ALKMAARSCHE COURANT
N°. 52.
Zesenzestigste J aar gang.
1864.
Zondag
25 December.
I o
(•Dfficiëel (öcbccltc
De doodstraf weer eens aan de orde.
|3olitick ©oerzigt.
y
Deze Courant wordt wekelijks uit,gegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentusschen S en 9 ure. Prijs per
jaar t' 3.4,0. enkele Nos. 7 Cents, franco per post 4,—.
Brieven franco aan de Uitgevers
HE KM». CO STEK ZOON.
De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegeiregt
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdae namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR.
Gelet op het daartoe strekkend verzoek van verschillende
koop- en landlieden
Overwegende dat de ingevallen belemmering der wegen
door sneeuwvelen heeft verhinderd de op lieden gehouden
markt te bezoeken, brengen ter kenmsse van liet algemeen,
dat nog op Vrijdag, den 30 December a.s., de
WEEKMARKTEN van KAAS, enz. op den gewo
nen voet zullen worden gehouden.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
23 December 1864. sSSIrDT.
VERGADERING van den RAAD der Gemeente ALK
MAAR, op Woensdag, den 28 December 1864, des .na
middags te 12i ure. Namens den Voorzitter van den Raad.
De Secretaris
SPANJAARD'!.
Bij de behandeling der begrootiug van het Departement
van Justitie in de Tweede Kamer, hebben een paar leden
eenige opmerkingen gemaakt over het zonder uitzondering
verleenen van gratie aan ter dood veroordeelden onder het
bestuur van den tegenwoordigen minister. De heeren van
Lenden, Wintgens en Godefroi vonden het bedenkelijk, dat
onze wet tegen sommige misdaden de doodstraf blijft bedreigen,
dat de doodstraf overeenkomstig die wet herhaaldelijk door
den regter wordt uitgesprokenen toch niet slechts van
tijd tot tijdmaar bestendigzelfs in de meest gruwzame
gevallen gratie wordt verleend. Is dat niet een bedenkelijke
toestand Mag het regt van gratie misbruikt worden om
de wet te verbeteren
Op deze vragen kan wel het antwoord niet twijfelachtig
zijn Die toestand kan zoo niet blijven. Het mag geeu
reoel worden, dat de wet n i e t wordt toegepast. Toch is
het geheel natuurlijk, wanneer men begint te twijfelen aan
het. noodzakelijke ja zelfs aan het geoorloofde van zekere
straf, wanneer de openbare meeniug er zich tegen begint, te
verklarendat er een tijd van overgang ontstaatmarin
het de meerderheid aan moed ontbreekt om de straf geheel af
te schaffen, en evenzeer om baar toe te passen. Dat gebrek
aan overtuiging is aan elk tijdperk van overgang eigen.
Wat lang in de maatschappij heeft bestaan en geheerscht,
wordt ligt als onmisbaar beschouwd men begrijpt niet, hoe
men het er buiten zou kunnen redden en vreestdat door
de afschaffing ervan de maatschappij zelve, de beschaving
de openbare orde en veiligheid in gevaar zullen geraken
Een maatschappij met een behoorlijke doodstraf, met bijl of
gal", kan bestaan dat's duidelijk, dat ziet men. Maar een
maatschappij zonder doodstraf, zonder schavot, dat is nog
nooit vertoondtenzij hier of daar gedurende een korten
tijd in een of ander klein afgelegen staatjeen omdat, het
nooit vertoond is, kan men het, zich niet voorstellen. De
groote meerderheid gelooft niet zouder gezien te hebben.
Men heeft alzoo den moed niet om de doodstraf af t,e
schaffenen nu gebruikt men een groot woorddat niets
beteekent, een afgezaagde formule, een uitvlugtreeds
duizendmaal gebruiktarmzalig beschimmeld en versleten
en die toch tot op den tegenwoordigen dag nog gangbaar
iszonder eenige nadere toelichting te behoeven men ver
klaart zooals de Minister van Justitie ia de Tweede Kamer
op 30 November 1864, "niet t.e gelooven dat het geschikte
oogeubiik voor de afschaffing der doodstraf reeds gekomen
js Jn naam van liet gezond verstand teekenen wij pro
test aan tegen zulke dooddoenerslaat ons toch in s hemels
naam die magtspreuken laten varen. Geen groote woorden
meer in onzevergaderingen geen hol gegalm maar redenen
en bewijs, maar logica en opregtvrijmoedig betoog, natuur
en waarheid. Maar wij keeren t.ot de zaak zelve terug.
