ALKMAARSCHE COURANT N°. 5. Zesenzestigste J aargang. 18114, Zondag 31 January (Officieel (Scbccltc. De doodstraf. "Politiek ©oefsigi- Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post/4,—. Brieven franco aan de Uitgevers HERM». COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt. voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag vroeger. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van de belanghebbenden Dat de loting der in het vorige jaar in deze gemeente voor de militie ingeschrevenen zal geschieden op Maandag den 8 Februari) aanstaande ten raadhuize der gemeente Alkmaar. Zij worden mitsdien opgeroepenom op dien dagdes voormiddags ten 9 ure, zich aldaar te bevinden, om te loten en opgave te doen van de redenen van vrijstelling die zij ter zake van de militie vermeenen te moeten inbrengen. Indien zij vermeenen vrijstelling te kunnen erlangen we gens broederdienst of op grond van te zijn eenige wettige zoon. tin geen halve broeders hebben zullen zij bovendien op Dmgs- daf. den 1 Maart, des namiddags ten 5^ ure. in het ge meentehuis moeten verschijnenvergezeld van twee bij den Burgemeester bekende en te goeder naam en faam staande meerderjarige ingezetenen, die de vereischte getuigenis kun nen afleggen en het aldaar optemaken getuigschrift onder- teekenern" Wanneer zij aanspraak maken op vrijstelling we gens broederdienst, zullen zij mede voorzien moeten zijn van hunne geboorieacten en van de geboorteacten van al hunne nog in leven zijnde broeders. Voorts zullen door den Burgemeester bij den Kommandant van het korps, waarbij hunne broederen dieneu of gediend hebben, worden aangevraagd de bewijzen van werkelijke dienst of een uittreksel uit het stamboekmits zij zich bin nen drie dagen na de loting ter secretarie vervoegen ten einde aldaar de voor die aanvrage noodige opgaven ie doen. Burqemeester en Wethouders voorn.. Alkmaar, A. MACLAINE PÜNT. den 20 Jan. 18G4. Be Secretaris SPANJAARDT. «De storting sluit niet uit de verpligting, om de betrekking //vau brandmeester, onderbrandmeester of kommandeur //daartoe benoemd wordende waartenemen." Burgemeester en Wet houders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 23 Jan. 1804. Be Secretaris, SPANJAARDT. Het GEMEENTEBESTUUR van ALKMAAR verlangt op eene jaarwedde van f 30,voor het ouderwijs in de vrouwelijke handwerken op de openbare armenschool, eene TWEEDE HELPSTER. Scrilicitatien intezeuden bij het gemeentebestuur, vóór den 7 Februarij 1864. Onderstaande personen worden verzocht zich binnen de eerstvolgende acht dagen aantemelden ter Secretarie (afdes- ling bevolking HENDRIK DEMKES, 1. w. Helder; FREDRIK JO HANNES van den BRON, 1. w. Amsterdam; GUURTJE HOF 1. w. Oterleek. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van de belanghebbenden Dat de tweede suppletoire begrooting voor de gemeente over het dienstjaar 1863door den gemeenteraad den 19 dezer vastgesteldop heden ter secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage nedcrgelegdentegen betaling der kosten algemeen verkrijgbaar gesteld is. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 21 Jan. 1864. Be Secretaris. SPANJAARDT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR maken de ingezetenen dezer gemeente opmerkzaam op de na volgende kennisgeving, voorkomende in de Staatscourant dato 19 dezer, luidende als volgt MINISTERIE VAN FINANTIEN. De MINISTER van FINANTIEN vestigt bij deze de aandacht van alle houders van muntbiljetten, uitgegeven krachtens de wetten van 18 December 1845 (Staatsblad n° 90) en 17 September 1849 (Staatsblad n°. 46), op de wet van 26 December 1863 (Staatsblad n°. 200), waarbij de verwisseling van die biljetten bij s Rijks schatkist op nieuw wordt toegestaan, mits die biljetten vóór of uiterlijk op den laatsten December 1864 bij een van 's Rijks comptabelen hetzij tegen onmiddelijke betalinghetzij tegen bewijs van overnameworden ingeleverd. De Minister, tot uitvoering van deze wet de vereischte voorschriften hebbende gegeven noodigt alle belanghebben den uit om zich zonder verder verzuimden nieuwen en laatsten termijn, thans door den wetgever verleend, ten nutte te maken door hunne biljetten ten spoedigste ter ver wisseling aantebieden of te doen aanbieden ten kantore van 's Rijks betaalmeesters in hunne woonplaatsofzoo in hunne woonplaats geen betaalmeester aanwezig is, ten kan- toie van den ontvanger der directe belastingen ia hunne gemeente. j Gravenhage. Be Minister voornoemd, den 9 January 1864. G. H. BE1Z. