ALKMAARSCHE COURANT
K 28.
Zesenzestigste Jaargang.
186^1
Zondag
10 Julij.
ft
(Officieel (Ü3cbceltc.
Het onderwijs en de verkiezingen.
IV.
De houding van den heer Groen van
Prinsterer.
fjoliticfc (JDwcvziïjt.
tfiÖSL
MS
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentussclien 8 en 9 ure. Prijs per
jaar ƒ3,40, enkele Nos. 7 Cents, iranco per post f 4,
Brieven franco aan de Uitgevers
UERM'. CO STEK. ZOON.
De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag
vroeeer.
KENNISGEVING.
Vertraging van de scheepvaart door de Koop-
vaarderssluis te Nieuwe Diep.
De COMMISSARIS des KONINGS in de provincie
NOORD-HOLLAND brengt ter kennis van de belangheb
benden, dat tot het verwisselen van sluisdeuren, de scheep
vaart door de Koopvaarderssluis te Nieuwe Diepgedurende
den 15 en 16 Julij aanstaande eenige vertraging kan onder
vinden doch dat de schepen zullen geschut worden voor
zoo ver de werkzaamheden zulks toelaten.
Haarlemüe Commissaris des IConings voornoemd
8 Julij 1864. ROËLL.
Het GEMEENTEBESTUUR van ALKMAAR verlangt
voor het onderwijs in de vrouwelijke handwerken op de
openbare tusschenschool eene EERSTE HELPSTERop
eene jaarwedde van f 50.
Sollicitatien inteleveren bij den Burgemeester.
De personenbinnen deze gemeente woonachtig die ver
langen geplaatst te worden op de lijst voor de maritieme
soldijen T worden uitgenoodigd zich vóór den 15 Julij 1864
aan de gemeente-secretarie te vertoonen.
POLITIE TE ALKMAAR.
Gevonden onderdaags bij den Kattenberg onder Heilo
een gouden ring mei haar; de daarop regthebbende kan dezelve
gratis terug bekomen bij den Burgemeester van Heilo.
Tot nog toe hebben wij, in de drie vorige artikelen over
«liet onderwijs en de verkiezingenslechts van tijd tot tijd,
als tussclien haakjesop de houding van den heer Groen
zeiven gewezen. Al hadden wij reeds meermalen gelegenheid
om ons over zijne ligtgcloovigheid te verwonderen, wij heb
ben meer bepaald de aandacht gevestigd op de houding der
twee groote bekeerdende heeren de Bruuw en van Zuylen,
en op het mislukkendoor eigen schuldvan de poging der
zich noemende christelijk-hislorische rigting om teekeuen van
leven te geven. Thans willen wij in 't bijzonder de houding,
of liever den gang des heeren Groen beschouwen door de
vier vliegende blaadjes heen, die hij vóór de stemmingen tot
de kiezers heeft gengt.
Wij hebben reeds toegestemd, dat het volksonderwijs van
voldoend belang is om op den voorgrond gesteld te worden
bij de verkiezingen. Van den heer Groen vooral kon ons
dit niet verwonderen. Om de aanneming der wet op het
Lager Onderwijs verliet hij in 1857 de Tweede Kamer. Toen
die wet tot stand was gekomenscheen hij allen verderen
strijd nutteloos te achten zijne zaak was reddeloos verloren,
hij legde de wapens neder, en trad uil de kampplaats. Op
het vereerend en aandoenlijk verlangen van velen zijner ge
loofsverwanten schrijft hij zelf kwam hij in 1862 in
de Kamer terug, en nooit verstierf zijne klagt over dezelfde
wetnooit liet hij af die wet te bestrijden ofschoon reeds
te voren overtuigd van het vruchtelooze zijner pogingen.
«Een Staatsman niet! een Evangelie-belijder;" zoo schetst
hjj het standpuntwaarop hij ondersteuning inroept. "Tegen
de Revolutie het Evangelie," ziedaar zijne leus, de vaan
waaronder hij verklaart zijn gansche leven gestreden te hebben.
