ALKMAARSCHE COURANT
m
f
l
.V. 35.
Zesenzestigste J aargang.
•1
ir
Zondag
28 Augustus.
©fficiccl (Scbccltc.
Vrijheid van Godsdienst,
lil.
fjoliticfc (jppcysigt.
ft
Ij
Ui
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven ems verkrijg
baar op Zondag 'morgentusschen S en 9 ure. Prijs per
jaar'/ 3,40. enkele Nos. 7 Cents, irauco per post4.—.
Brieven franco aan de Uitgevers
HE HM". COSTER ZOON.
De Adverteutiën kosten van 15 regels 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag
vroeger.
VERGADERING van den RAAD der Gemeente ALK
MAAR, op Woensdag, den SI Augustus 1864, des middags
ten 12 ure. Namens den Voorzitter van den Raad
De Secretaris,
SPANJAARDT.
De KAMER van KOOPHANDEL en FABRIEKEN
te Alkmaar maakt bekend, dat van Maandag 29 Augustus
tot Zaturdag 3 September e.k.. van 's voormiddags 10 tot
's namiddags 2 ure, in haar gewoon lokaal op het stadhuis
ter lezing zullen liggen
Overzigt, van den in- uit- en doorvoer in het Zwitsersche
Bondgenootschap over den jare 1863.
Eene opgaaf van den handel en de scheepvaart van Groot-
Brittanje en Ierlandgedurende de maand December en de
vorige maanden van 1863.
Overzigt van den invoer te Stettin in het jaar 1863.
Statistiek van het. Koningrijk der Nederlandenbehelzende
de staten van de in- uit "en doorgevoerde handelsartikelen
gedurende de maanden April en Mei 1864.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voorn.,
Alkmaar, E. M. van de VELDE, Voorzitter.
25 Augustus 1864. J. P. KRAAKMAN, Secretaris.
De roeping van den Staat ten opzigte van
het onderwijs.
Laat ons de beschuldigingen vaD gewetensdwang en kren
king der godsdienstvrijheid tegen ons lager onderwijs uitge-
bragt, nog eens kortelijk in herinnering brengen.
Groen zegt
«Het is,"in den grond der zaak, om bezieling van Staat
en Kerk en School met de religie van het ongeloof te doen.
„In naam van de godsdienstmoet er een einde gemaakt
worden aan de dienst van den levendigen God.
//De schatkist en het administratief gezag worden dienst
baar gemaakt aan gewetensdwang. Al die toeleg en taktiek
is gengt tegen godsdienstvrijheid.
//De wet van '1S57 legt aan de evangelische volksopvoeding
beletselen in den weg,
//Het oog van godvrcezende ouders gaat open en ziet
scherp, wanneer staatsregtelijk overleg het nakomen der
doopbelofte aan vader of moeder onmogelijk maakt.
«Zal er in Nederland regt zijn, ook voor den Christen?"
De Tijd zegt:
«Het liberalisme wil vrijheid van godsdienst m dezen zin:
dat er geen bovennatuurlijke openbaring bestaat, waaraan de
menschnverpligt is te gelooven en te gehoorzamen.
//Men eischt van ons Katholiekendat wijnatuurlijk met
verzaking van ons geloof, ons zullen vereenigen met het
eeni" artikel van de geloofsbelijdenis der liberalen de vrij
heid van godsdienstin de beteekenis dat er geen ware
godsdienst is.
»Er zijn reeds maatregelen genomenen zij worden door
gezet. om ons volk ongeloovig te maken. De wet op het
Fa^er ouderwijs, en de manier, waarop zij w»rdt, toegepast,
strekt daarvoor ten bewijs. Men heeft het daarmee reeds
zoo ver gebragt. dat wij ons genoodzaakt zullen gevoelen,
om den strijd over het' onderwijs, die sinds eenige jaren
rust, levendiger dan ooit te gaan hervatten."
Om deze besehuldigingen op den regten prijs te schatten,
is het noodig dat wij op een paar vragen het antwoord zoeken:
I. Wat moet en mag het staats-onderwijs bevatten
II. Beantwoordt het openbaar lager onderwijs in Neder
land aan de eischen van een voldoend staats-onderwijs?