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 22 Jan. 1864. Be Secretaris, SPANJAARDT. De VOORZITTER van den GEMEENTERAAD te ALKMAAR. Gezien art. 7, 2e lid, dar wet, van 4 Julij 1850 (Staats blad No. 37). Roept bij deze op al degenen, die elders m de rijks belastingen zijn aangeslagen en verlangen dat die aanslag worde vermeld op de kiezerslijsten dezer gemeente voor den Gemeenteraad, de Provinciale Staten en de Staten Generaal zich daartoe aantemelden ter secretarie dezer gemeente vóór den 15 Fe bruarij e.k., voorzien van de aanslagbilletten van de grond belasting over de dienst 1864, benevens van de belasting op het personeel en het patent over de dienst 1863/64. Alkmaar, Be Voorzitter voornoemd, den 23 Jan. 1864. A. MACLAINE PONT. BURGEMEESTER en WETHOU DERS van ALKMAAR maken bij deze de belanghebbenden opmerkzaam Dat bij art. 2 der gewijzigde verordening op het beheer en behandelen der brandblusehmiddelengearresteerd bij den Raad dezer gemeente den 30 December 1858 en den 22 Ja nnarij daaraanvolgende behoorlijk afgekondigd, is bepaald: //Ieder is bevoegd zich van de dienst bij het brandwezen «vrij te koopentegen betaling, ten behoeve der gemeente j/eener jaarlijksche contributie van drie gulden vóór en zes //na de loting." //Zij, die daarvan wensohen gebruik te maken, zijnverpligt //ten kantore van den Gemeenteontvanger ie storten de ge- //noemda som van 7 3 in de maand Februarij en die van af 6 in de maand April." Onder de kwestiëndie in ons vaderland tegenwoordig aan de orde van den dag zijnbehoort de vraagof het behoud van de doodstraf in onze wetgeving wenschelijk neen, dat meent, hopen wij, niemand maar noodzakelijk is te achten. Gelukkig verschijnselals het geweten eens volks ontwaaktals het zich rekenschap vraagt van zijne handelingenvan de wijze waarop het hooge gezag van den staat in zijn belang wordt uitgeoefend, ook door het be dreigen en toepassen van straffen tegen de overtreders der wet. Het Nederlandsche volk daagt de doodstraf in'tgerigte zijne begrippen van menschelijkheidvan godsdienst eischen hare veroordeeling, hare veroordeeling tot den dood. Ernstig vraagt het zich zelf af: heb ik het regt om te dooden En nog altijd zijn er, die ja durven antwoorden; nog altijd zijn er, die bewerengij hebt haar noodigdie vreeselijke straf, gij kunt haar niet missengij moet haar behouden in uw i eigen belang. Wel schijnen zij, die het doodvonnis over de doodstraf geveld willen hebben, de meerderheid uit temaken. Van alle kanten gaan erjjstemmea op tegen het schavot. Den 12den Augustus waren te Amsterdam vereenigd de afgevaardigden van 199 departementen der Maatschappij tot Nut van, 't Algemeen en toen daar de voorzitter, naar aanleiding van een voorstel van het departement, Alkmaarde vraag deed: //Acht de vergadering het wenschelijk dat de doodstraf worde opge heven volgden zulke levendige toejuichingen dat hij er geen andere vraag op kon laten volgen dan deze//Mag ik het er dus voor houdendat de vergadering zich u n a- niem voor de afsohafliug der doodstraf verklaart?" Eu bij acclamatie, zonder dat eenig afgevaardigde stemming vroeg of een afwijkende meening te kennen gaf, beantwoordde de vergadering die vraag toestemmend. Toen later de vraag werd gesteld, of het Hoofdbestuur der Maatschappij zich bij adres tot de Regering zou wenden, verklaarden twee depar tementen 's Gravenhage en Middelburg twee van de honderd negen en negentig dat zij met de acclamatie niet hadden ingestemd. Vreemd is het. dat er na deze uitspraak verschil van gevoelen in de vergadering kon ontstaan over de vraag, of het wel op den weg der Maatschappij lagzich in dergelijke zaken bij adressen tot de Regering te wenden, alsof ons grondwettig