Alzoo men heeft den moed niet om de doodstraf flink weg
af te sehaffenmaar evenmin heeft men den moed om baar
toe te passen. Kan men bet, eerste niet met zijn geweten
overeen brengen het laatste evenmin. En wat is nu na
tuurlijker, dan dat men zijn toevlugt neemt tot het regt van
gratie? Zoo blijft men in zijn geheel, en kan zijn tijd af
wachten. De tegenwoordige toestand is dus volkomen na
tuurlijk en dieer zich over verwonderttoont daardoor
even weinig menschenkennis als historiekennis te bezitten.
Maar die toestand is alleen natuurlijkl, en alzoo ook verde
digbaar, als tijdperk van overgangen een tijd van overgang
mag geen hlijvende toestand worden. En nu is de vraag
heeft liet bestendig toepassen van het regt van gratie als
maatregel van overgang lang genoeg geduurd om een be
slissing te nemen ten opzigte der doodstraf? Die vraag
meenen wij toestemmend te moeten beantwoorden.
Waarom? Niet, omdat door het verleenen van gratie de
waardigheid en liet srezag der regterlijke uitspraken zouden
lijden of omdat de toespraak van den voorzitter van bet
Hof gevaar loopt iets van haren indruk te verliezen, en zijn
vermaning aan den veroordeelde om zich tot zijn einde voor
te bereiden afstuit op de niet ongegronde hoop dat de straf
niet zal worden uitgevoerd, en hij er met 15 of 20 jaren
tuchthuisstraf zal afkomen wat de heer van landen bovenal
schijnt te vreezen. Veel minder, omdat wij met den heer
Wintgens verband zouden zien tusschen het. "in den laatsten
tijdlin zorgwekkende mate toenemen der zware misdrijven"(?)
en de vrijstelling van de doodstraf in de meest orimineele
gevallen Wat dit betreft geven wij het woord aan den
feii"di"en hoogleeraar Modderman, die reeds in het Handels
blad van 17 December 11. krachtig tegen deze bewering op
kwam. Wat hij daar schreef is te merkwaardig om het met
bijna in zijn geheel over t.s nemenwij laten het daarom
hieronder volgen
«Ik wensch alleen te protesteren schrijft de heer Mod
derman tegen de door den heer Wintgens los daarheen
geworpen stelling dat t 'e n ,g e v o (g e van het niet uitvoeren
der doodstraf hier te lande de misdaden zouden zijn toegenomen.
Een dergelijk protest kan niet overbodig geacht, worden. Juist
30 jaren "eleden had in Belgie eene opmerking (gelijk die
van den heer Wintgensin hot, Wetgevend Ligchaam gemaakt,
ten gevolge dat weinige weken daarna de scherpregters op
nieuw, na eene rust van 4 jarenhun edel handwerk naar
hartelust konden uitoefenen. De wijze, waarop de voorzitter
van het hof van Gelderland dezer dagen drie ter dood ver-
oordeelden aansprak, in verband met 's ministers verklaring,
dat hij den Koning tot gratie adviseerde, wanneer hij daarbij
steun vond. in de regterlijke magt, doet mij vreezen voor
de mogelijkheid, dat ook hier de parlementaire kritiek ovar
het gebruik van het schoonste| prerogatief der kroon bloedige
gevolgen zou kunnen hebben.
