ALRMAARSCHE COURANT
N*. O.
Zesenzestigste Jaargang.
1864.
Zondag
28 Febrnarij.
©fficiccl C5cöcc!tc.
De doodstraf.
politick (JDwcrsigt.
Deze Courant worclt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentussehen 8 en 9 ure. Trijs per
jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post/4,
Brieven franco aan de Ditgevers
HERM'. COSTER ZOON.
De Advertentiën kosten van 15 regelsJ 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag
vroeger.
EESSEaSKKJOSSKHSB
Bij deze Courant behoort een Bijbladinhoudende
vervolg der Advertentiën.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter keunis van de belanghebbenden:
Dat de le suppletoire beerooting van inkomsten en uit
gaven dezer gemeente over 1864, door hen op heden aan
den gemeenteraad ter vaststelling aangeboden, en gedurende
14 dagen na heden ter secretarie dezer gemeente ter lezing
is nedergelegden tegen betaling der onkostenalgemeen
verkrijgbaar gesteld is.
Burqemsester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE TONT.
den 20 Feb. 1864. Be Secretaris.
SPANJ AARDT.
De SECRETARIS der gemeente ALKMAAR berigt bij
deze aan de belanghebbenden, dat ter gemeentesecretarie ter
inzage liggen en tegen betaling der onkosten verkrijgbaar
zijn gesteld:
a. INSTRUCTIE voor de ambtenaren der gemeentebelastin
gen omtrent den aanpeil van het gedestilleerd op 1 Maart
e.k. voorhanden
b. VERORDENING van den Gemeenteraad tot restitutie
van de belasting op de brandstoffenvoldaan voor den
voorraad op 1 Maart e.k. voorhanden;
beide strekkende tot rigtige uitvoering van de raadsbesluiten
van 27 Januarij jl. De Secretaris voornoemd,
Alkmaar, den 20 Feb. 1864. SPANJAARD!.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR maakt de lote-
lingen voor de Nationale Militie dezer gemeente van dit jaar,
die° bij den militieraad de vrijstelling wegens eenigen wettigen
zoon of broederdienst willen doen geldenopmerkzaamdat
zij gehouden zijn, met twee getuigen, op Dingsdagden
1 Maart e.k., des namiddags ten 51 ure ten raadhuize der
gemeente te comparerenter onderteekening van het afte-
"even certificaat. De Burgemeester voornoemd.
Alkmaar, 26 Feb. 1864. A. MACLAINE 10NT.
ERANS BLOM wordt verzocht zich in de eerstvolgende
acht dagen ter secretarie aan te melden (afdeeling Bevolking).
Onderstaande personen worden verzocht zich in de eerst
volgende acht dagen ter secretarie (afdeeling Militie), aan
to ruelden
JOHANNES BERNARDUS KOOT (R. C. wees); GER-
ARDUS JOHANNES KUIPER (R. C. wees); CORNELIS
KOEMAN (Geref. wees); CORNELIS PIETER van HOEK
(Geref. wees); GERRIT HAND; JOllAN DANIcL MASEE.
Ter teru"bekoming is aan het commissariaat van politie
te Alkmaa? voorhanden het navolgende gevondene als een
duimstokeen rol zwart zijden lint met oranjestreepeneen
gouden oorbelletje en een paar grijze kousen.
IV.
