld, des Woens dags van elke week van des namiddags 7 8 ure. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 7 Junij 1862. De Secretaris, SPANJAARDT. Tegen betaling der kosten is, zoolang de voorraad strekt,, ter secretarie der gemeente verkrijgbaar HET JAARLIJKSCH VERSLAG omtreni den toestand der gemeente over 1861. De volgende personen worden verzocht zich zoo spoedig mogelijk aantemelden ter Secretarie dezer gemeente TRIJNTJE den DUNNEN', laatste woonplaats Rotterdam; COENRADUS NICOLAAS BEUMER, 1. w. Groningen JOHANNES ARNOLDUS RIDDER, 1. w. Helder; HE LENA JOHANNA SCHWARTZ. 1. w. SchiedamJACOB LAM J'..l. w. Zaandam; JAN MEIJER; DIRK WAIJBOER; DIRK HULST; JAN LEBBING. NATIONALE MILITIE. VERLOEGANGERS. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR; Gezien de circulaire van deu Heer Commissaris des Kouiugs in deze proviucie dato 5 Junij 1862, n°. 15/1059 M/S 4e afd. (verz. circul. n°. 39). Gelet op art. 139, 2* lid, der wet van 19 Augustus 1SG1 (Staatsblad n°. 72). Brengen ter openbare keunis Dat, het onderzoek van de verlofgangers der Nat. Mil. binnen deze gemeente aanwezigzal worden gehouden op Woensdag, den 25 Junij aanstaande, des voormiddags ten half tien ure", ten raadhuize dezer gemeente, terwijl daarbij zullen worden onderzocht de verlofgangers belioorende tot In het Volksblad van 8 Mei lh lezen wijdat door de Koninklijke besluitenhoudende opheffing der Departementen van Eeredienst. eigenlijk niets veranderd is. als dat de Raad van Ministers twee leden minder zal tellen, en dat twee tractementen met een paar duizend gulden zullen verminderd worden" Het Volksblad onderstelt dat de Administrateurs, in de hesluiten vermeld, nieuwe, in de plaats der voormalige Ministers van Eeredienst komende, ambtenaren zu.len zijn. Zoo ik mij in bet vorige nummer dezer Courant ten aanzien der strekking dezer Kon. besluiten niet vergist heb, dan zou hieruit volgen, dat de gemelde onderstelling onjuist is. dat dus veel meer dan 4000,- (namelijk twee geheele Minis ters tractementen) bezuinigd wordt, en dat reeds nu aanmer kelijk meer veranderd is. Óan het getal Ministers, terwijl nog meer verandering en tevens bezuiniging (ook onafhankelijk van dc plannen van liet tegenwoordig Ministerie) muitzigtis. Doe li het Volksblad deelt, terzelfder plaatse nog eene andere beschouwing medewelke ik niet deelen kan deze na melijk: irdat de opheffing der Departementen van Eeredienst in de beginselen der grondwet gelegen is, en dat zij bij die op heffing bij Einantiën hadden behooren overgebragt te wor den, omdat de grondwet alleen linautiële betrekkingen tus schen den Staat en de Kerkgenootschappen kent. Het is hier niet de plaats te onderzoekenof geheele onzijdigheid op godsdienstig gebied, of volkomene godsdienstloos beid van den Staat eene wenschelijke zaak is. Doch onmiskenbaar is het m. i„ dat onze grondwet de taak van den Staat ten aanzien van godsdienst en Kerkgenootschappen niet beperkt acht tot het laten van vrijheid (het laisser faire) en de hand having der openbare orde. Niet alleen belooit zij gelijke bescherming aan alle (erkende) Kerkgenootschappen m het Rijk (a. 165), maar zij verzekert ook aan die verschillende Kerkgenootschappen al de tractementen, pensioenen ot an dere Inkomsten van welken aard ook, thans (dut wil zeggen in 1815) door dezelve of door derzelver leeraars genoten, en zulks onafhankelijk daarvan of de betaling dier inkom sten wegens vroegere toeëigening van kerkelijke goederen als eene schuld van den Staat, kan beschouwd worden (a. 168). Bovendien zegt de grondwetdat aan de leeraarswelke tot nog toé uit 's lands kas geen of een niet toereikend traktement genieten, een traktement ol' vermeerdering daar van kan toegelegd worden (a. 168). Uitdrukkelijk verklaart, dus onze grondwet, dat de Kerkgenootschappen een voorwerp van Staatszorg in den meest nadrukketijken vorm mag ik zeggeudien namelijk van geldelijke ondersteuning Het is voorzeker niet uit- lust, om dit voortreffelijk ge schreven Weekblad aan le vallen, dat ik een en ander ter sprake breug. Juist zijne voortreffelijkheid lokt bij verschil van opvatting tot tegenspraak uit. behooren te zijn. Men ziet dus, dat de grondwet veel inni ger betrekkingen tusschen den Staat en de Kerkgenootschap pen kentdan enkel finantïèledat wil zeggen voldoening aan geldelijke verpligtingen betaliug van schuld. Als eeu voorwerp van Staatszorg behooren dus de Kerkgenootschap pen niet onder Einantiënmaar het zij nog eens gezegd tot het van Binnenlaudsche Zaken af te solieiden Departe ment voor de geestelijke volksbelangen (onderwijskunsten en wetenschappen, godsdienst), waarbij misschien ook arm bestuur gevoegd kan worden. Maar ook als een voorwerp vau Staatsloezigt (grondw. a. 167; 169) kunnen de Kerkge nootschappen blijkbaar niet aan liet Departement vau Einantiën onderworpen worden. Eene uiet onbelangrijke bemoeijiug der Departementen van Eeredieust, vooral dat van R. Katholijke, betreft bijv. du Koninklijke magtigiug tot het aanvaarden van schenkingen, legaten en erfstellingen ten voordeele van ker kelijke of in het algemeen van godsdienstige