i N V ALKMAARSCHE COURANT 34. Zesenzestigste Jaargang. f #i; i Zondag 2i Augustus. V ©fficiëcl (Scbccltc. Vrijheid van Godsdienst. II. Wat „de Tijd" van Katholieken en liberalen beweert. politiek ©ucvsigt. /tl 1 l' II i! l i 1864. 't Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg- liaar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post 4, Brieven franco aan de Uitgevers HERM>. COS'TEll ZOON. IA "V De Advertcntiën kosten van 1—5 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag vroeger. De onderstaande personen worden verzocht zich tot het geven van eenige inlichtingen ter gemeente secretarie aan te melden CORNELIA LAMMERS. Weduwe PIJPSRS. Wedu we BIERMAN. NEELTJE KROON. H. van ENGE LEN NEELTJE BAKKER, vrouw van CORNELIS de GROOT. Weduwe PIJPER. M. SOEKERS. ERANS VERLAAN. CORNELIS de GRAAE. P. de JONG. HENDRICA PIJPERS. Mede worden voor de afd. Bevolking opgeroepen om zich binnen de eerstvolgende 8 dagen ter secretarie aantemelden; PIETER van OOSTENDORP, laatste woonplaats Am sterdam. HENDRIK VEENHUIZEN1. w. Apeldoorn. BARTBOSCH, 1. w. Apeldoorn. ADRIANA JACOBA de VRIES, 1. w. Akersloot. Alsmede voorde Schutterij KLAAS BOLDING. Godsdienstvrijheid niet slechts een politieke maatre gel, een noodzakelijkheid voor onzen tijd, waaraan zich de meeste volken niet onttrek ken kunnen, maar een volstrekt eeuwig gel dend beginsel, zoo wel op zedelijk en godsdienstig als op staatkundig gebied dat was de stelling die wij in ons vorig artikel verdedigden tegen de Tijd. Wij achten het vraagstuk van zoo veel belang dat we er nog eens op terug komen. Als godsdienstvrijheid toch niets anders is dan een politieke maatregel, dan zou het misschien te eeni- ger tijd nuttig en noodig kunnen zijn dien maatregel op te heffen. Is zij slechts een noodzakelijkheid voor onzen tijd. dan kan er een andere tijd komenwaarin een of ander volk het noodig kan achten zich aan die noodzakelijkheid te onttrekken en er een heilzamen gewetensdwang voor in de plaats te stellen. Is godsdienstvrijheid daarentegen een volstrekt en eeuwig geldend beginsel, dan blijft zij ons altijd verzekerddan mag er nimmer en nergens van worden af geweken. Vooraf is het echter noodig te vragen, wie wij hier be schrijven. Niet anders dan het dagblad de Tijddat zich zonder eenig rest opwerpt tot het orgaan der Nederlandsche Katholieken. Wij Katholieken lezen wij in het aangehaalde nummer van de Tijdvan 3 Augustusop de zelfde wijze als wij aan het hoofd onzer staatswetten lezen: Wij Willem. III. En dat is de gewone wijze van uitdruk king van dit dagblad; steeds spreekt het uit naam der Ka tholieken als orgaan der Kerkals vertegenwoordiger en lasthebber van omstreeks twee vijfden van het Nederlandsche volk. Wij vragen: met welk regt Toon ons uw kerkelijke wijding, uw lastbrief, uw volmagtredactie van de Tijd. Zoolang gij dat niet doet, is uw wijze vau spreken met anders dan ongepaste aanmatiging. Hoever het er echter van verwijderd isdat de Tijd als het orgaan der Katholieke Kerk of der Nederlandsche Katho lieken aangemerkt mag worden, blijkt onder anderen uit een aanval op het Protestantisme in hetzelfde nummer voor komende, zoo hatelijk en vuil, dat zeker geen gemoedelijk Katholiek, veel min de Kerk zelve daarmee ooit zal instem men. Volgens de Tijd steunt het geheele Protestantisme op niets anders dan op leugen, lasteren geweld, ja leeft het van niets anders. "Neem b. v. het Protestantisme zegt de Tijdhet leeft nu al meer dan drie eeuwen van de zelfde