ALKMAARSCHE COURANT
I
30.
Zesenzestigste Jaargang.
il"
f
i.:
I.
Zondag
24 Julij.
Cm
©fftciccl (5cbccltc.
Het onderwijs en de verkiezingen.
Politiek ©uerzigt.
II,
Ml
'i
IK
M
mn
1 '1
f;
m
V,
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per
jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post/4,—.
Brieven franco aan de Uitgevers
HE HM'. COSTER ZOON.
De Advertentiën koelen van 15 regels0,75, vour
elke regel rneer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag
vroeger.
Ter Provinciale Griffie van Noord-Holland te Haarlem is
verkrijgbaar gesteld een KAART van het STRAND der
Noordzee, langs den vasten wal van Noord-Holland, in
zes bladen.
Deze kaart i3 voor eenige jaren onder de leiding van den
toenmalisen Ingenieur van den Waterstaat te Alkmaar, Jhr.
J. ORTT van SCHONAUWEN vervaardigd. Zij is thans
van wege het provinciaal bestuur op een kleinere schaal
overgebraet en ter steendrukkerij van de Heeren HERMA-
NUS COSTER ZOON te Alkmaar gedrukt.
De prijs is t 1.50 per exemplaar.
Haarlem, De Griffier der Stalen van Noord-Holland,
den 20 Julij 18&&. VAN VLADERACKEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis van de belanghebbenden:
Dat de NAJAARSKERMIS aldaar den 24 Augus
tus 1864 zal beginnenterwijl op dien dag tevens de loting
van plaatsen zal plaats hebben.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 23 Julij 1864. De Secretaris,
SPANJAARDT.
Het GEMEENTEBESTUUR van ALKMAAR verlangt
in de Stads Apotheek, om dadelijk in functie te treden:
Een ongehuwd geëxamineerd APOTHEKER,
geschikt en bekwaam om aan het hoofd der administratie te
staanop eene jaarwedde van 700,benevens vrije
woning in de apotheek.
Sollicitatiën franco, onder overlegging van bekwaamheid en
goed gedrag, vóór den 25 Augustus 1864, aan den Burge
meester der gemeente Alkmaar.
Het GEMEENTEBESTUUR van ALKMAAR verlangt
op eene jaarwedde van 360,een vierden HULP
ONDERWIJZER voor de Openbare Armenschool
aldaar. Sollicitatiën franco vóór den 7 Augustus e.k.
De onderstaande personen die onlangs van de diakonie
der Hervormde gemeente alhier geneeskundige hulp hebhen
genotenworden verzocht zich tot het geven van eenige
inlichtingen ter gemeente secretarie aan te melden:
KLAAS BEETS, geb. te Akersloot, 9 Dec. 1819.
HERMAN US van den BERG, geb. te Egm. a.Zee, 25 Jan.1822
KLAAS BAKKER, geb. te Egm. aan den Hoef4 Julij 1812.
JOHANNA MARIA SPIGT, weduwe HELLEMAN.
CORNELIS de WIT, geboren te Hoorn. 1815.
DIRK BOOIJ, geboren te St. Pancras, 8 October 1809.
NEELTJE KROON.
LIJS BETH SWART, wed. NAP.
ANTJE VOGELSANG, geb. 12 Jan. 1848, te N. Niedorp,
CHRISTINA JOHANNA WOLZAK.
JACOB KOS.
ALIDA DOLL, geb. te Beverwijk, 7 April 1840.
H. van ENGELEN.
NEELTJE BAKKER, vrouw van CORNELIS GROOT.
ANNA CATHARINA WITHAAR,vr.v. JAN MOLENAAR.
A. DEKKER,, weduwe CORINO.
HENDRIKA PIJPERS.
VI.
De verhouding der christelijk-historische rigting
tot de conservatieven.
Ook na de verkiezingen is de heer Groen van Prinsterer
voortgegaan met zich in vliegende blaadjes tot de kiezers te
wenden, en wij mogen niet nalaten daarvan kennis te nemen.