regt van pe titie aan een Maatschappij, wier doel is algemeen volksgeluk te verspreiden door de bevordering van godsvrucht en goede zeden overeenkomstig de beginselen der Christelijke gods dienst, niet de bevoegdheid gaf om aan de Regering de opheffing eener st.raf te vragen, waarvan zij met 197 tegen 2 stemmen verklaard had de afschaffing te wensohen, om dat zij kwalijk is overeen te brengen met. de begrippen van re"-t, zedelijkheid en Christelijke beschaving, welker bevor dering de Maatschappij beoogt. Toen er echter hoezeer dan ook ten onregte over vragen van bevoegdheid en van vorm verschil van gevoelen bleek ie bestaan deed de vergadering wel met te zorgen, dat de krachtige stem, die er uit, haar midden was opgegaanniet werd verzwakten verwierp zij op dien grond te regt bij acclamatie een voorstel om aan het Hoofdbestuur op te dragen, in naam der Maat schappij de afschaffing der veroordeelde straf bij adres aan de Regering te verzoeken De krachtige stem der Maatschappij lot Nul van 't Algemeen werd gevolgd door adressen aan den Koning van het Pro vineiaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschap pen en van het Zeeuwsch Genootschap. De Koning heeft geantwoord, dat het geuite verlangen tot afschaffing der doodstraf bij de herziening van het strafstelsel in ernstige overweging zal worden genomen. Inmiddels dient gezorgd te worden dat het ontwaakte geweten niet weder insluimere. de kwestie aan de orde blijve, en er zich omtrent deze gewig- tige zaak in ons vaderland zoo mogelijk een krachtige open bare meening vorme. Menig blad leverde reeds zijne beschou wingen meestal waren zij tegen het behoud der treurige straf. Een°enkel blad, de Tijd, Noord-Hollandsche Courant, veroor deelde op zijne gewone wijze dat is uit de hoogte tuigd dat liet Nederlandsche volk geen behoefte zou hebben aan de galg. Maar ben ik wel bevoegd om over de kwestie te oordeelen? vraagt menigeen Moet men zulke zaken niet overlaten aan de beslissing van de geleerden, misschien van de regts- geleerden alleen Het komt ons voordat de kwestie niet zoo ingewikkeld, maar in tegendeel tamelijk eenvoudig is. Jawij zouden zeggenals het ons volk waarlijk ernst is met de zedelijke en godsdienstige beginselen, die het belijdt, dan is de zaak uitgemaakt, "dan kan er geen kwestie van zijn. Wanneer wij de zaak moesten bepleiten voor de Nieuw-Zeelandersvoor de Turken, of voor welk ander volk ook,» welks beginselen en begrippen ons geheel onbekend waren, dan zou het moeijelijker wezen; maar wij spreken tot liet Nederlandsche volk van den tegenwoordige!! tijd, wij mogen ons beroepen, en beroepen ous, op algemeen heer- schende begrippenen dat maakt onze taak vrij wat een voudiger. Voor alles dient de vraag onderzocht, te worden: Waar aan ontleent, de staat zijn regt om te straffen Men heeft beweerd, dat de pligt van den.staat was te zorgen, dat al wat kwaad, wat onregtvaardig is vergolden, en daarom ieder die iets doet, dat kwaad en onregtvaardig is, gestraft worde. Maar wij vragen alwederwie heeft dan toch' die tfrak aan den staat opgedragen Heeft de staat daar regt toe 1/ oor- eerst is nergens de staat bevoegd verklaard om uit te maken, wat goed en wat kwaadwat regtvaardig en wat onregt vaardig is. En wie zou daarenboven in staat zijn, bij elke overtreding een zoo juiste straf op te leggen, dat de ver gelding volmaakt was. Kan de mensoh de inwendige drijf veren van de handelingen zijner medemenschen waarderen en beoordeelen De staat heeft niet den maatstaf van goed en kwaad, en de regters zijn niet alwetend. De staat kan dus niet optreden in de rol eener aardsclie Voorzienigheid hij kan niet zorgen, dat hier op aarde regtmatige vergelding plaats hebbehij kan aan de etschen der eeuwige, onveran derlijke regtvaardigheid niet voldoen. En dit is volkomen overeenkomstig met de godsdienstige begrippen van het Ne derlandsche volk. Immers, hoe verschillend men moge denken over de vergelding na dit leven, over belooning en straf na den dood, hierover zullen alle Christenen en de Joden ook het, wel eens zijn dat die vergelding niet op aardt» plaats