"De laatste uitvoering der doodstraf had hier te lande plaats
op den 31"™ October 1860 (te Maastricht). Zijn nu
dat tijdstip de misdaden toegenomen De minister heeft he,
ontkend en de heer Wintgens, op wien de bewijslast rustte
is in gebreke gebléven het, te staven. Doch al ware het zoo,
al waren de misdaden na dien tijd vermeerderdbet zou
niets bewijzen tenzij men tevens beweesdat die vermeer
dering een gevolg was van het niet-ten-uitvoer-leggen der
doodstraf. Twee feiten, die elkander vergezellen of opvolgen
moven daarom nog niet als oorzaak en gevolg met elkander
wordeu vorbonden. Het «post hocergo propter hoc is eene
redeneringte zwak om een schavot te dragen,
"Dat het niet-voltrekken der doodstraf niet tot het toenemen
der misdrijven kan bijdragen is reeds zoo dikwerf op psycho
logische gronden aangetoond, dat liet een ijdel werk zou
zijn een man van leeftijddie daarvan nog niet overtuigd
is, tot dat gevoelen te willen bekecren. Al wat voor de
zoogenaamde afschrikkende kracht der doodstraf wordt aaia*
gevoerd, vloeit voort uit de verwarring van twee verschillende
tijdstippen. Ja, er bestaat sterke vrees voor den dood......
maar wanneer? In de nabijheid, niet in het verschiet in
den kerker en aan den voet van het schavot, met (en dit,
juist was te bewijzen) op het oogeubiik waarop de misdadige
hand wordt, opgeheven.
"Om mij echter te plaatsen op het standpunt van party
wensch ik mij van een statistisch argument te bedienen. De
statistiek ook al doet men beter haar niet .als positieven
bewijsgrond tegen de doodstraf te gebruiken, kan bij uitne
mendheid dienenom het gesehut te vernagelenwaarmede
onze teeenpirtij het laatste overblijfsel van het «ancien regime
tracht te verdedigen.
"Met het oog op de gewigtige zaak, waarin de minister
eerlang weder eene beslissing zal hebben te nemen, -- mett
het oo" op de drie oneelukkigen die thans te Arnhem aan
de pijnigende foltering'der doodsangsten zijn prijs gegeven,
bepaal ik mij tot de provincie Gelderland.
«In Gelderland werd sints Sept. IS43 slechts een enkel
doodvonnis voltrokken, t,. w. in Junij 1855. te Apeldoorn,
wegens brandstichting. Welke kracht heeft nu dit «exempel
van 1855 gehad?
«Zie hier eene getrouwe opgave van het getal veroordeelde
brandstichters in Gelderland, gedurende het tijdvak 1850—58
De jaartallen wijzen het jaar, waarin het misdrijf gepleegd
werdaan
185 10
1852 0
1853 0
1854 2
1855 het exempeljaar) 1
1856 5
1857 0
1858 3
«Inderdaad die cijfers zijn welsprekend!
a. De 3 jaren na het exempel leverden juist vier maalzoo
veel brandstichters op als de 4 jaren, die aan het exempeljaar
voorafgingen!!
b. Het jaar 1856, dat op het exempeljaar onmiddelijk volgde,
za" het getal brandstichters veróij/Voudigen
e Inhet, jaar 1857 daarentegen, toen de tot 5 maal
herhaalde gratie van 1856 versch in het geheugen lag, schenen
de brandstichters plotseling als uitgestorven.
d. En waar werd in Gelderland, het eerst na liet exempel,
brandstichting gepleegd Te Apeldoorn d. i. in dezelfde
gemeente waar het exempel gegeven was
is gratie verleend 'in gevallen van zeer gruwzamen aard. Het
komt óns voor, dat men op dien weg niet terug kan gaan
zonder althans den schijn van willekeur op zich t.e laden en
in zekere mate onregtvaardig te zijn tegen latere verooideel-
den. De ministerdie ge. urende vier jaren in zoovele
gevallen en daaronder bij misdaden van de ergste soort, bet
verleenen van gratie heeft bevorderd L naar onze meening
zedelijk verpligt. de afschaffing der doodstraf voor te stellen.