Verschillend wordt er geoordeeld over de meerdere of
mindere uitgebreidheid der bestemming van (Jen staat; ver
schillend is het antwoord op de vraag, hoe ver do staat
zijne zorgen moet uitstrekkenwat tot zijne taak behoort
en wat daar buiten ligt. Doch hieromtrent schijnt men het
eens te zijndat men bij de beantwoording dezer vragen
acht moet geven op den aard en de ontwikkeling van 'net
volk en op hetgeen reeds op andere wijze is tot stand ge
komen en wordt verrigt, en daarbij steeds moet onderzoeken
of de staat wel kan doen wat men van hem wil.
Zoo bepaalt onze grondwet, dat het openbaar onderwijs
een voorwerp is van'de aanhoudende zorg der Regering, en
dat overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar
lager onderwijs wordt gegeven. Men heeft alzoo in ons
land begrepen dat de staat voor onderwijs moest zorgen
en overal in de behoefte aan lager onderwijs op voldoende
wijze moest voorzien. Men heeft begrepen, dat men deze
zaak niet aan de zorg van ouders en opvoeders, aan den
vrijen ondernemingsgeest van particulieren kon overlaten;
men zag namelijk in, dat wel zij. die zeiven voldoend on
derwijs hadden genoten en daardoor den zegen daarvan hadden
leeren kennen, er zorg voor zouden dragen dat het ook hun
kinderen niet aan behoorlijk onderwijs ontbrakdoch dat
niet allen van die verpligting levendig zouden doordrongen
zijnen er daarenboven velen zouden bestaan die met den
besten wil niet instaat zouden zijn door gebrek aan geldelijke
middelenom hnn kinderen dat onderwijs te doen genieten
dat zij voor ben wenschelijk achttenen eindelijk dat de
bijzondere liefdadigheid daarin niet kon voorzien. Toen nu
bij de wet van 1857 volgens het voorschrift der grondwet,
het lager onderwijs zou geregeld worden, begreep men dat
er onderwijs bestaat waataan allen behoefte hebbenallen
van welken rang of stand men ook moge zijn; dit noemde
men gewoon lager onderwijs. Elke gemeente moest zorgen,
dat dit. op voldoende wijze voor hare rekening werd gegeven
en voor ieder toegankelijk was, voor de armen en behoeftigen
natuurlijk kosteloos; voor de overigen, indien de gemeente
dit meende noodig te hebben, anders niet. tegen zekere
bijdrage tot dekking der kostendie men schoolgeld noemt.
Zoo ver meende men te moeten gaan. maar ook niet
erder: de staat moest alleen zorgen, dat er voor allen
gelegenheid bestond om het volstrekt noodige onderwijs
te genieten. Men moest echter niemaud dwingende zorg
voor de opvoeding der kinderen moest aan ouders en voog
den worden overgelatenaan hun goedvinden moest alzoo
ook worden overgelatenof zij aan dé hun toevertrouwde
kinderen onderwijs wilden doen geven of niet. Wij willen
hier niet onderzoeken of men niet nog een stap verder had
kunnen gaan maar wij meenen althans als zeker te mogen
aannemen, dat de staat niet te ver ging, toen hij de zorg
voor het lager onderwijs op zich nam.
De staat zorgt voor voldoend lager onderwijsmaar niet
voor de geheele opvoeding. Opvoeding bevat meer dan lager
onderwijs, en dat meerdere laat de staat over aan ouders of
voogden. Tot de opvoeding behoort onder anderen ook het
onderwijs in de godsdienst: daarvoor zorgt de staat niet,
noch op de school noch op eenige andere wijze, daar bemoeit
hij zich niet mêedat laat hij volgens de uitdrukkelijke be-
paiing der wet van 1857 aan de kerkgenootschappen over.