valsche beschuldigingen, telkens wederlegd en telkens herhaald. Dit is zoo waar dat, indien het mogelijk wan den laster te dooden. het Protestantisme te gelijk met den laster verdwijnen zou." Indien iemand zulke woorden leest, zou alligt de vraag bij liern opkomen, of een dagblad dat zulke dingen schrijft misschien zelf pok van den laster leeft. En het zou zeker de Kerk en de Nederlandsche Katholieken in de oogen van andersdenkenden ten onregte verdacht makenindien de Tijd slechts een oogenblik ais hun woordvoerder werd beschouwd. Tegenover de Tijd beroepen wij ons opeen schrijver, wiens gezag hij de Nederlandsche Katholieken ongetwijfeld hooger zal staan dan de verklaring van dit beminnelijk dagblad, op Wilhelm Emmanuel, vrijheer von Ketleler, bisschop van Mainz. die in 1862 een boek heeft uitgegeven over «Vrijheid. Gezag en Kerk," ook, naar wij ons meenen te herinneren, door de Tijd met lof vermeld. Als deze bisschop in de XXII'M afdeeling van zijn werk over «Godsdienstvrijheid" gaat han delen. vraagt hij allereerst naar de beteekenis van dit. woord, en vindt die, eigenaardig genoeg, bij een Protestant, bij Guizot. «Wat men tegenwoordig onder godsdienstvrijheid verstaat lezen wij daar mag Guizot ons zeggen. Hij geeft er in zyn nieuwste, allezins lezenswaardig werk (1) de volgende bepaling van «»De godsdienstvrijheid is de vrijheid der gedachte, des gewetens en des levensin zaken van godsdienst; de vrijheid van le gelooven en niet te gelooven, de vrijheid voorge leerden, voor priesters en geloovigen. De staat is hun allen in eelijke mate dezelfde bescherming verschuldigd in de uitoefening hunner regten." «Hij stelt zich aldus gaat de bisschop voort daarop de vraag voor, welke bijzondere regten uit dit begrip van godsdienstvrijheid voortvloeijeu en vervolgt aldus I. «Ëet regt voor ieder byzonder persoon om zijn geloof te belijdenzijn godsdienst uit te oefenen tot dit of dat kerkgenootschap te behoorendaar in te blijvenof het te veriaten." (IJ l'Eglise et la sociéld chrétienne en 1861. Chap 7. II. «Het regt voor de verschillende kerkgenootschappen om zich te regelen en hunne inwendige aangelegenheden naar den grondslag van hun geloof, hunne overlevering en hunne geschiedenis zelven in te rigteri." III. «Het regt voor de geloovigen en voor de dienaren der verschillende kerkgenootschappen om door geestelijke en zedelijke middelen hun geloof en hunne godsdienst te onder wijzen en te verbreiden." Na nog herinnerd te hebben, dat Guizot opmerkt dat,ook dit regt evenals elk ander misbruikt kan worden, eindigt de schrijver aldus: //Wij gelooven, dat in deze bepaling alles vervat is, wat men in den tegenwoordigen tijd gewoonlijk onder godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid verstaat, en dat wij haar alzoo als een getrouwe uitdrukking van den geest des tijds kunnen aanmerken." De bisschop treedt daarop in een uitvoerig onderzoek van de vraagof de erkenning der aldus bepaalde godsdienst vrijheid in tegenspraak is met de grondstellingen der Katho lieke Kerken komt eindelijk tot het besluitdat de Kerk den ongeloovigen in volle mate de godsdienstvrijheid verleent welke Guizot heelt geëisclit,. Hij voegt er deze woorden bij, die hier vooral van belang zijn: «Wij hebben opzettelijk dit, onderwerp zoo uitvoerig behandeld om aan te tooneu dat het hier geen oppervlakkige toevallige zienswijze geldt, maar een van alle zijden wel overwogene een gevolg van verhe vene beginselen. De Kerk huldigt zoo zeer gewetens