ALKMAARSCHE COURANT Zevenenzestigste J aargang. 1805. i\°. 8. Zoodag 11) Februarij. ©fficiccï (ÜScbccltc. Indië. in. politick Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar f 3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post/4. Brieven franco aan de Uitgevers HE KM". COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels/ 0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelregt voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigten een dag vroeger. De COMMISSARIS des KONINGS in de provincie NOORD-HOLLAND Herinnert alle autoriteiten en een iederdie daarbij belang mogt hebbenaan de bepalingen der wet van den 8 No vember 1815 (Staatsblad n". 51) en aan den inhoud van art. 29 der wet van den 5 October 1841 (Staatsblad n°. 40), betreffende de verevening van schuldvorderingen ten laste van het Rijk, met aanmaning om zoodanige schuldvorderingen zoo spoedig mogelijk, immers voor den eersten Julij aanstaande intedienenaangezien aan die wetsbepalingen zoo nu als in het vervolg siiptelijk de hand zal worden gehouden. Haarlem. üe Commissaris des Konings voornoemd, den 10 Feb. 1865. ROëLL. NATIONALE MILITIE. KENNISGEVING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR Gezien art. 1 2e lid der wet op de Nationale Militie van 19 Augustus 1S61 (Staatsblad No. 72), houdende //De militie //wordt zooveel mogelijk nit vrijwilligers zamengesteld." Gelet op de artikelen 11. 12, 13 en 14 der opgenoemde wetalsmede op art. 9 van het Koninklijk besluit van 17 December 1861 (Staatsblad No. 127), waarbij de wijze van indiensttreding wordt geregeld. Brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden de navolgende bij opgenoemde wet gemaakte bepalingen, luidende als volgt Om vrijwilliger bij de militie te zijn, moet men ongehuwd of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezenvoorts ligcha- melijk voor de dienst geschiktten minste 1,56 el langop den 1 Januarij van het jaar der optreding als vrijwilliger het 20» jaar ingetreden en hun 35e jaar nog niet volbragt hebben (mitsdien de geboornen van 1830 1845) tot op het tijdstip der optreding aan zijne verpligtingen ten aanzien der militie voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid. Hijdie voor de militie is ingeschrevenwordt slechts als vrijwilliger toegelaten voor de gemeente, in welke hij ingeschreven istenzij hij geene verpligtingen ten aanzien van de militie meer te vervullen hebbe. Hij die bij de zeemagtbij het leger hier te landeof bij liet krijgsvolk in 's Rijks overzeesche bezittingen heeft gediendwordt, niet als vrijwilliger bij de militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van de dienstbehalve een bewijs van ontslag, van den bevelhebber, onder wien hij laatstelijk heeft gediend, een getuigschrift hebbe ontvangen inhoudende dat hij zich gedurende zijn diensttijd goed heeft gedragen. Hij kan heeft hij dit ontvangentot dat zijn veertigste jaar volbragt is, als vrijwilliger bij de militie worden toe gelaten. Burgemeester en Wethouders voornoemd hebben de voor- deelen°voor deze vrijwillige dienstneming bepaald op de som van f 50 en noodigen de belanghebbenden uit zich ter bekoming van verdere inlichtingen, te vervoegen ter Secretarie dezer gemeente op alle gewone werkdagen van des voor middags 9 tot des namiddags 2 ure, gedurende welken tijd de aanbieding van vrijwilligers tevens kan geschieden. Burgemeester en IVethouders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 15 Februarij 1865. üe Secretaris, SPANJAARDT. De onderstaande lotelingen der Nationale Militie dezer gemeente, ligting 1865, worden bij deze opgeroepen ter gemeentesecretarie te verschijnen NICOLAAS JOHANNES THEODORUS BROUWER No. 27, JAN HOOGLAND No. 30, JACOB van der MEULENo. 46, JOANNES KOSTER No. 49, WILHEL MUS ALERINKNo. 