Acht men dan het onderwijs in de godsdienst, van minder
belang dan het lager onderwijs, dan het onderrigt in lezen
schrijvenrekenen, de vormleer, de taal, de aardrijkskunde,
enz.? Moeten de dingen dezer wereld hooger gesteld worden
dan de eeuwige belangen der ziel Een dergelijke vraag
is meer gedaanen inder tijd onder anderen zoo voldoende
beantwoord door deu Engetschen staatsman en geschied
schrijver Macaulay, dat wij meenen niet beter te kunnen
doen dan zijne woorden in bun geheel over te nemen. De
behandeling van ons onderwerp zal daardoor wel wat uit
voeriger worden dan aanvankelijk ons plan wasmaar het
vraagstuk is ook van het uiterste gewigt, en bij den treurigen
strijd die over deze aangelegenheden nog steeds in ons
vaderland wordt gevoerd en welligt nog lang en met toe
nemende verbittering gevoerd zal wordenmogen wij uit
voeriger en daardoor naar wij hopen ook grondiger behan
deling der kwestie niet vermijden. Wij vertalen dus Macau'ay:
//Wij wenschen vooraf een onderscheiding duidelijk te maken,
die, ofschoon zeer in het oog springenddoor velen over
het hoofd wordt gezien. Volgens hunne meening staat, de
uitdrukking, dat het doel van"den slaat, is van wereldlijken
en niet van geestelijken aard gelijk met de beweringdat
de tijdelijke voorspoed der menschen van meer belang is
dan hun geestelijk heil. Maar dit, is een zuiver misverstand.
De vraag is niet. of geestelijke belangen al of niet van meer
gewigt, zijn dan tijdelijke belargsnmaar of de inrigtiag
die op een zeker tijdstip zorgt voor de bevordering van
zekere t ij d e 1 ij k e belangen cener maatschappij, ook daarom
een geschikte inrigting is voor de behartiging van de gees
telijke belangen dier maatschappij. Zonder verdeeling
van arbeid kan de wereld niet bestaan. Het is van veel
groot,er belang dat de menschen brood hebben dan dat zij
piano's bezitten. Maar daaruit volgt geenszins dat nu ook
ieder piano-fabriekaut bij zijn eigen bedrijf nog dat van
bakker moet voegen; want. wanneer hij dit deed, zouden
wij tevens veel slechter muziekinstrumenten en veel slechter
brood hebben. Het is van veel meer belang dat de kennis
der godsdienstige waarheid op verstandige wijze wordt ver
breid dan dat de beeldhouwkunst onder ons bloeije. Maar
daar volgt geenszins uit. dat de Koninklijke Academie met
haar tegenwoordige bemosijingen ook die van de Vereeniging
tot, verbreiding van Christelijke Kennis moet vereenigen,
godsdienstige tractaatjes moet verspreidenzendelingen moet
uitzendenNollekens moet afzetten omdat hij een Katholiek,
Bacon omdat hij een Methodisten Flaxman omdat hij een
Swedenborgtaan is. Want het gevolg dezer dwaasheid zou
zijn, dat wij de slechtst mogelijke academie ran beeldende
kunsten en de slechtst mogelijke vereeniging tot verbreiding
van christelijke kennis zouden hebben. Het is duidelijk dat
de maatschappij tot de grootste verwarring zou vervallen,
wanneer men het den pligt achtte van elke vereeniging die
tot zeker goed doel is opgerigt, om elk ander goed doel te
bevorderen.
«Omtrent sommige doeleinden van den burgerstaat zjjn
allen het eens; dat bij bestemd is om onze personen en ei
gendommen te beschermendat hij bestemd is om ons te
noodzaken in onze behoeften te voorzien, niet door roof,
maar door arbeid; dat hij bestemd is om ons te nood
zaken onze geschillen te beslissen, niet, door geweld,
maar door regterlijke uitspraakdat, bij bestemd is om onze
gezamelijke kracht te leiden, als die van één man. tegen
eiken anderen staat die ons mogt belecdigen, dat zijn stel-
lingen die wel niet betwist zullen worden.