Het volksonderwijs is de proefsteen waaraan de ware mede
belijders dier leer duidelijk zijn te kennen. En als hij daarom
zijne geestverwanten oproept om eigen candidaten te stellen,
hebben wij er geene bedenking tegen wauneer hij omtrent
die candidaten zekerheid verlangt dat zij ter bescherming
van het christelijk-nationaal onderwijs uit overtuiging bereid
zijn, en eischt dat op goede gronden kan worden aangenomen
dat zij althans een voorstel van wetsherzieningwaarvan de
heer Groen zich onbegrijpelijk veel heil voorstelt, beamen.
Is dit misschien in strijd met de Grondwet Is zulk een
handeling onzedelijk? Tot nog toe niet, zouden wij zeggen.
Het staat elke rigting vrij tot de kiezers te zeggenDit of
dat is voor ons een levensvraagkiest geen ander dan van
wien gij op goede gronden kunt aannemen dat hij althans
omtrent deze vraag uit overtuiging met mij instemt. Maar
hoe kunnen wij voldoende zekerheid erlangen dat deze of
gene tot onze rigting behoort? Hoe kunnen wij ver-
iF&ÜWen dat hij ons zal bijstaan om een einde te maken aan
het omtrent ons gepleegde onregt Op deze vragendie hij
zich moest voorstellen dat de aanhangers zijner rigting zouden
doengeeft de heer Groen antwoord. Sommigen noemt hij
bij naam; maar de mannen* die met woord en daad van
belangstelling in het onderwijs blijk gaven zijn genoeg be
kend zegt hij verder; geestverwanten van invloed kunnen
in hun district bekende personen openlijk aanbevelen. Om
trent al deze candidaten kan het oordeel gegrond zijn op hunne
beginselen, zooals die zich vroeger in woord en daad hebben
geopeubaard. Tot dus verre hebben wij dan ook geene
aanmerking op het gedrag van den heer Groen. Wie verlangt
geen zekerheidgeen voldoende waarborgen althans omtrent
de rigting, de overtuiging zijner candidaten?
Maar de heer Groen gaat verder. Hij verlangt tot candi
daat "liefst iemand wiens overtuiging met zijne sedert
lang bekende beginselen in verband is, en zich niet eerst bij
de stembus openbaart." Dat is te begrijpenen wij zon
den willen vragen of het woordje liefst hier niet overbo
dig isen of 'hetgeen/de heer Groen verlangt geen bepaald
vereischte moest zijn. poch wij denken aan de mogelijkheid
dat soms tot nog toe onbekende personen optradenen van
deze kon het wel niet anders of hunne overtuiging moest
zich eerst bij de stembus openbaren. De heer Groen blijft in elk
geval goede gronden vorderen voor een liefst uit lang be
kende beginselen blijkende, of des noods eerst bij de stembus
zich openbarende overtuiging maar toch altijd voor een
overtuiging. Dat is goed. dat is Grondwettig. Immers
de Grondwet wil, dat de leden der Kamer stemmen volgens
eed en geweten, alzoo volgens hun overtuiging, zonder last
van of ruggespraak met de kiezers. Al verder lezende be
ginnen wij ons echter langzamerhand te verwonderen. Wij
lezendat bij de candidaten ook berouw, al komt het
zelfs wat laatnog genade kan vindenalthans bij de
herstemmingen. Alzoo niet alleen een 'overtuiging in ver
band met sedert lang bekende beginselendes noods een
pas aan 't licht komende overtuiging van tot nog toe on
bekende personenmaar ook een bij de stembus uitgespro
ken overtuiging in s tr ij d met vroegere beginselen is gang
baar; want hoe kan anders berouw te pas komen?
De overtuiging schijnt langzamerhand op den achtergrond
te geraken. In u°. III der vliegende blaadjes lezen wij op
bladz. 5
"Dit evenwel moet vaststaan
"Dat men aan niemand, ook niet bij herstemming, zijne
stem gevevan wien meu niet met genoegzame zekerheid weet
dat hij ter bescherming van het christelijk-nationaal onder
wijs bereid is."