85, CORNELIS TAANMAN No. 93, JACOBUS ANDREAS de HAAN No. 111. Als men van hervorming van Indische toestanden spreekt, wordt men gewoonlijk gewaarschuwd met de opmerking, dat het hier een Oostersch land en een Oostersch volk geldt en dat men zulk een land en volk niet moet regeren over eenkomstig onze Westersche begrippen. Leven de onder scheidingenZoo heeft men niet alleen juiste en onjuiste, algemeene en bijzondereeenvoudige en zamengestelde zamenvattende en afgetrokken© duidelijke en onduidelijke heldere en verwardevereenigbare en onvereenigbarever ouderde en moderne, regtzinnige en vrijzinnige, behoudende en liberale begrippen, maar ook Oostersche en Westersche, misschien zelfs Zuidelijke en Noordelijke, Zuid-Oostelijke en Zuid-Westelijke begrippen en wie weet hoeveel soorten meeb, Ongetwijfeld zal niemand ontkennen dat op Java andere maatschappelijke toestanden andere zeden, gewoonten en gebruiken heerschen dan hier in Nederland; er heerscht zelfs een andere godsdienst, en wat ook niet vergeten moet worden een ander klimaat. Als nu iemand de Ja- vaansche maatschappij en haar bestuur wilde hervormen zonder op dit alles aeht te gevendan zou men bezwaarlijk kunnen zeggen dat hij volgens Westersche begrippen handelde; men zouöalleen kunnen zeggen dat hij zeer onjuiste begrippen omtrent maatschappelijke hervorming koesterde ja dat zijn geheele plan op gebrek aan begrip, op een wanbegrip rustte. En Westersche 'begrippen en wanbegrippen wil men toch niet voor hetzelfde houden. Wij willen ons niet bezig houden met het verwijtsoms tot de voorstanders van hervorming gerigt, dat zij onze Indische staatshuishouding op dezelfde grondslagen willen vestigen en op dezelfde wijze inrigten als onze Europesche. Wij kunnen ons moeijelijk voorstellen dat iemand in ernst zoo iets zou willen 'en in elk geval zou deze leer wel zoo weinig ingang vinden dat zij vooreerst niet gevaarlijk zou worden. 'Wij erkennen zelfs dat de gewoonte een sterke magt is. die men zonder groot gevaar niet buiten rekening mag laten. Vooroordeelenin den loop van eeuwen ont staan en diep geworteldv Jan niet ligt ui*geroeid en lner is de menigte vaak blimi^fbor haar eigen belang. Maar er zijn toch enkele zaken, die in het Oosten evenals in het Westen, in het Zuiden even als in het Noorden worden op gevat. Zoo wordt een Chinees evenmin gaarne mishandeld als een Eranschmaneen Samojeed evenmin gaarne bestolen als een Kaffer, en de Javaan lijdt even ongaarne onregt, afpersing en knevelarij als de meest ontwikkelde Europeaan. In dit opzigt doet de kleur der huid zeer weinig af. en is de invloed van het klimaat niet te bespeuren. Men meent opge merkt te hebben dat de Javaan liever onregt lijdt van zijn eigen hoofden dan van een Europeaan. Toegegeven maar zou hij nog niet liever in 't geheel geen onregt lijden Zou hij niet liever door een blanken ambtenaar regtvaardig worden be handeld dan door een kleurling uitgezogen? Op deze vragen willen wij het antwoord wachten. De Koran is zeker een boek dat bij de Oosterlingen meer bijval moet vinden dan bij de Westersche volken, en dat ook op Java geëerd is. Daarin vindt men opgeteekend //Een regentdie iemand tot een ambt benoemtterwijl zich in zijn land een ander daartoe meer geschikt persoon bevindt, zondigt tegen God en den staat." Als de korte slotsom van deze beschouwingen meenen wij veilig te kunnen vaststellen, dat de Javaan, ondanks al zijn Oostersche begrippenliever door een bekwaam eerlijk en onpartijdig man wordt geregeerd dan door een dommen, eerloozen schurk en dat hij een natuurlijken afkeer heeft van knevelarij en afpersing. En nu wordt het door niemand meer ontkemidat afpersing en knevelarij aan de orde van den dag zijn in Indië een directeur der cultures verklaart dat zij geen vreemde verschijnselen zijn in Oostersche lan den juist, maar die directeur verklaart daarmee niet dat de bevolking dierlandeu aan dit gebruik is gehecht als aan een oude eerbiedwaardige gewoonte. Er aan gehecht zijn zij die afpersingen knevelarij plegen, niet die ze ondergaan; op zijn "hoogst schikken de laatsten er zich in als in een on vermijdelijk kwaadgelijk de arme zich schikt in het hon gerlijden de kranke in zijn ziektede slaaf in zijn onder drukking; maar te beweren dat iemand zich aan zoo iets zou hechten en het lief krijgen, is onmensehelijke spot met de menschheid. De directeur zegt, dat de gewone knevelarij en afpersing in Oostersche landen met eenige bescheidenheid en zeker beleid moeten uitgeoefend worden wegens de niet minder gewone zwakheid 'van het inlandsch bestuur, dat spoedig reden heeft om verzet te vreezen van de bevolkingmaar dat deze misdrijven op Java op uitgebreider schaal en op meer doortastende wijze kunnen worden bedrevenomdat het inlandsch bestuur wordt gesteund door het Nederlandseh gouvernement. Die ondersteuning zou in de eerste plaats moeten ophoudenen plaats maken voor bescherming der bevolking door het, Nederlandseh gouvernement tegen de knevelarij en de afpersing