heeft. Het Christendom leertdat God zijn zon doet opgaan over boozen en goeden, en regent over regtvaardigea en onregtvaardigenen de stichter des Christendoms heeft herhaaldelijk verbodenhet ongevaldat den mensch hier op aarde treft, te beschouwen als een straffe Gods. Volgens Christelijk-godsdienstige begrippen wassen onkruid en tarwe hier te zameu open ofschoon het, onmiskenbaar zeker is dat de mensch (ien bitteren nasmaak vau het kwade en het zoete loon der deugd reeds hier in zich zeiven geniet toch is het niet, minder zeker, dat, hem van buiten af geen loon wordt gegevennoch straf opgelegd. Nu moge het Nederlandsche"volk niet geheel uit Christenen bestaan, deze begrippen zullen wel ais algemeen heersehende beschouwd mogen worden. Eu zouden nu zwakke, kortzigtrge men- schen de rol der Voorzienigheid op aarde moeten vervullen Als God zelf hier geen loon en straf uitdeelt, zal Hij dit werk overlaten aan zijne schepselen, aan den staat, aan de regters? Geen enkele beschaafde staat van den tegenwoordigen tijd tracht dan ook werkelijk dit doel te bereiken. Ook onze staat niet. In onze wetten wordt niet alles gestraft wat kwaad is. In tegendeeler is ontzaggelijk veel wat volgens het oordeel van elkeen kwaad isen wel een groot zedelijk kwaad, en dat toch door de wet, niet met straf wordt bedreigd. Alzoo de staat mag en kan door zijne strafwetten niet zorgen voor een regtvaatdice vergelding van het bedreven kwaad. Die taak is hem niet opgelegd, en hij zou haar ook nooit kunnen volbrengen. Als hij dus straft, dan doet hij dit niet, omdat hij "de plaats der Voorzienigheid vervult. En de staat, de Nederlandsche staat, erkent dit ook rond borstig; hij beeft er zijne wetten niet naar ingerigt om dat doel te bereiken; hij streeft er zelfs niet naar. hij wil niet. Men kan dus nooit eenige straf, ook niet de doodstraf, ver dedigen met te zeggen: deetaatmoet zorgen voor vergelding, de slraf moet opwegen tegen het bedreven kwaad, de staat moet zorgen dat aan de eischen der eeuwige regtvaardigheid worde voldaan, elk moet loon naar werken ontvangehoog om oog en tand om tandj, leven om levenbloed om bloed, het zedelijk evenwigt moet hersteld wordenhet, regt, is beleedigd en moet gewroken wordenof iets dergelijks. De staat kan het werk der Godheid niet volbrengen, hij kan geen engel der vergelding zijnhij wil het ook niet zijn hij tracht het niet te wezen. En omdat hij die bevoegdheid L 1li- nn r, l/lll finl- Jllot niet bezit en zich ook niet toekent, kan hij daaraan geen reCTt ontleenen om te^ptraffen omdat hij deze taak niet op zich nemen wil en kan, straft hij ook niet om een doel te bereiken, dat hij niet kan en niet tracht te bereiken, straft hij niet om te vergelden. Doch wat geeft dan den staat liet regt om te straffen En waartoe straft hij Wordt vervolgd. zonder den omslag van redenering en bewijs de beweging tegen de doodstraf, schreef haar toe aan overdreven senti mentaliteit, onchristelijke weekelijkheidrevolutiegeest, ongeloof enz. en wees op de geschiedeniswaaruit zou blijken, dat het nooit zoo treurig met de maatschappij gesteld was, als wanneer de mensehen wat teergevoelig werden. Tot onze groote verwondering zagen wij een blad van een geheel tegenovergestelde rigting, de Arnhemsche Courant dezer dagen in een drietal artikelen besluiteloosheid en aar zeling omtrent deze zaak openbaren; zij is er niet van over- Weder is een week voorbij gegaan en het zou moeijelijk uit te maken zijn, of de stand der zaken meer op oorlog of op vrede wijst dan acht dagen vroeger. Dit alleen zou men kunnen aannemen, dat de toestand in Europa een nog ern stiger aanzien heeft gekregen, en er meer waarschijnlijkheid bestaat, dat de oorlog, zoo hij uitbrak, een bjjna Europe- sche oorlog zou zijn, De Pruissische en Oostenrijksche troepen zijn llolstem binnen getrokken, zonder van de Bonds-troepen eeuigen tegenstand te ontmoeten wat dan ook niet te verwachten was - - maar zonder zelfs eenige moeijelijkheid van de zijde der Bonds-commissarissen ondervonden te hebben. Toeh is

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1864 | | pagina 1