't Is echter een vrij moeijelijke taak. De benijdenswaardige
gaaf van echt-populair schrijven viel mij niet te beurt, zegt
de heer Groen. Dr. Bruin antwoordt in zijn Open brief met
het veelbeteekenend opschrift Politieke Moraliteit, (1) dat de
heer Groen voor die klagt waarlijk geen grond heeft. Indien
men echter als een vereischte van populair schrijven duide
lijkheidhelderheid mag noemen, zouden wij van oordeel
zijn dat die gave onder de vele talenten van den heer Groen
werkelijk gemist wordt.
Uiterst moeijelijk achten wij hetzich eenig helder begrip
te vormen omtrent de verhouding van den heer Groen of der
christelijk historische rigting tot de conservatieven. Het komt
ons voor, dat die verhouding in het tijdsverloop tusschen het
schrijven van het eerste en het zevende vliegende
blaadje, dat than3 voor ons ligt, aanmerkelijk is gewijzigd.
Liberaal of conservatief is voor ons de vraag nietheette
het aanvankelijk. Bondgenootschap met de conservatieven zou,
voor hen zoo wel als voor onsschadelijk zijn. De conser
vatieven zijn het inconsequent gedeelte der vrijzinnige rigting.
Neem Thorbecke weg, wees verzekerd dat de conservatieve
partijin het bewind geraaktstraks een anderen Thorbecke
in het, leven zal roepeneen ministerievrij wat meer wei-
ligt dan ooit het ministerie Thorbecke was of zou geweest
zijn. radicaal en modern. Ook nu nog. in n". VI, schrijft
de heer Groen//Tegen het vrijzinnig conservatisme heb ik
een onverwinbaren, stelselmatigen, vaderlandlievenden weerzin.
Dit conservatisme is het gebaande pad voor de radicale Re-
volulie. Dit conservatisme is, in den Slaat, medepligti°-
geweest aan de slooping van het zelfstandige koningschap0,
aan de verruiling van öeu vaderlandsch-constitutionelen re
geringsvorm van November 1813 tegen eene zeer slechte
soort van demokratische Republiek" (onzen tegenwoordigen
regeringsvorm). //Dit conservatisme heeft de Hervormde kerk
(1) Waarin de heer Groen beschuldigd wordt van poging tot
omkooping van volksvertegenwoordigers.
met reglementaire vormen omschanstten gevolge waarvan
de gewetensvrijheid der evangelieAefö/fers, zelfs in afzonderlijke
bijeenkomstenmiskend is. en daarentegen aan de evangelie-
bestrijders gewetenlooze vrijheid ter vertreding van de regten
der gemeente en ter verguizing van den Heer der gemeente
verleend wordt. Dit conservatisme heeft de openbare School
van Bijbel en Evangelie beroofd."
Ziedaar het drievoudig zondenregister van het conservatisme,
het verderf Vvan Slaat, Hervormde kerk en School. Maar hoe
afkeerig van het conservatisme, hoe zeer daartegen //niet zonder
verontwaardiging scherp," noemt zich de heer Groen der con
servatieven vriend, waardeert hunne bedoelingen, en reikt
hun van zijn standpunt da haDd. Zijn schijnbare polemiek
zoo ze polemiek is, heeft zamenwerking ten doel, zegt hij.
En van deze gezindheid geeft de heer Groen geen de minste
verklaring. Wij begrijpen het niet. Alles wordt voor ons
een raadsel. Wat beteekent het te zeggenAfkeerig van
het conservatisme, ben ik der conservatieven vriend? ïs dit
algemeene menschenmindan zegt het nietswant dan zal
de heer Groen ongetwijfeld hetzelfde omtrent de liberalen
verklaren. Hoe kan men de hand reiken aan een partijdie
zooveel kwaad heeft gewrocht waarmee een bondgenootschap
slechts schadelijk zou zijn voor beide partijen Hoe kan men
medewerking beloven, als men is begonnen met te'verklaren
dat men alleen door isolement sterk is? Waarlijk de heer
Groen heeft gelijk, als hij zegt: //Zonderlinger verhouding dan
op dit oogenblik tusschen ons kan er niet zijn." Neen waarlijk
niet: daarvan zal niemand iets begrijpen. Niemand zal be
grijpen, hoe gij aanvankelijk zijt opgetreden met den banvloek
uit te spreken over de conservatievenhen te verguizen en
veel harder te vallen dan de liberalen en radicalengelijk gij
u uitdrukt, om te eindigen met,een betoog, waarvan 'gij
zelf de strekking zedelijk-irenisch noemt. Wij zien verlangend
uit naar uw bewijs, dat gij niet alleen den conservatieven
zoowel een dienst als een ondienst hebt gedaanmaar dat
de schijnbare ondienst de meest wezenlijke dienst was, en dat
de conservatieve partij in de Tweede Kamer, meer dan door de
aanwinst van eenige leden, gesterkt zal worden door het bewijs
dat de christelijk-historische rigting nationale kracht heeft.