I/Nu zijn dit onderwerpen waarin ieder menschonafhan
kelijk van zijne beschouwingen omtrent een hooger bestaan
of een toekomstig levengroot belang stelt. Elk mensche-
lijk wezen hij zij afgodendienaar, Mahomedaan Jood, Paus
gezind SociniaanDeïst of Atheïstbemint het leven
heeft een afschrik vau smart, wenscht gemakken die alleen
genoten kunnen worden in een maatschappij waar de eigen
dom veilig is. Gedood worden mishandeld worden beroofd
worden, afs slaaf verkocht worden blootgesteld te zijn aan
het geweld van benden vreemde rooversdie zich zeiven
patrio-ten noemen, dat zijn ongetwijfeld rampen waarvoor
menschen van allerlei godsdienst, en van geeneriei godsdienst
beschermd wenschen te worden en daarom zal het wel niet
betwist, worden, dat menschen van allerlei godsdienst en
van geenerlei godsdienst in dit opzi;t een gemeenschappelijk
belang hebben om goed bestuurd te worden.
«Maar de hoop en vrees des menschen zijn niet, beperkt
tot dit, korte leven en tot deze zigtbare wereld. Hij vindt
zich omringd door de teekenen eener magt en wijsheid hoo
ger dan de zijne; en. in alle eeuwen en bij alle volken,
hebben menseben van eiken trap van ontwikkeling, van
Bacon en Newton tot den wildsten volkstam van cambalen
aan het bestaan van een hoogeren geest geloofd. Tot zoo
ver is de stem der menscheltjkbeid nagenoeg eenstemmig.
Maar of daar één God is of meerdere, wat zijne ^natuurlijke
en zedelijke eigenschappen zijn, in welke betrekking zijne
schepselen tot 'hem staan, of hij zich ooit door eenige andere
openbaring aan ons heeft verklaard dan die geschreven is in
alle deelen zijner heerlijke en wei-geordende schepping, of
zijne openbaring is vervat in eenig onveranderlijk geschrift,
hoe dat, geschrift moet worden verklaarden of het hem
heeft behaagd een onfeilbaren tolk op aarde aan te wijzen
dat zijn vragen waaromtrent het grootste verschil vau ge
voelen bestaat, en waaromtrent een groot deel van ons ge
slacht sinds den dageraad der geschiedenis, in de treurigste
dwaling verkeert." (1)
Zoo voortgaande toont Macaulay aandat iets van boog
belang kan zijn en toch niet behartigd kan worden door
een inrigting die zaken van minder belang maar van een
anderen aard met het beste gevolg tot een goed einde brengt.
Op dezelfde gronden beweren wij ookdat onze staat goed
heeft gedaan met de zorg voor het lager onderwijs op zich
te nemen maar het onderwijs in de godsdienst over te laten
aan de kerkgenootschappen. Omtrent het weuschelijke van
te kunnen lezen, schrijven, rekenen, zingen, van eenigzins
bekend te zijn met vormleer, Nederlandsche taalgeschie
denisaardrijkskunde en natuurkunde zijn allen het eens.
En ofschoon er eenig verschil van gevoelen moge bestaan
omtrent de beste wijze om één dier vakken te onderwijzen,
voor zoo ver ons bekend is houdt niemand de ééne schrijf
methode voor onfeilbaar en de andere voor verderfelijk
bestaat er nog geen Katholieke, Protestantsche of Joodsche
rekenkunde en blijft de aardrijkskunde voor Christen. Jood
en Turk dezelfde. Geheel anders is het met het godsdienstig
onderwijs gesteld daaromrent heerscht het grootste verschil
van "evoelenwat de één de hoogste waarheid achtnoemt
de ander de grootste dwaling; wat deze onontbeerlijk oor
deelt, komt genen verderfelijk voor. En de staat, de regering
is wel het allerminst bevoegd om in deze zaak te regelen
en tusschen beide te treden. Daarenboven wordt er in dit
onderwijs voorzien door de kerkgenootschappen. De staat
kon er dus niet voor zprgeu en behoefde er ook niet voor te
(1) Critical and historical essays. Vol. Ill pag. 25S enz.