instellingen en bgcliamen van allerlei aard (a. 947,1717 Burg. Wetb.). Omtrent die giften en makingenwelke zonder de Koninklijke inag- tiging krachteloos blijven, plegen de Ministers van Eeredieust beuevens die van Justitie aan den Koning verslag te doen. Zullen nu dergelijke bemoeijingeu aan het Departement van Einantiën worden opgedragen Nog een woord over de beginselen onzer grondwet om trent de betrekkingen tusschen den Staat en de godsdienst of de Kerkgenootschappen. Dc tijdsbegrippen dienaangaande mo gen sedert 1815 en 1840 veranderd zijnuit de grondwet vau 1848 zelve blijkt geenszins van eenige verandering van de be ginselen welke door de grondwetten van 1815 en 1840 gehul digd worden. Behalve de uitsluiting van het praeventief toezigt in liet zoogen. regt van placet (a. 170) bestaande (eigenlijk alleen ten aanzien der R. Katholijke Kerk van belang) heeft de groudwet van 1848 niets nieuws omtrent de verkonding des Staats tut de Kerkgenootschappen bepaald. In 1848 was de aandacht dan ook weinig opde godsdienstige of kerkelijke aan gelegenheden gevestigd. Ruimschoots geschiedde zulks daar entegen in 1853 na dc Aprilbewegingen het is dan ook dc wet van 10 Sept. 1853 (Sb. ii°. 102), welke veeleer dan de grondwet van 1848 nieuwe bepalingen omtrent de verhouding tusschen den Staat en de Kerkgenootschappen gevestigd heeft. Eensdeels bevat deze wet onderscheidene bepalingen van voor zorg tegen de Kerkgenootschappen anderdeels verzekert zij aan alle Kerkgenootschappen de volkomen vrijheid om alles, wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigenen boezem betreft, te regelen. De wet zegt dat, die vrijheid verzekerd is en blijftdoch inderdaad werd hier een nieuw beginsel vastgesteld, waarvan in de grondwet van 1848 niets hoege naamd te vinden was. Wel werd in art, 10 der grondwet het regt der ingezetenen tot vereeniging erkend: maar voor eerst zegt art, 10 tevens, dat de wet de uitoefening van dat regt in liet belang der openbare orde regelt en beperkten deze regeling en beperking kon ten aanzien van Kerkgenoot schappen wel eens zeer ver gaan; in de tweede plaats blijkt in geenen deeledat de Kerkgenootschappen in art. 10 of in andere bepalingen der grondwet als gewone vereenigingeu beschouwd zijn, iets wat vroeger zoo in de wetgeving als in de regeringsusantie nimmer het geval was geweest. Men kan dus niet zeggen, dat de opheffing der Ministeriën van Eeredienst in de beginselen der grondwet ligtmaar evenmin zou men kannen beweren dat, zij in de beginselen der gemelde wet van 1853 gelegen is. Tusschen de bepalin gen dier wet en het afzonderlijk bestaan of hij andere Depar tementen ingelijfd zijn der Ministeriën van Eeredienst bestaat niet het minste verband. Intusscheu heeft men zieh xn de overwegingwelke aan de beide besluiten voorafgaat, blijk baar aan de wet van 1853 (;«'e/ aan de grondwet) willen aansluiten. Die overweging, welke der kritiek wel waardig is, luidt als volgt; Overwegende, dat de aan de Kerkgenootschappen ver zekerde volkomen vrijheid, om alles, wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelende voortdurende instaudhouding van afzonder lijke Departementen voor de zaken der verschillende Eere diensten, niet noodzakelijk maakt; en dat het, bij do opheffing van die Departementenechter geraden iste vermijdenal wat de wenschelijke waarborgen kan ver zwakken, welke door het Staatsgezag, bij de toepassing der grondwettige beginselen, in betrekking tot de aangelegenhe den van de Kerkgenootschappen, kunnen worden verschaft, Zonder het nieuwe Ministerie onnoodig hard te willen, vallenmag men toch vragen, of het uiet beter ware onge motiveerde besluiten aan Z. M. voor te dragen als ze door zulke overwegingen te doen voorafgaan Is het mogelijk m meer woorden iets minder bepaald? te zeggen Men had zich niet moeten beroepen op eene wetsbepaling, die het afzonderlijk bestaan van Departementen van Eeredienst niet noodzakelijk maaktdoch men had behooren aan te wijzen wat de opheffing der afzonderlijke Departementen wel nood zakelijk maakt. Wat men zich verder voorstelt te vermijden, is gansch uiet duidelijk, en wordt te raden gegeven. Welke zijn toch /'dc wenschelijke waarborgen die door het Staats gezag kunnen worden verschaft En hoe stelt men zieh voor, d.it de verzwakking dier waarborgen door de tegen woordige besluiten zal vermeden worden? Misschien meende men dat bij de opheffing der afzonderlijke Departementen van Eeredienst toch niet alle Staatsbestuur met betrekking tot dc Eerediensten plotseling behoorde op te houdenmaar veeleer inlijving bij andere Departementen behoorde plaats te hebben. Doch zoo iets behoefde waarlijk (en nog wel in zulke raadselachtige duizelingwekkende bewoordingen!) niet gezegd te worden. Hieromtrent daarentegen had men zieh moeten verklaren, waarom de opgeheven Departementen juist bij die van Justitie en Buitenlandsche Zaken werden ingelijfd. Mogen deze besluiten spoedig weder voor andere beter gemotiveerde en eene meer voldoende regeling bevattende plaats maken. MONTIGOLA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1862 | | pagina 1