Kan hij het niet met zijn geweten ov- reeii nrengen een
doodvonnis te doen uitvoeren, wij begrijpen niet,, hoe hij
den onzekereu dag zijner aftreding kan verbeiden, zonder al
thans een poging te wagen om een mogelijken terugkeer 1e
voorkomen door de vervanging van de doodstraf door een
andere, doelmatige straf bij de wet voor te stellen. Het, is
duidelijk, dat de minister iu beginsel tegen de doodstraf is
zonder uitzondsring is er zelfs bij afschuwelijke misdaden
gratie verleendhoe kan de minister nu zeggendat liet
geschikte oogenblik voor de alschaffing niet. gekomen is
Waarom niet? Wat ontbreekt er nog aan? Dit gelieve
men aan te toonenvóór wij aan dit groote woord eenig
gewigt hechten; en tevens zij men zoo goed te zeggen
wanneer het geschikte oogenblik wel gekomen zal zijn.
Als bezwaar tegen de dadelijke afschaffing der doodstraf
wordt gewoonlijk geuoemddet men daardoor ons strafwet
boek altijd nog de Eransche Code Penal -te veel uit
zijn vernand rukten tot onze verwondering schijnt dit
bezwaar zelfs eenigermate te wegen bij den heer Modderman
De vraag of dat wetboek, dat hij zelf reeds «ellendig lapwerk"
noemt, «zoo mogelijk nog meer zou worden bedorven en
verknoeid," schijnt bij hem eenig gewigt, in de schaal te
leggen tegen de afsehaffing der doodstraf. Dit denkbeeld is
hem uit een of anderen duffen hoek van een collegiekamer
of uit. een bestoven foliant aangewaaiddat heeft hij niet
uit zich zeiven dat is geen vrucht van eigen nadenken.
Hoe, is dan de mensch om de wet? Gij noemt, de doodstraf
een gruwel, en gij zoudt de afschaffing van dien gruwel ook
maar"een oogenblik laten vertragen door de vrees, dat daardoor
een ellendig lapwerk nog wat, meer bedorven zou worden?
Dat is de dood voor alle frisch'heid van handelen de dood
voor alle edele geestdrift,en de oorzaak van best.endigo
achterlijkheiddat men bij ons altijd uitstelt tot. een alge-
meene herziening! Wat, doet het er toe, of er wal vee!
wetten tot wijziging en verandering komen Wij zouden
veeleer meenen dat dit een teelten van groote waakzaamheid
bij een volk was. Wil men het gemak van regters en ad-
vokaten bevorderen, omdat hun het zoeken en naslaan wat
lastig zou vallen? - (Geen enkele noodige of nuttige verande
ring mag naar onze meeniug worden uitgesteldomdat
daardoor In de wet al was 't een yonkel-nieuwe een
wjjziging gebragt zou wordendie misschien minder goed
in haar systeem is te passen. Het systeem kan zeer zui
ver, en de wet toch zeer slecht zijn maar ook het systeem
kan gebrekkig, vol afwijkingen en uitzonderingen, en de wet
no"taus goed wezen. Daarenboven de tijd staat niet stil,
stuit zijn ontwikkeling nietnoch verzwijgt zijn .nieuwe
eisehen, om te wachten op, een nieuwe wettelijke regeling.
Mag men nu noodige en nuttige veranderingen uitstellen tot
de al"emeene herziening van een wetboek, waarvan niemand
weet "of hij haar zal beleven Als iemand een gat in het
dak of een lek of een vermolmden vioer in zijn huis ontdekt,
stelt hij dan de herstelling, de voorziening in de gebreken
uit, tot bij een geheel nieuw huis gaat bouwenom geen
lapwerk te hebben? En zijn onze huizen van 1600 of 1700
ook inwendig onveranderd gebleven al vertoonen nog vele
den oorsproukelijken geve! Zijn wij integendeel niet zoo
verstandig geweest van ze inwendig in te rigten naar de
eisehen van den tijd ei) ze te voorzien van de gemakken
onzer eeuw Of heeft iemand zijn huis van 1600 geheel
onveranderd gelaten, uit, eerbied voor den stijl? Dit moge
men doen met, een enkel gebouw, dat men als historische
herinnering als antiquiteit wil bewaren maar men zal het
niet doen met een huis dat gebruikt en bewoond moet worden.