Men bedriegt zichwanneer men de doodstraf beschouwt
als bij uitnemendheid geschikt om de misdadigers af te
schrikken. Dit hebben wij in ons vorig opstel betoogd
wij willen omtrent dit punt nog slechts het gevoelen ver
melden van eenige mannen wier bevoegdheid wel door niemand
in twijfel zal gelrokken worden. Wij ontleeneu dit aan een
werkje dat ons eerst onlangs in handen kwam. (1)
Beccaria zegt er vain'.-De strengheid der straf maakt
minder indruk op den menschelijken geest dan haar duur'
en; "Het verschrikkelijk maar kortstondig schouwspel der
voltrekking van een doodvonnis is voor de misdaad een
minder sterke teugel dan het lang en blijven! voorbeeld van
een man die. van zijn vrijheid beroofd, in zekeren zin een
lastdier is gewordenen door zwaar en moeijelijk werk het
nadeel moet. trachten te vergoeden dat hij der maatschappij
beeft toegebraM. Wanneer de beschouwer telken male tot
zich zeiven moet zeggen"Als ik een misdaad pleegde, zou
ik voor mijn geheeie leven tot zulk een ellendigen staat
veroordeeld zijn," zal deze verschrikkelijke gedachte den
geest heviger aangrijpen dan de vrees voor den dooddien
men in een onbepaald en nevelachtig verschiet voor zich ziet.
Duport: "Wat doet men met een schuldige ter dood te
brengen Men verhaast het oogenblik van een zekere ge
beurtenis: ziedaar alles. 't Is maar om een beuaauwd
oogenblik of wat te doen {la mort n'est qu'tm mauvais quart
d'heure), is een zeer gewone uitdrukking bij misdadigers; zij
beschouwen den dood als een natuurlijk gevaar aan hun
beroep verbondenzij vergelijken zich bij den leidekker, den
matroos, den soldaat. Hun geest gewent zich langzamerhand
aan deze berekeningen en van dat oogenblik af verliest, uw
straf haren invloed op hun verbeelding. Zoodra het beeld
des doods zich voordoet in een verwijderd verschiet, wordt
het nevelachtig en houdt op den geest te verschrikken.
Hoegij houdt den dood voor aan de misdaad en aan de
deugdgij toont hem zoowel den held als den misdadiger,
't Is waar, gij stelt hem aan den een voor als een pligt
verbonden aan onsterfelijken roemaan den ander als een
onteerende straf; maar wat gaat dit den misdadiger aan
De schande treft hem niet, hij ziet in de straf alleen haar
onmiddelijk gevolgen de dood is voor hem slechts een
kwaad kwartiertje {un mauvais qaart d'heure).
Mitterniaier: "Die bloedige slagting in naam der maat
schappij werkt op de ruwe schepselen die er in leven als
het gezigt van het bloed op de wilde dierenzij wekt hun
bloeddorst op."
(1) Martyrologe des erreurs judiciaires par Lagel-Valdeson
Ancien Magistrat.
Sedillez: "De doodstraf is slechts een ijdele en afschuwelijke
vertooningdie schade doet aau de maatschappij door het
voorbeeld vau ruw geweld dat zij aan het volk geeft. Bij
de goede burgers verwekt zij medelijden of een verontwaar
diging die geheel tegenoyergesteld is aan het doel dat men
beoogt. De verdorven mensch komt bij liet schavot om zich
te overtuigen dat de dood slechts een kwaad oogenblik is
ra mauvais moment)."
Dupin: «Zal men ons tegenwerpen, dat zonder deze wreede
straf de misdaden zouden vermeerderen De ondervinding
bewijst het tegendeel. Men heeft opgemerktdat de mis
dadigers zich gemakkelijker met. het denkbeeld van den dood,
en vooral van een spoedigea dood, gemeenzaam maken dan
met dat van een lange en zware straf." De dood is dan
ook eigenlijk geen straf; 't is de vernietiging van den menseh
op aarde. Het denkbeeld van straf isdak men den mis
dadiger eenig lijden doet ondergaan, dat men hem de wrange
vruqhten zijner wandaad doet ondervinden. Dit doet men
bij de doodstraf niet; men maakt eenvoudig een einde aan
zijn bestaan.
Lepelletier Saint-Fargeau«Groote misdadigers hebben bijna
altijd met de meest regtschapen mensehenmet den held
zelfs, de verachting van den dood gemeen."
Mittermaier verhaalt het volgende"Een priester, die 167
ter dood veroordeelden had bijgestaanvroeg aan allen
Hebt gij wel eens een doodvonnis zien ten uitvoer leggen
en 161 antwoordden toestemmend."