Hier missen wij de woorden uit overtuigingdie vroeger
bij deze voorwaarde niet ontbraken, 't Schijnt dat zij in de
pen zijn gebleveniets dat moeijelijk kan gebeuren met een
beding waaraan men overwegend belang hecht. Men verlangt
daarentegen vooral zekerheid van bescherming. Ook in n°. IV
bladz. 14 heet het weer: //Voor het onderwijs genoegzame
verzekeringMinder prijs schijnt er op gesteld te worden dat
de ondersteuning uit overtuiging verleend zal worden,
als men van die ondersteuning maar volkomen zeker is.
En daartoe verlangt men verklaringen van de candidaten
bij voorbeeld een bepaaldeniet twijfelachtige instemming
met een verklaring in het Dagblad van 's Gravenhage omtrent
de nietsbeduidendheid van het woord christelijke in art. 23
der wet op het Lager Onderwijs. Men moet het den can
didaten afvragenen zij moeten zich duidelijk verklaren
zoodat zij later niet terug kunnen. De candidaten moeten
zich verbinden tot ondersteuning. In September toch
is de stembus vergeten, en een artikel van de redactie van
een dagblad heeft, geen kracht van bewijs. Zoo gemakkelijk
komen de candidaten er bij den heer Groen niet af //Dan
zouden zij te naïf zijn schrijft hij of ons voor te naïf
houden." Hij verlangt een verklaring later, ook in de Tweede
Kamer, voor geen wederspraak vatbaar.
En nu is de zaak van een geheel anderen aard geworden.
Dat is niet meer zich vergewissen omtrent de overtuiging,
omtrent de rigting van een candidaat. Dat is een verbind-
tenis van hem afvergenwaardoor hij niet langer vrij is zijn
stern uit te brengen volgens zijn geweten zoo als de Grond
wet wil, maar volgens de verklaring eenmaal door hem aan
de kiezers gegeven. Nu zegt de kiezer tot den candidaat:
Gij moet duidelijk verklaren op een wijze laterook in de
Tweede Kamer, voor geen wederspraak vatbaar, dat gij ons
voorstel tot wetsverandering zult ondersteunenanders stem
ik u niet. Gij legt die verklaring af? Goed, dan stem ik
u maar nu zijt gij ook daarentegen verpligt in de Tweede
Kamer omtrent art. 23 met den heer Groen in te stemmen.
Zoo nuna het gesloten zijn van de stembushet tegendeel bleek
wat zou hel oordeel zijn over dergelijk gedrag (IV bladz. 9).
Is dit niet zijne stem verkoopenzoo wel van de zijde
des kiezers als van den candidaat
Dit is iets anders dan genoegzamen waarborg te ontvangen
dat de candidaat ter bescherming van het. christelijk-nationaal
onderwijsuit overtuiging, bereid is. Als men met
iemands overtuiging tevreden is, wat verlangt men dan een
verbindende belofte Één van beidemen kent iemands
overtuiging, en in dat geval kan men daarop gerust vertrou
wen zonder dat een verklaring noodig is; of men eiseht een
belofte, later voor geen wederspraak vatbaar, maar dan hecht
men ook niet aan overtuiging.
De heer Groen had echter aanvankelijk te veel van over
tuiging gesprokenom later deze kleinigheid geheel met
stilzwijgen te kunnen voorbijgaan. Er gaat een gerucht
dat de heer de Brauw van het onhoudbare zijner veeljarige
opvatting overtuigd is. Dat is verrassend, zegt de heer Groen.
Hier hebben wij het tegenovergestelde van hetgeen de heer
Groen begeerteen overtuigingniet in verband met sedert,
lang bekende beginselen, maar daarmede geheel in strijd.
Hoe nu genoegzame waarborgen te ontvangen, dat hier wer
kelijk van overtuiging sprake kan zijn De heer Groen ziet
het gevaar, en belooft in n°. III, wanneer het geval zich
voordoetzooveel noodigte doen uitkomen waarom hij
zoodanig herroepenuit overtuiging, als mogelijk beschouwt.