van het inlandsch bestuur. De inlandsche ambtenaren genieten te karige hezoldiging, en zuigen de bevolking uit om in het ontbrekende te voorzien. Dit zou moeten' ophoudenen door voldoende bezoldiging ook de aanleiding worden weggenomen. Maar er is, dunkt ons, meer te doen. Het dubbel stelsel van bestuurdat der inland sche hoofden onder oppertoezigt der Nederlandsche regering, moet langzamerhand worden opgeheven. Dit stelsel doet altijd het°onderscheid tusschen de beide volken, tusschen de overheerders en de overheerden duidelijk uitkomen er blijft altijd een inlandsche bevolking met een eigen nationaal inlandsch bestuur en een vreemden overheerscher. Meer malen is dit stelsel als een wonder van wijsheid geprezen. De inlandsche bevolking zegt men wordt gaarne door haar eigen hoofden bestuurdzij blijft bij hare oude gebruiken, en voelt daardoor minder den druk der vreemden; door de hoofden te ontzien stemt men ze gunstig voor ons bestuur. Jamaar als die ondersteuning moet gekocht worden door het oogluikend toelaten van onderdruk king knevelarij en afpersingis dan de prijs niet te duur En zal niet de bevolking ontevreden blijven op haar eigen hoofden en op de vreemde magt die hen bijstaat? Beschermt men evenwel de bevolking tegen de hoofden, dan'zulleu deze geen reden hebben om bijzonder gunstig voor ons gestemd te zijn. en zich althans (niet geroepen gevoelen om de bevolking het Nederlandseh gezag te doen beminnen. Het is bekend, dat liberalen cn conservatieven om deze ge bruikelijke namen gemakshalve te bezigen - de eersten stelselmatiger dan de laatsten. zich verklaren of althans bij gelegenheid als t in hun plan te pas kwamzich verklaard hebben tegen de overeenkomsten van particuliere ondernemers met de inlandsche hoofden tot het leveren van arbeiders. Allen zijn overtuigd dat hiervan door de hoofden schromelijk misbruik gemaakt zou worden ten koste der bevolkingen erkennen 'daarmee al het gebrekkige en onvoldoende van het inlandsch bestuur. De tegenwoordige Minister van Kolomen verklaarde dat het cultuurstelsel op zich zelf zoo 'n groot kwaad niet is. maar dat het kwaad vooral in de tusschenkomst der hoofden is gelegen en reeds heeft hij het sluiten van overeenkomsten tusschen particuliere ondernemers en de hoofden en oudsten der dessa's verboden. Bij Koninklijk Besluit van 10 September 1864 zijn de inlanders met, de Nederlanders gelijkelijk benoembaar gesteld tot ambtenaren bij de burgerlijke dienst. De heer Miger viel in de Tweede Kamer dit beginsel van gelijkstelling aan, en acht het in strijd met het Nederlandseh regt van overheersohingmet het erkend verschil van standen, het verschil tusschen Europeaan en inlander. Ofschoon vroeger geen wettelijke bepalingen de uitsluiting der inlanders voor schreven was zij toch altijd gehandhaafd, als onwillekeurig voortvloeijende uit ons stelsel van overheersohingzoo ook waren nooit Nederlanders benoemd tot regenten of districts hoofden, ofschoon van die betrekking niet uitdrukkelijk uitge sloten. Dit alles werd volgens den lieer Mijer gebiedend gevorderd door den aard van ons gezag in Indiëen daarom bleef hij het Besluit, waarbij Nederlanders en inlanders gelijkelijk benoembaar worden gesteldeen volslagen mis kenning noemen van de eerste eisehen en grondslagen van ons regt van overheersching. Wij merken hierop aan, dat er in onze oogen geen zegt van overheersching bestaat; dat wel ons gezag in Indië op overheersching berust, maar dat wij, juist omdat overheer sching geen regtstitel geeft en een kranke steun is voor elk gezaggaarne andere grondslagen voor ons gezag zagen gevestigd. Een Koninklijk Besluit, dat dit stelsel van overheersching niet huldigt maar blijkbaar van een ander beginsel uitgaat,is ons daarom hartelijk welkom. De minister heeft met betrekking tot dit besluit gezegd, dat de inlanders nu wel benoembaar zijnmaar dat hij zich daarom niet aanstonds zou beijveren met hen te gaan benoe men. De heer Mijer vond dit een dubbelzinnige handelwijze. Ons komt het voor de handelwijze te zijn van een voorzigtig en verstandig mandie langzamerhand het eene stelsel door het andere wil vervangen. De Minister herinnerde, dat vroeger aanzienlijke Javaan- sche jongelieden in Nederland kwamen om hunne studiën te voltoóijenen wees op een nieuw en gelukkig ver schijnseldat zieh in 1864 had voorgedaan. De kleinzoon van den rijksbestierder van Djokdjo is met