Maar zoo gij werkelijk in staat zult zijn daarvan de con
servatieven te overtuigengelijk gij verklaart dat gij zoo
gaarne zoudt willen, omdat gij veel hecht aan
hunne welwillendheid, wat zal men dan van u
moeten denken? Was het dan uw streven, aan de conserva
tieve partij de meest wezenlijke dienst te bewijzen en haar
sterker te maken in de Tweede Kamer? Wij verwonderen
er or.s dan ook niet over. dat de schrijver in de Nederlandsche
Gedachten, de strijdgenoot van wieu gij erkent dat hij u
dezer dagen met zooveel wakkerheid en talent en geloofs
kracht heeft bijgestaanuw gedrag niet begrijpten van
heulen met de conservatieve partij spreekt.
De heer Groen beeft een onverwiubaren stelselmatigen
vaderlandlievenden weerzin van het conservatisme, maar waar
deert de bedoelingen der conservatieven. Waarin die bedoelin
gen en het waardeerbare ervan bestaan, wordt niet gezegd.
Maar wij zouden vragen: hoe kan men de bedoelingen
waarderen eener partijwaarvan men zegt dat zij geen
beginsel heeftdat zij is verwantschapt met don radicaal
met den wortel waaruit zijn politiek voorkomt En waarin
zijn die goede bedoelingen der conservatieven ooit gebleken
Juist omtrent het gewigtigste punt, het onderwijs, beklaagt
de heer Groen zich bitier over de conservatieven. Het spijt
mij schrijft hij in n". II dat, ik tot rondborstigheid
verpligt, ben. Nog moet ik, wat bepaaldelijk het onderwijs
aangaater bij voegen dat het beroep op hun antecedenten
in dit opzigt. alles behalve gunstig uitvalt. Ik mag niet
ontveinzen dat ze hierin (naar ons shibboleth de hoofdzaak),
opdat ik niets meer zegge, met de liberalen gelijk
staan," En verder: //Bij de ministeriële partij vond'ik in
alles tegenkanting en, bij de eonservalieve rigting in niets
hoegenaamd, eenigen steun." Hoe valt er nu eensklaps in
n<>. V op hunne bedoelingen te roemen En nog in n°. VI
verklaart de heer Groen dat de conservatieve partij zich een-
en andermaal van de beginselen zijner rigting heeft bediend,
en toen ze uitgediend haddener meê heeft gespeeld.
Waren dit ook al goede bedoelingen Hij haalt twee teregt-
wijzingen aan vol bittere geestigheid door hem aan twee
conservatieve leden bij uitnemendheid in de Kamer toegediend.
In 1863 zei de heer Wintgens tot den heer Groen: //Aan
uwe partij obsteert zeker ditdat zij nog meer is eene partij
op kerkelijk dan op staatkundig gebied." De heer Groen
antwoordde: «Daargelaten de juistheid van dit beweren,
deze eigenaardigheid heeft u, noch in 1853, noch in 1856
geobsteerd." In 1863 zei de heerrfe Brauw: «De toestand
is van zelf geschetst: zamenwerking waar die mogelijk is,
geeue zamenwerking waar die niet mogelijk is." En de heer
Groen antwoordde //Uitnemend indien het niet, in verband
met heigeen vroeger voorvielde beteekenis hadzamen
werking waar het ons belang, en tegenwerking waar het uw
regt geldt." Bij die gelegenheden scheen de heer Groen
de bedoelingen der conservatieven niet zoo hoog te waarderen.