Het beroep op de buitengewone afschrikkende kracht der
doodstraf, waarop men nog wel eens veilig meent te kunnen
bouwen, is dus ook alles behalve een steenrots de doodstraf
blijkt ai zeer slecht, aan dit doel te beantwoorden eh ook
in dit opzigt blijven de woorden van James Mackentosh in
volle kracht; "Alvorens, zelfs met een beroep op de nood
zakelijkheid in het belang der maatschappij, een menseh van
het leven te beroovenmoet het bewezen zijn, dat er geen
ander middel bestaat om schending van de openbare vei
ligheid te verhoeden, dan de opoffering van den schuldige.
D°e last van dit bewijs valt alzoo op hen tetug die het ge
bruik van dit offer voorstaan."
Zij blijven in gebreke dit bewijs te leveren.
Maar al waren de verdedigers der doodstraf nu eeus ge
lukkiger in hun betoog, dat de galg bij uitnemendheid geschikt
is, om van het plegen van misdrijf (af te schrikken, meer
dan eenige andere straf, zij zouden daarmede hnnne zaak
nog in 't geheel niet gewonnen hebben. Al werkt helmiddel
goeden ai beoogt men er werkelijk eeu goed doel meê
dan blijft nog de vraag over: is het middel geoorloofd?
Immers men is nog niet algemeen de leer toegedaandat
het doel de middelen heiligt
Men kan op goede gronden liet, regt van zelfverdediging
handhaven in zijn uitgebreidste beteekenis; men kan hem,
die door een ander wordt aangevallen en daardoor in levens
gevaar verkeerthet regt toekennen om zich te verdedigen
des noods, indien 't niet anders kandoor zijn aanvaller te
verwonden ook al moge die verwonding den dood ten ge
volge hebbendie in de eenzaamheid wordt aangevallen en
een geladen pistool bij zich heeft, liebbe het regt, indien
het blijkbaar het leven geldtop zijn aanvaller te schieten
ook al moge hij hem doodelijk treffenmaar wat zult ge
van hem zeggen, indien hij het volkomen in zijn magt heeft
om zijn aanvaller door verwonding weerloos te maken en
hem niettemin met opzet doodt? Zal die man de grenzen
van het regt van zelfverdediging niet verre hebben over
schreden Of zal hij zich kunnen verontschuldigen met te
zeggen: mijn daad was toch nuttig; zij zal anderen afschrik
ken hunne medemenscheu aau te vallen! Wat nu de menseh
in den natuurstaat en in oogenblikkelijk gevaar, wanneer
de staat hem niet kan beveiligen zelf zou mogen doen
moge in de maatschappelijke zamenleving de staat doen
de staatdie de zorg op zich genomen heeft om allen te
beschermen. De staal heeft hetzelfde regtniets minder,
maar ook niets meer. Het regt van den staat om te straf
fen is in den grond geen ander dan het regt van zelfver
dediging; maar dan mag het ook de grenzen van dit regt
niet overschrijden. Wanneer het misdrijf gepleegd, en de
dader gevangen genomen isdan is ook het dadelijk gevaar
geweken, de misdadiger is weerloos. De maatschappij kan
voor hare veiligheid blijven zorgen door den misdadiger
zijne vrijheid niet terug le gevenzoo heeft zij van hem
niets meer te vreezen. Zij kan tevens de straf doen strek
ken tot waarschuwing van anderen want dit is ook zelf
verdediging mm hen van het overtreden der wetten af te
schrikken. Maar kan de staat hieraan de bevoegdheid ont-
leenen om een zoo geweldige inbreuk te maken op Gocjs
wereldbestuur, als de doodstraf is Mag de menseh op eeu ge
bied treden. dat hij niet kent, waar alles zijne waarneming ont
gaat, en zijne oogen slechts tastbare duisternis aanschouwen?