De wet nu mag geen historische herinnering, geen antiquiteit
wordeu zij moot voorzien iu de behoeften van den dag de
uitdrukking zijn van het regtsgevoel van het levende geslacht.
Maar waarom zijn wij aan eindelijk van meening, dat de
tijd van overgang moet eindigenen er een beslissing moet,
genomen worden? Vooreerst omdat wij het wel eenigermate
met de heeren Godefroi en van Lgnden eens zijndat er
door het verleenen van gratie van de doodstraf een zekere
ongelijkheid en onbillijkheid ten aanzien van andere ^«oor
deelden ontstaat, en er tegen sommige vreeselijke misdaden
misschien een beter en doelmatiger straf aangewend kon worden
dan de tijdelijke verwijdering uit de maatschappij m een
tuchthuis gedurende 16 of 20 jaren, wat tegenwoordig den
ter dood veroordeelden bij het verleenen van gratie ten deel
valt. Maar vooral achten wij e ;n beslissing noodig omdat
een Minister van Justitie niet onsterfelijk isniet als mensch
en iu nog grootere mate niet als minister, en dus een ver
andering van personen een geheele omkeering van stelsel ten
"evolge kan hebben. Indien deze minister eens een opvolger
kreeg, die zich verpligt meende voor de voltrekking dei-
doodvonnissen te ijveren, en zijn pogingen eens goede vruchten
droe"en dan zou er een omkeer kunnen plaats hebbendie
veel "naar willekeur en onregtvaardigheid geleek. In de laatste
vier jaren is er iu ons land geen doodvonnis voltrokken. Er
De cijfers zijn gegrold op Mr. Staats Evers «Lijfst.
regtspleging iu Gelderland," 1859. Polgens de voorrede
zijn in dat werk alle brandstichtingen opgenomen. Op
bi, 348 moet, zooals uit het vervolg herhaaldelijk blijkt ,in
plaats van «7 Maart 1857" gelezen worden: «7 Maart 1856.''
Het jaar 1864 spoedt ten eindeen het is niet te ver
wachten dat zijn laatste dagen veel belaugrijks zullen zien
voorvallen. Alleen het Sleeswijk-Holsteinsche vraagstuk
die milde bron van allerlei nieuwe vraagstukken, hield tot
no" toe de belangstelling levendig; doch ook hier houden
de°feiten op, en is een welligt vrij lang tijdperk van over
gang en van onderhandelingen aangevangen. De Bonds
vergadering is ter zijde gesteldBonds-troepen en Bonds-
commissarissen hebben Holstein verlaten, en in beide Her-
to"dommen voeren Oost.enrijksche en Pruissische generaals en
commissarissen vrij onbeperkte heerschappij. Oostenrijk en
Pruissen moeten zieh met elkander verstaan omtrent liet lot
dezer landenmet. andere woordenPruissen zal beproeven
tot hoe ver het Oostenrijk meê kan voeren op zijn weg, tot
hoe ver het Oostenrijk zal kunnen bewegen om het, Pruis
sische belan" iu de Hertogdommen te laten overheerschen.
Zal Duitschland zich zijn" verwijdering door de beide mo
gendheden getroosten Zal liet berusten in de voogdijschap
dezer staten, in den toestand van onmondige waartoe het
gebra"t is Bij den aanvang van dit jaar was Sleeswijk nog
m het bezit van Deuemarkenen was juist de zoogenaamde
«commissie van oorlog" benoemd door de 900 afgevaardigden
van verschillende Duitsehe Parlementen, die te Frankfort,
waren bij één gekomen. Die vergadering en de door haar
benoemde commissie hadden voornamelijk ten doel om Sleeswijk
aan Denemarken te ontrukkenom de Duitsehe regeringen
te nopen geen half werk te verrigten door zieh met Holstein
te vergenoegen en wei vooral om Oostenrijk en Pruissen
die wel eenigzins met Denemarken schenen te heulen en
misschien evenals in 1849 in staat zouden zijn om de Duitsehe