Van waar die verandering?
Ook omtrent de rigting van den heer Groen zeiven lieer-
schen onzekerheid en verwarring. Hij noemt zijne rigtin0- de
christelijk-historische. Goed; maar wat wil zij op staatkundig
gebied «Tegen de Revolutie het Evangelie" was steeds
mijn zinspreukis bet, antwoord en daarmee bedoel ik niet
anders dan de politiek van Willem, I en van Willem III
gewijzigd naar onzen leeftijd. Doch ook dit eischt nadere
verklaring. De heer Groen beklaagt cr zich over, dat hij
wordt voorgesteld als «geestverwant der Pruissische jonker
partij, als vijand van de Grondwet, als voorbereider van eene
staatsomwenteling, als reikhalzend naar herleving van de
patriciërs en oligarchen der voormalige Republieken dat
men van de antirevolutionaire staalsleer verzekert dat zij
«het landsheerlijk gezag naar middeneeuwschen trant, en
zonder gemeen overleg in de wetgevingbegeert."
Het mag zijndat deze schets der rigting van den
heer Groen niet geheel juist is, maar toch weten wij niet
wat van hem te denkeu, Hij beklaagt zieli voor een vijand
der Grondwet door te gaanen verheugt zich dan ook dat
het volk niet langer, gelijk vóór 1848. achter de Provinciale
Staten staat. Toch betreurt hij het. dar de «vaderlandscli-
constitutionele regeringsvorm van November 1815'" (die het
volk achter de Provinciale Staten plaatste) is verruild tegen
«eene zeer slechte soort van demokratische Republiek."
Getuigt dit misschien van ingenomenheid met onze tegen
woordige staatsregeling
De heer Groen wil geen voorstander lieeteu van het lands
heerlijk gezag naar middeneeuwschen trant, zonder gemeen
overleg in de wetgeving. Maar wat beteekent, dan zijn klagt
over «de slooping van het zelfstandige koningschap En
waarom haalt hij met kennelijke ingenomenheid het «treffend
woord" aan, door den heer van Lyndon in 1848 in de Dub
bele Kamer uitgesproken «Ik behoor onder die vromen in
den landedie gezegd zijn t.e droomen van een Vorst bij de
Gratie Gods, en in de middeneeuwen te huis te behooren
alleen met dit onderscheiddat ik er niet van droommaar
er aan geloof?"
Zoo blijven wij in voortdurende onzekerheid en worden
nu her- dan derwaarts geslingerd. Wij trachten ons uit de
woorden van den heer Groen een denkbeeld te vormen van
zijne verhouding tegenover de conservatieven, en stuiten op
herhaalde tegenspraak wij trachten te welen t.e komen wat
het oordeel zijner rigting is omtrent sommige hoofdpunten
onzer staatsregeling,, en blijven in dezelfde duisternis rond
wandelen. Wat Dr. R. Ifruin in 1853 schreef, kunnen ook
wij herhalen«In allen gevalle, wanneer de lezer aan het
slot van dit, geschrift nog niet begrijpen mogt welk een
staatsinrigting M'. Groen verlangt, dan mag hij het mij niet
wijten, die slechts herhaal wat ik zelf vernomen heb, maar
den auteur, die het verzuimd heeft te verklaren."
Op nieuw is de oorlog in het noorden van Europa gestaakt1'
cn door onderhandelingen vervangen. Nu echter niet dooo
tusschenkomst van eeu onzijdigen staat, die de strijdend
partijen bij één roept, ten einde met de overige Europoscha
mogendheden het. geschilpunt te bespreken maar op uitnoo-
diging van één dier partijen zeiven. Denemarken heeft om
een wapenschorsing verzochtmen is het eens geworden
omtrent een schorsing van veertien dagen waarbij de/Dccn-
sche blokkade is opgehevenen Denemarken is uit.genoodigd
een gemagtigde naar Weenen te zenden om daar met de
vertegenwoordigers van Pruissen en Oostenrijk over den vrede
te onderhandelen.