vrijheid en godsdienstvrijheiddat zij eiken uitwendigen dwang tegen iemand die niet tot haar behoort, als onzede lijkheid en volkomen onbestaanbaar verwerpt." De bisschop van Maiuz schijnt alzoo de godsdienstvrijheid nog voor iets meer dan een politieken maatregel of een noodzakelijkheid voor onzen tijd te houden, waaraan zich de meeste volken niet onttrekken kunnen. Hij schijnt daaren tegen overtuigd dat hier vau een beginsel van een verhe ven godsdienstig en zedelijk beginsel sprake is. Eu die godsdienstvrijheid begeert hij niet alleen voor christelijke kerkgenootschappenmaar ook voor zulke ongeloovigen die in tegenspraak zijn inet het christelijk geloof doch niet met. het gezond verstaudzooals bij voorbeeld Joden en Mahomedanen. Op liet voorbeeld van Suarez, den beroem den uitlegger van den heiligen Thomasmeent hij doch dit is zijn persoonlijk gevoelen en niet het oordeel der Kerk dat de staat de pleglighedeii van afgodendienaars, van god loochenaars en onzedelijke genootschappen niet dulden mag. Doch zelfs in dit opzigt maant hij aan tot de uiterste voor- zigtigheid, en haalt hij de woorden aan van Suarez: «Dit is" echter slechts de algemeene grondregel; want dikwijls gebeurt 'hetdat, christelijke vorsten ook deze plegligheden niet kunnen verhinderen zonder groot nadeel voor het rijk en zelfs voor dë christelijke bewoners. In dat geval kunnen zij ook deze gebruiken zonder zonde toelaten naar het woord van Christus, als hij den dienaren, die den lieer des huizes vragen of zij het onkruid zullen uitrukken, antwoordt: Neen, opdat gij niet misschien met het on kruid ook de tarwe uitrukt. (Matth. 13.) Opmerkelijk en aller overweging dubbel waardig, inzon derheid ook voor de Tijd ter beharliging, zijn de woorden van den heiligen Thomasdoor den bisschop aangehaald waarop hij het beginsel van godsdienstvrijheid grondt: «De menschelijke regering heeft haren in de goddelijke regering en moet deze alzoo navolgen. God echter, ofschoon almagtig en oneindig goedlaat sommige booze dingen op aarde ge beuren, ofschoon hij ze verhinderen kon; omdat, wanneer hij ze verhinderde, daardoor den mensclien grootere zegeningen ontnomen konden worden of grooter kwaad kon ontstaan. Na beweerd te hebbendat wat men gewoonlijk onder godsdienstvrijheid verstaat als politieke maatregel en nood zakelijkheid voor onzen tijd door de Katholieken kan worden gehuldigd ofschoon zij niet als volstrekt en eeuwig geldend beginsel kan worden aangenomen beweert de Tijd dat de liberalen onder vrijheid van godsdienst nog geheel iets anders verstaan, en wel: «dat er geen édne, ware, alleenzaligma kende Kerk is, dat er geen bovennatuurlijke openbaring bestaat, waaraan de mensch vevpligt is te gelooven en te gehoorzamenbij gevolgdat de mensch volstrekt vrij is ook leuenover God, en dat hij niet verpligt is iets te gelooven of iets te doen dan hetgeen zyn rededat wil zeggen zijn grilhem voorschrijft Hebben dan Guizot en de bisschop van Mainz gedwaald toen zij meendendat hnnne bepaling van godsdienstvrijheid alles omvatte wat men in d e u tegen w o or d igen tijd gewoonlijk eronder verstaat, en een g e- trouwe uitdrukking van den geest des tijds was? Nog eens verzoeken wij de Tijd ons toch op te geven, niet of deze of genehier of daar eens heeft heweerd wat den liberalen wordt ten laste gelegd, maar wie ooit derge lijke zaken bedoelde met, godsdienst, vr ij heid, wi.e ooit, aan dat woord die befeekenis gaf. Vrijheid vau godsdienst zou beteekenen dat er geen