Zooveel noodig! Ja waarlijk, mijnheer Groen, dat
was wel noodig. Maar gij belooft te weinig, Gij zult aan-
toonen hoe gij het mogelijk aeht, dat iemand uit overtuiging
van zienswijze kan veranderen. Dit betwijfelt niemand. Maar
gij bcgeerdet voldoenden waarborg omtrent iemands overtuiging.
Is mogelijkheid dan gelijk aan voldoenden waarborgIk zie
geen bezwaar om de mogelijkheid aan te toonendat ik de
100.000 uit de loterij zal trekken. Daartoe heb ik niet anders
te doen dan een lot te nemenen niemand zal de mogelijk
heid betwisten. Maar heb ik nu reeds voldoenden waarborg
Kan ik nu gerust een buiten koopen of mij equipage aan
schaffen Neen? maar dan levert ook hij, die aantoont
waarom het mogelijk is dat iemand uit overtuiging zijne ziens
wijze van vele jaren eensklaps herroeptgeen het minste
bewijs van voldoenden waarborg dat die ommekeer uit over
tuiging is geschied. Mogelijkheid is geen zekerheid, en die
was hier noodig.
In n°. IV herinnert de heer Groen zich zijne belofte in
n°. Ill gegeven. Unze aandacht was op het hoogste gespannen.
Er was wel niet veel, er was zelfs niet genoeg beloofd;
het betoogdat de heer Groen zou leveren als ho-t geval
zich voordeed, was wel onvoldoende, hij zou zieli tot de
mogelijkheid bepalen waar voldoende waarborg noodig was
maar een betoog, reeds te voren (.aangekondigd, waarvan
men de noodzakelijkheid had vermoed waartoe men dus tijd
had gehad om zich voor te bereiden, zon zeker voortreffelijk
zijn. Laat ons liooreu 1
//Ik kan mij voorstellen lezen wij dat, onder de
vereenigde werking van parlementair levensgevaar en van
schrik voor het veldwinnend ougeloof, de lieer de Brauw
van het onhoudbare zijner veeljarige opvatting overtuigd
werd," Bewonder vooraf met ons 's heeren Groens be
kwaamheid als schrijver, waarde lezer, bewonder met ons zijn
fijne woordenkeus. Da zienswijze van vele jaren heet een
opvatting, en die van een dag heet overtuiging. Nu verklaart
de heer Groen het aannemelijk, dat iemand door levensgevaar
en schrik overtuigd wordt. En hier veroorloven wij ons hem
regtstreeks tegen te spreken: neen, dat is niet aannemelijk
dat is onmogelijk. Als iemand ten gevolge van levensgevaar
en schrik van zienswijze verandert, dan kan er van geen
overtuiging sprake zijn. Overtuiging is alleen door naauw-
gezette overweging met een kalm en rustig gemoed te ver
krijgen. Maar als iemand door levensgevaar in doodelijke
angst is gebragt, en de schrik zijne hersenen heeft verward
dan is zoo iemand wel in staat om ja te stamelen op' een
vraag die hij gedurende zijn gansche leven met neen heeft
beantwoordmaar niemand zal de verandering in dien man
aan overtuiging toeschrijven.
Maar de heer Groen verklaart zich nader. «Ik waacr
schrijft hij alles zamen genomendeze gissing." Gis
sing! mijnheer Groengij zoudt doen uitkomen; dat
isaantoonen, du idelijk maken, b e w ij z e n en
maakt gij u er nu met een gissing af!
Eu welke is die gissing?
//Christelijkheid der gemengde school voor Roomscli-Catho-
lijk en Protestant, de leuze der. groote protestantsche partij,
was het ideaal van het uitvallend lid (den heer de Brauw).
Christelijkheid der algemeene schoolder school waar de
Israëliet met den Christen gelijk regt heeftvond hij niet
ondenkbaarmaar hij vertwijfelt aan de christelijkheid van
de openbare school onder den invloed der Moderne Theologie."