De Koning van Pruissen en de Keizer van Oostenrijk
hebben elkauder omarmd en driemaal gekust. Dit is misschien
wel de belangrijkste gebeurtenis der laatste dagen. Met welke
gcvoflens zullen de overige Duitsche staten die wederkeerige
liefkozingen liebbeu aanschouwd l Oosietrnjk in de armen
van Pruissen! Zoo is hij dan ontrouw geworden, de jeug
dige Keizer, die nog zoo kort geleden te Frankfort aan de
blonde Germania trouw zwoer, toen hij in de oude Keizerzaal
nederzat onder de Duitsche Vorsten en de jaloersche Spree-
nyrnf van verre stond te pruilen. Sedert dien tijd heeft zij
niet opgehouden te vleijen en te lokken en zij heeft over
wonnen. Keizer Frans Jozef heeft haar omarmd en driemaal
gekust. Die kussen toch hebben ongetwijfeld het verbond
der beide magthebbenden bezegeldzij zijn het onderpand
der naauwe vereeniging der twee grootste Duitsche staten
de bekrachtiging der huwelijksche voorwaarden die de waak
zame voogd der Spree-nymf, de heer von Bismarckwel zorg
gedragen zal hebben vooruit vast te stellen. En van verre
staat nu de vrije Germaniaen ziet neer op de rusteloos
beraadslagendeoude documenten doorsnuffelende, geleerde
rapporten° stellende en herhaaldelijk krachtig protesterende
Bonds-vergaderingop de belagchelijke commissie vau zes-
en-dertig, op de stout sprekende vooruitgaiigs-partijen
weet niet, wien zij haren arm zal toevertrouwen. Ach, haar
vaderland moest groot-er zijn ja en het is grooter geworden.
//Dat wenschten immers al hare zou^ngrooter moest het
zijn, dat was het eenige noodige. Hoe ^het inwendig was
gesteldwas van minder belang F daarmee zou men zich later
kunnen hezig houden. Eu du ziet Germania orn zich heen
iazij heeft een groot vaderlandmaar zal zij er kunnen
wonen? Ie er plaats voor haar, voor de Duitsche vrijheid?
De beide groote Duitsche mogendheden schijnen overigens
van meening, dat zij juist niet alleen tegenover de overige Duit
sche staten behoeven te staan, maar dat er gelegenheid bestaat
om zich nog een of anderen bondgenoot te verwervenzoo
zij daartoe slechts eenige moeite willen doen. De tegenwoordige
Koning van Bejieren zou de hoedanigheden bezittendieeen
Duitsch vorst voor deze verbroedering vatbaar maken. Men
beweert nameh|k, dat Koning bodewijk H andere beginselen
huldigt dan zijn vader Staximiliaanwaarom dan ook de
clericalen en de voorstanders van een zoogenaamd krachtig
koningschap zich alles goed .van hem voorspellen. Met dezen
Vorst heeft de Koning "van Pruissen bereids een zamenkomst
gehad te Ischien er wordt, gesproken van een bezoek dat
de Pruissische monarch in de Beijersche hoofdstad zou afleggen
na zijn vertrek uit Weenen. Reeds merkt men opdat Beijeren
tninsti" gezind is jegens Oostenrijk, en dat alzoo, indien liet
Sok Pruissen gelukt deze mogendheid voor zich te winnen,
er niets meer aan den broederband zal ontbreken.
De eenige staatsman die tot nog toe een eenigzins krachtig
verzet, tegen de staatkunde van Pruis3en en Oostenrijk voert,,
is de Saksische minister von Beust, de vertegenwoordiger van
den Duitschen Bond op de Londeusehe conferentie. Hij alleen
schijnt de bezetting van Lauenburg door de Bouds-troepen
te hebben bewerkt, en de generaal von Hake schijnt alleen
op zijnen last. zelfs met voorbijgang van den Bonds-com-
rnissariswien hij in dit, opzigfc ondergeschikt schijnt te zijn,
tot dien maatregel te zijn overgegaan. Waaraan de heer von
Beust echter de bevoegdheid ontleende om zich in deze zaak
te mengen, schijnt niemand te kunnen zeggen: en zeker zal
zich de generaal dan ook niet op den last van dien minister
kunnen beroepenmaar den niet onbelanerpkeu stap voor
eigen verantwoording moeten nemen. Volgens sommige
berigten zou men in Duitschland er echter hier er. daar van
overtuigd beginnen te worden, dat een krachtiger tegenstand
teen het, drijven van Pruissen en Oostenrijk noodzakelijk
wordt Wurtemberg zou zieh voor ditmaal eens op den voor
grond plaatsen en in de Bonds-vergadermg een krachtige
oppositie tegen die beide staten trachten tot stand te brengen
IcT
1,