Weten wij, waartoe het verdere leven den man kon dienen
dien wij ter dood brengen Kennen wij de waarde van
den schat dien wij hem ontnemen van het leven? En wij be
schikken er overZoo wij waarlijk gelooven aan het voort
duren van ons bestaan na den doodhoe kunnen wij eenig
begrip hebben van den misschien onsohatbaren prijs, dien
de verdere jaren zijns levens voor den misdadiger kunnen
hebben in betrekking tot dat andere leven aau gindsehe ziide
des °rafs Hier ontzinkt ons alle kennisalle waardering,
elke'maatstaf; wij tasten in den blinde rond, wij woeden
in het duister met zwaard en bijl en strop, en werpen den
overtreder onzer wetten uit dit leven aan de kusten van
het onbekende geheimzinnige land aan de overzijde des grafs.
Wij weten niet, wat onze straf voor hem beteekentwij
kunnen zelfs geen gissingen maken omtrent de waarde van
hetgeen wij hem ontnemenwij woeden in den blindeen
datDnoemeu wij God betere 't, geregtigheid uitoefe
nen Terugo menseh, van dit onbekende gebiedbe
schik niet over dingen die gij niet kent. Leven, dood,
eeuwigheid zeg mij, wat weet gij daarvan? Door
dat zwaard, die bijl, dat valluik te laten vallen, grijpt gij
in, ruw en blindelings, in alles wat gij door deze drie woorden
uitdruktmaar waarvan gij u niet dan onzekereduistere
en onbepaalde denkbeelden kunt vormen. Houd uw band
terug de gevolgen uwer daad vallen verreverre verre
buiten uw berekening, buiten den engen kring van 't ge
bied uwer kennis, (l)
Niet alleen het belang van de maatschappij buiten den
misdadiger moet de staat, bij zijne straffen in 't oog houden.
Doet hij dithij handelt eenzijdigen alle eenzijdigheid is
onregtvaardigheid. Daar staat ook nog de misdadiger zelf,
daar staat eeu menseh, een afgedwaald, een schuldig mensch,
toch een menseh. Moet er op hem niet. gelet worden Is
het dan toch waar, dat liet ons nut is dat één menseh. voor
het volk sterve? Neen, zoo spreekt men niet meer; men
erkent in theorie, dat het doei der straffen moet ziju: door
zoo zacht mogelijke middelen den strafschuldige zeiven te
weerhouden en af te schrikken van het plegen van vérdere
overtredingte gelijk anderen daarvoor te waarschuwen
doch tevens zoo mogelijk de verbetering des misdadigers te
bevorderen. Moet de doodstraf dan blijven bestaan als een
gruwelijke bespotting dier gevierde theorieals een eeuwig
verwijt vau ellendige huichelarij Verbetering' van den
misdadigerzegt men dat mag in een heel enkel geval
eeus plaats hebben, maar de meesteu zijn onverbeterlijk;
't is de moeite niet waard. En zij, die dit zeggenlezen
desniettemin met groote stichting:
"En de farizeërs en de schriftgeleerden morden en zeiden
Deze ontvangt zondaars en eet met henEn hij zeide hun
deze gelijkenis en sprak: Welk menseh ouder u, die honderd
schapen heeft en één daarvan verliest, laat niet. de negen en
negentig in de woestijnen gaat naar het verlorene totdat
hij het vindt En als hij het gevonden heeftlegt hij het
blijde op zijne schouders, en te huis komende roept, hij de
vrteuden en de geburen zamen en zegt tot hen: Verblijdt
u met mijwant ik heb mijn verloren sshaap gevonden Ik
zeg u, dat er zóó in den hemel blijdschap zal zijn over
ééuen zondaar die zich bekeert, meer dan over negen en
negentig regtvaardigen die geene bekeering noodig hebben."
Maar die verbetering der misdadigers kost geldde staat
moet de gevangenen onderhoudenen hoe meer men het
verbetering-systeem uitbreidt, zoo veel te meer geld zal het
kosten. Moeten wij dat alles maar betalen? vragen de
brave menschen. Evenwel erkennen zij met volle over
tuiging de waarheid van het woord: die gezoncLzijn hebben
den medicijnmeester niet noodig, maar die ziek zijn.Zeker,
zeker maar vraag hun eens om een bijdrage tot betaling
vau de dooiers- en apothekers-rekeningen gij zult eens
zien wat ze voor een gezigt zetten.