Eu met deze gissing meent de heer Groen zich van zijne
taak gekweten te hebben hij gist dat de Brauw vertwijfelt,
dat hij in die vertwijfeling een besluit neemt, en dat besluit,
in vertwijfeling genomen zou de vrucht zijn van overtuiging.
Welwel
De algemeene aandacht is in de laatste dagen vooral ge
vestigd op de zameukomst der Souvereinen van Rusland
Pruissen en Oostenrijk vrij oneigenaardig door de Erauschen,
en in navolging van hen ook wel door ons de Noordsche
mogendheden genoemd. Wauneer deze mogendheden tot
elkander naderenis er altijd reden om beducht te zijn.
Zij hebben één groot gemeenschappelijk belang: het behoud
der verschillende stukken van het door hen verdeelde Polen.
Niets 'verbindt sterker dan een gemeenschappelijk gepleegde
misdaad. Wel kan er tussclien de medepligtigen geen onder
ling vertrouwen bestaanwel haten en verachten zij elkander
van ganseher harte en zouden zij welhgt niets liever weuschen
dan van den knellenden band, die hen te zamen houdt, ver
lost te worden, maar de ijzeren wet der noodzakelijkheid
gebiedt hun die boeijen te dragen, de zucht tot zelfbehoud
laat hen niet toe de hand van zich af te stooten die zij zich
schamen te drukken. Een dergelijke band houdt de beheer-
schers van Rusland, Oostenrijk en Pruissen te zamen, de
erfgenamen der medepligtigen, allen nog in't bezit van den
roof, allen begeerig om in dit bezit gehandhaafd te worden.
Het Eugelsche dagblad de Morning-Postbekend als liet
orgaan van lord Palmerstonheeft eenige nota's medegedeeld,
waaruit blijkt dat er een overeenkomst tussclien Rusland
Oostenrijk en Pruissen tot stand is gekomen, dat Pruissen
zich voor de regten vaa den Groot-liertog van Oldenburg
verklaartcn Oostenrijk geheel instemt met de Pruissisclie
staatkunde. Op deze mededeeling volgden bieren daar natuur
lijk eeuige uitingen vau vrees voor een nieuwe Heilige Alliantie,
en van de zijde der bedoelde mogendhedenalthans van
Pruissen en later ook van Oostenrijk, niet minder natuurlijk,
een ontkeutenis van den inhoud der medegedeelde nota's.
De Morning-Post houdt vol dat zij echt ziju, Ziedaar een
kwestie dié vooralsnog niet uitgemaakt kan worden maar
van belang is hetdat Pruissen en Oostenrijk er niet in
geslaagd zijn het wantrouwen weg te nemen. Men merkt
op, dat mogelijk de medegedeelde nota's niet echt kunnen
zijn maar dat toch waar kan wezen wat cr in gezegd wordt.
Pruissen en Oostenrijk beweren wel dat cr zulke nota's niet
bestaan,maar schijnen minder krachtig alle vermoedens te
kunnen wegnemen van een overeenkomst zooals in die nota's
wordt vermeld. Al moge het zelfs waarschijnlijk zijn. dat
er geen bepaald verbond van groote beteekenis tussclien de
drie staten is tot stand gekomen men schijnt overtuigd
dat er onderhandelingen gevoerd worden die tot een belang
rijke toenadering kunnen leidenen misschien reeds met
een min of meer gunstigen uitslag zijn bekroond. De vriend
schappelijke zamenkomst der drie Vorsten en de gebeurte
nissen der laatste dagen wettigen zoo meent men het
vermoeden van een naauwere verbiudlenis tussclien de ge
noemde staten.
Men ziet Rusland met groote onverschilligheid Denemar
ken aan ziju lot overlaten, terwijl het nog in 1852 krachtig
partij trok voor de onschendbaarheid der Deensche Monar
chie. Daarbij draagt het. geheel onverwacht zijn eigen reg
ten op de regering der Hertogdommen Sleeswijk en Holstein
over op den Groot-Hertog van Oldenburg. In deze hande
lingen meent men duidelijk inwilligingen aan Pruissen te