Zoo is dan de toestand weer eensklaps gewijzigd; het oor
logzuchtige Denemarkendat op de Londensche conferentie
zelf de bemiddelende hand van zich stiet verzoekt
om een wapenschorsing, en zendt zijn gemagtigde naar de
hoofdstad van een der vijandige staten, om over den vrede te
onderhandelen. Is dit aan de inn'eming van Alscu te wijten''
Het wordt beweerd, en er. is grond voor die meening. De
overtogt over den Alsensond die dit eiland scheidt van liet
vasteland, is door de Pruissen gemakkelijker en voorspoediger
ten uitvoer gebragtdan Denemarken waarschijnlijk gemeend
heeft dat mogelijk zou zijn. Trekt nu de vijand met zoo
weinig bezwaar en zonder noemenswaardig verlies de zeeëugten
over, die de Deensehe eilanden beveiligendan i3 ook het
gevaar voor Denemarken dreigend. Zoo kon welligt spoedig
de vijand voor de poorten van Kopenhage staan. De oorlogs
drift schijnt dan ook in de hoofdstad door neerslagtigheid.
vervangen. Een nieuw ministerie is lot stand gekomen, dat
de taak op zich heeft genomen om zoo mogelijk een vrede
tot stand te brengen met de eer des lands bestaanbaar. Dat
zal zeker geen gemakkelijke taalt zijn; althans Denemarken
zal weinig kunnen hopen van de toegevendheid der Duitsche-
bondgenooten. Het zal veel voor lief moeten nemen wat
op de Londensche conferentie althans nog een punt, van
onderhandeling kou uitmaken. Reeds beweren de Duitsche
bladen dat er nu van geen vereeniging in den persoon des
Konings, van geen opname van geheel Denemarken in den
Duitschen Bondvan geen verdeeling van Sleeswijk meer
sprake kan zijn maar dat Denemarken de beide Hertogdommen
onvoorwaardelijk aan Pruissen en Oostenrijk zal moeten afstaan.
En werkelijk bestaat er weinig uitzigt op iets beters. Som
mige berigten meldendat de door de bondgenooten ter
conferentie voorgestelde scheidslinie over Apenrade en Ton-
deren reeds is aangenomen, en i.i dat geval zon Denemarken
zich gelukkig mogen achten met nog iets van Sleeswijk te
behouden. Latere berigten gewacen echter van den nood-
zakelijkeu afstand van geheel Sleeswijk. Een zware last
zal voor Denemarken altijd zijnde betaling'der oorlogskosten.
Pruissen noemt de vreeselijke som van 140 millioen. En
voor het einde dezer maand zal omtrent al deze punten een
vergelijk gesloten moeten worden: want er zal op dat tijdstip
een vaste grondslagvoor den vrede voorhanden moeten zijn,
daar geen verlenging der wapenschorsing door de Duitsche
staten zal worden toegestaan, cn de oorlog bij gemis daarvan
terstond hervat zal worden.
Het is niet onbelangrijknu nos eens terug te gaan tot
den stand der zaken op de conferentieen op te merken
hoeveel nadeeliger inmiddels de toestand voor Denemarken
is geworden. Die verandering wordt duidelijk aangewezen
in een antwoord van Graaf Russell, gedagteekend 6 Julij
op een schrijven van den voormaligen Deenschen minister
Monrad van 28 Junij. waarin de hoop wordt uitgedrukt dat
Denemarken, bij het, hervatten der vijandelijkheden na den
ongunstigen uitslag der conferentie, niet alleen gelaten zal
worden door de onzijdige mogendheden. Het antwoord is,
dat Engeland zicli even min als vroeger kan verbinden om
de Deensehe zaak gewapenderhand te ondersteunen of aan
Duitschland eenige voorwaarden op te dringen. Daarbij wordt
herinnerdhoe de Deensehe gemastisden ter conferentie.
Onfl
IL