den resident van Solo hier gekomen, om den Minister te vragen of hij in 's lands dienst zou kunnen treden wanneer hij zijne studiën als ingenieur volbragt had. De Minister voegde er bijdat hij er'niet aan gedacht had om daartegen bezwaren temaken, en deelde nog daarenboven mede dat er in Indië inlanders zijn geplaatst als ambtenaren bij de koffij-pakhuizen etc. en dat de Gouverneur-Generaal den wensch Had te kennen ge geven om jonge inlanders op te leiden tot telegraphisten. Dit komt ons voor de goede weg te zijn. Langzamerhand moet het dubbel bestuur wegvallen. Niet meer inlandsche hoofden over de bevolking, en dat inlandsch bestuur bewaakt en gesteund of in bedwang gehouden door de Nederlandsche ambtenaren als dwarskijkers der vreemde overheerschers, maar Nederlanders en inlanders nevens elkander in regtstreeksclie dienst van de Nederlandsche regering. Daartoe is de gelegen heid open gesteld daarvoor worde ook in Indië voldoend onderwijs gegeven, daartoe, wordt ook reeds in Indië examen afgenomen. Het verledene kunnen wij niet ongedaan maken. De oorsprong van ons gezag in Indië blijft wat het is; dat behoort tot de geschiedenis tot de geschiedenis van derdehalve eeuw. Wat iu zoo lang tijdsverloop is tot stand gebragt dient als feitelijke toestand te worden aangenomen. Het belang van Indië vordert evenmin als dat van Nederland afscheiding. Maar Indië mag niet meer als een wingewest worden beschouwd als een buitenlandsche lie zit ting, als een goed waarover wij vrij mogen beschikken, als een zaak waarop wij regt van eigendom hebbenals de meester op zijn land en zijn vee. Het moet als een deel van Nederland als een deel van het vaderland worden be schouwd, zij 't dan ook met een geheel eigenaardig bestuur, toch als een. deel des vaderlands//dat prachtige rijk van Insulindedat zich daar slingert om den evenaar als een gordel van smaragd." Dan zal de Javaan geen tweeledig bestuur meer zien geen inlandsche hoofden en vreemde dwarskijkers, geen voortdurend teeken van overheersching.* Nederland zal rijk en gezegend blijven door de vereeniging met Indië, en er zal geen bloed meer kleven aan een groot deel zijner inkomsten. Het lied met het refrein //er ligt een roofstaat aan de zeetusschen Oostvriesland en de Schelde" zal niet worden gezongen Multaiulïs boek zal niet worden vertaald in de Indische talen, en de Minister van Koloniën zou, als hij in Indië kwam, niet gelijk de heer de Brauw beweerde verlegen staan op de vraag van den eersten den besten Javaan met welk regt komt gij hier in mijn land, vestigt ge u hier en houdt ge u hier staande want die vraag zou hem niet gedaan worden. Dergelijke vragen doet men alleen aan onwelkome bezoekers en de Minister van Koloniën, de vertegenwoor diger der Nederlandscheder nationale regering op Java, zou op Java geen onwelkome bezoeker zijn. Durft gij op zulk een toekomst hopen? Ja, wij hebben ooeden moedwij meenen dat de regering op den goeden weg is, en zien haar daarop door de vertegenwoordiging steunen. Wij hebben goeden moed vooral hierom dat het geweten van het Nederlandsche volk is ontwaakt en het "■eweten eens volks sluimert niet ligteltjk weer in. De slaap was diep, en er was een krachtige hand noodig om het te doen ontwaken. Dat heeft de onsterfelijke roman van saïdjah gedaandat deed multattjli. Een troonrede van Keizer Napoleon is een geheel ander stuk dan wat in andere landen onder dien naam doorgaat. Als wij aan een troonrede denkenstellen wij ons een reeks van korte onzamenhangende volzinnen voor, waarin aan woorden van een flaauwe beteekenis een bepaalde voorkeur schijnt gegevenen waarvan elk woord als op een goud schaaltje blijkt gewogen. Het schijnt dat men het een en ander meende te moeten zeggendoch tevens gezorgd heeft dit op 'de onbeduidendste wijze te doen. De lezing van zulk een stuk is dan ook een tamelijk schraal genoegen. Een troonrede van Napoleon daarentegen, ofschoon blijkbaar met uitstekende zorg gesteld en dikwijls als door de voorzigtig- heid zelve ingegeventintelt van leven en vuur. Blijkbaar is daar ook met naauwgezetheid naar het juiste woord ge zocht en heeft de ontwerper zich tot strenge taak gesteld niets ineer of minder te zeggen dan zijn bedoeling was, maar nooit ontaardt dit streven in de flaauwe kleur- en geurloosheid die er elders het gevolg van is.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1865 | | pagina 1