ware godsdienst is! Tot nog toe hebben wij er altijd onderverstaan en, zoo wij meenen, ieder met ons de vrijheid om die godsdienst aan te nemen en te belijden die men voor de ware houdt, met verwerping en bestrijding velfs. met zedelijke en eerlijke wapenen altijd, van alle andere. De vrijheid van godsdient, vergunt juist onze eigene godsdienst, de godsdienst onzer overtuiging als de ware te roemen, en andere als dwalingen te verwer pen waarvoor men zelfs geen eerbied behoeft te hebben zooals men dan ook voor wat in ons oog dwaling is be zwaarlijk kan koesteren. Het getuigde van vrijheid van godsdienst, toen de heer ThorLecke ir. de Tweede Kamer hij de behandeling der wet, op het Lager Onderwijs zeide«Men kan de vrijheid van ieder eerbiedigen, en men kan anderen leeren de 'vrijheid te eerbiedigen van ieder om'~een ander begrip te hebben dan hetgeen wij voor waar houden. Maar eerbied in te prenten voor hetgeen wij, naar ons inzien naar ons gewetenvoor een dwalng moéten houdendat is te veel gevorderd." Het, getuigde vau vrijheid van godsdienst, toen de Katholieke afgevaardigde van Nispen van Sevenaer bij dezelfde gelegenheid verklaarde: «Ik kan medelijden hebben met de begrippen van hen die dwalen; ik kan ze eerbiedigen, maar eerbied in te boezemen voor het begrip, dat naar mijn oordeel en geweten een dwaling is, dat zou ik niet kunnen en dat zou ook van niemand kunnen gevraagd worden." Echter schijnt de Tijd van een andere meening. V\ at. dit blad beweert, dat de liberalen onder vrijheid van godsdienst zouden verstaan juist het tegenovergestelde van hetgeen het woord uitdrukt, en ieder ander er mee zeggen wil. In plaats van de vrijheid om voor zijn overtuiging uitte komen, zou het beteekenen dat. alle godsdiensten even goed zijn dat er geen ware godsdienst is. Het is zoo dwaasdat wij de Tijd nog eens moeten ver zoeken ons toch te zeggenwaar iiet dat begrip vau gods dienstvrijheid bij de liberalen toch ontdekt heeft. Wij hadden er waarlijk nooit iets van gehoord. Nu de oorlog geëindigd en een grooter stuk lands aan Denemarken ontrukt is dan de stoutste verwachting mogt hopen, beginnen de vraagstukken in Duitschland als padde stoelen uit den grond op te komen. Voor sommigen is het genoeg te kunnen wijzen op het. gelukken der maatregelen van Pruissen en Oostenrijkom ook die maatregelen als de beste en meest gevvenschte te doen kennen. Andereu zijn van een tegenovergesteld gevoelen en meenen dat Pruissen en Oostenrijk alles bedorven hebbeu. De vooruitgangspartij vooral is zeer bezorgd, en niet zonder reden. Wel is Duitsch land in het bezit van het zoo vurig begeerde Sleeswijk- Holstein, maar de geliefde Duitsche kleuren schijnen in de schaduw vau den Pruissischen adelaar te moeten wapperen en de voogdij van een roo'vogel is niet de begeerlijkste. De gedachte aan Sleeswijk-Holstein is naauw verbonden aan de herinneringen van het jaar 1848, het Frankforten Parlement en de droomen van een vrij en vereenigd Germanië. De bevrijding der Hertogdommen en hunne opneming in het Duitsche vaderland zou het teeken en de voorbode zijn van de bevrijding en naauwere vereeniging van dat vaderland zelf. En daar beweren de zegevierende verlossers van Sleeswijk- Holstein dat constitutie en volksvertegenwoordiging op Alsen en voor Düppel gesmoord zijn in het Deensche bloed. De Deuen zijn uitde Hertogdommen verdreven maar de Pruissen zijn er in, en schijnen er haast aan te denken om er de Bonds-troepen ook uit te dringen. Reeds vragen