(1)//Er zijn drie dingen die aan God, en niet aan den menseh
belmoren: het onherroepelijke, het onherstelbare, het
onverklaarbare:" Victor Hugo.
Terwijl de zaken op bet oorlogsveld in dien tijdelijken
stilstand verkeerendien de verplaatsing van het tooneel van
den strijd en de toebereidselen tot nieuwe ernstige krijgsbe
drijven 'noodzakelijk makenworden de wederzijdsche voor
gewende regten weder met meer belangstelling besproken,
en de verhoudingen tussehen de verschillende partijen nagegaan.
Wij willen dit voorbeeld volgen.
Wij zijn niet in het bezit van liet verslag der Sleeswijk-
Holsteinsche commissie uit da Bonds-vergaderingenal
bezaten wij hetwij zouden ons wel wachten om van het geduld
onzer lezers een zoo geduchte proef te nemen, als de behan
deling der drie en veertig hoofdstukken van dit werk zou
vorderen. Wij willeu alleen wijzen op den aard der gronden
waarop de Duitschers hun regt bouwen. Ditmaal zullen wij
ze ontleenen aan een vlugschrift van Dr. F. H. B. von lloff,
leeraar aau 't gymnasium te Zutphen. Het eerste stuk, waarop
de aandacht gevestigd wordt, is eeu oorkonde waarbij wordt
bepaald "dat het Hertogdom Sleeswijk nooit weder met het
rijk en de kroon van Denemarken zóó zal vereenigd worden
dat er één heer over beiden zij;" de oorkonde is van 1326.
Ziet, daar moet men toch een Duitscher voor zijn. om op
het denkbeeld te komen zich te beroepen op een verdrag
van het jaar 1326, waarbij de bewezen diensteu van een Graaf
van Holsteiu door een onmondigen Deensehen Koning, die hem
zijn kroon te danken had werden beloond met den afstand van
Sleeswijk. In welk ander land ter wereld zal men er aau
denkentot regeling van toestanden in de negentiende eeuw,
zich te beroepen op een stuk papier, honderd jaren ouder
dan de uitvinding der boekdrukkunst, en dat vier jaren later
reeds niet meer dan een stuk papier wasdaar toch de mild
beloonde Graaf van Holstein toen reeds door voor hem minder
gunstige omstandigheden genoodzaakt werd Sleeswijk weder
af te staan! Welken invloed kan toch de wisseling der oorlogs
kans tussehen een aantal naijverige en roofzuchtige vorsten
in een gedurende vele eeuwen telken male hervatten strijd
uitoefenen op de vraaghoe jiet Sleeswijk-Holsteinsche vraag
stuk in 1864 behoort opgelost te worden? Wat gaan ons de
verdragen aan, die eiken korteren of langerenstrijd besloten,
en natuurlijk gunstig waren voor den geiukkigsten krijgvoer-
der? „Vijf honderd jaar lang was Sleeswijk een twistappel
geweest voor Duitschers en Denen," schrijft D1. von Hof;
zou het niet juister zijn te lezen: //voor Duitsche en Deensehe
vorstenDe oorlogen tussehen 934 en 1440 zijn waarschijnlijk
meer in 't belang der vorsten dan in dat der volken gevoerd.
Maar in 1440 zou er dan een zelfstandig vereenigd Sleeswijk-
Holsteiu zijn tot stand gekomen. In 1460 evenwel was
reeds de Deensehe Koning weder Hertog en Graaf der beide
landen. Maar wij willen ons niet verder verdiepen in al de
verwikkelingen, verdragen, tractatenregelingen en nog
eens regelingen. Wij "hebben weinig lust en zouden zeker
weinig belangstelling vinden voor een verhandeling over het
in de middel-eeuwen en ook in onze vaderlaudsche geschiedenis