zij, waartoe dat- krijgsvolk dient en waartoe een Bonds-executie noodig is, daar toch de Deensche Koning, die van alle gezag in die landen afstand heeft gedaan, wel niet meer tot zijn pligt gebragt behoeft te worden ter zake van een onregtmatig bestuur. Ook zijn de Hertogdommen aan Pruissen en Oos tenrijk afgestaan en niet aan den Duitschen Bondzoodat ook die beide staten alleen bevoegd en geroepen zijn tot voorloopige bezetting en bestuur. De voorstanders van het Bonds-gezagen daaronder de zoogenaamde Midden-Staten merken daartegen aan dat de Duitsche Bond toch wel in de eerste plaats geregtigd mag geacht worden om Duitsche gewesten, wier regering nog niet is geregeld, vo.orloopig tc bezetten en te besturen, en dat de afstand van de Hertog dommen door den Koning van Denemarkeh niets bet eekent, omdat die Vorst inderdaad niets had af te staandaar toch zijne zoogenaamde regten op de Hertogdommen ongegrond en door den Bond nooit, erkend waren. Aldus strijdt en twist het wijsgeerige. geleerde, gemoe delijke Duitschland over een aantal vragen welker oplossing nog een schat van tijd kan kosten wanneer de Bonds-ver- gadering gezind mogt worden bevonden om alles met vol doende Duitsche degelijkheid te behandelen wat van zulk een ligchaam wel te verwachten is. De heer von Bismarck is echter minder wijsgeerig en wat meer voortvarend. Han delen is bij hem de hoofdzaak. Toen hij daarom Rendsburg liet bezetten, verklaarde hij, dat er later welligt tijd gevon den kon worden om over dezen noodzakelijken maatregel des verkiezende diplomatieke onderhandelingen te voeren. Zulke lessen zijn voor Duitschland niet kwaad en waarlijk- het toont zich volgzamer dan men verwacht zou hebben. Eensklaps is Lauenburg door Hanoveraansche troepen bezet. Waarom en op wiens bevel? Dit is nog niet volkomen helder, maar dit is althans zeker dat de wijze waarop de maatregel schijnt gelast en uitgevoerd zoo ingewikkeld is dat haar Duitsche karakter voor altijd onwederlegbaar vast staat. Hanoverauen hebben Lauenburg bezet, maar Hano- veranen behoorende tot de Bondstroepen in Holstein, en alzoo onder de bevelen staande van den Saksischen generaal von Hakeals Bonds-generaal in Holstein bevel voerende. En op wiens last heeft/de bezetting plaats gehad? Niet. op last van de Hauoversche regering, wier troepen haar uit voerden deze weet van niets. Handelde dan de generaal von Hake op eigen gezag wel mogelijk. Handelde hij vol gens geheime instructiën van de Bonds-vergadering we* mogelijk. Of gaf de Saksische regering den last? Moet, men er het werk van den minister von Beu4 in herkennen. Dit schijnt, men zelfs het waarschijnlijkst te achten. Duide lijk is het echter, dat de maatregel een antwoord is op het bezetten van Rendsburg door de Pruisen en aanduiding van het voornemen der Midden-Staten dat zij Pruissen en Oos tenrijk niet alleen meester willen laten in de Hertogdommen. Nog altijd blijft het onbeslist, aan wie het voorloopig bestuur van Sleeswijk-Holstein zal worden opgedragen. Oos tenrijk schijnt van meening dat men in deze zaak den Duitschen Bond niet mag voorbij gaan, terwijl Pruissen alle krachten inspant om zijn bondgenoot te overtuigen dat z\j den Bond er buiten moeten houden. Het is te begrijpen dat de bezetting van Lauenburg door de Bonds-troepeu aan Pruissen nieuwe stof geeft om met den meesten nadruk deze zienswijze te verdedigen en Oostenrijk te bewegen daarin te berusten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1864 | | pagina 1