L
ALKMAARSCHE COURANT
IV0. 39.
Zevenenzestigste Jaargang.
186
2p"ïk
rfcï>:
Zondag
1() Juli].
(Officieel ©cbccltc.
liet
dagblad-zegel.
Politiek (Docrsigt.
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per
jaar ƒ3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post 4,
Brieven franco aan de Uitgevers
HERM-. COSTER ZOON.
De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, .behalve 35 Cents zegelregt
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 ure; ingezonden berigtcn een dag
vroeger.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
herinneren de ingezetenen dezer gemeente aan de bepaling
van art. 40 der politieverordening op de gebouwen, straten,
pleinenwegen en watereninhoudende dat gedurende de
handdagenwelké ingaan den 19 Julij en eindigen den 19
Augustus dezes jaarsgecne honden mogen losloopendan
behoorlijk gemuilbandvolgens het daarvan aan het bureau
van politie berustend model.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 15 Julij 18G5. üe Secretaris,
SPANJAARDT
De KAMER van KOOPHANDEL en PABRIETCEN te
ALKMAAR maakt bekenddat van Maandag 17 tot Zatur
dag 22 Julij e.k., van 's voormiddags 10 tot 's namiddags
2 urein haar gewoon lokaal op het Stadhuis', ter lezing
zullen liggen
1. Statistiek van het Koningrijk der Nederlanden behelzende
de staten van de in- uit- en doorgevoerde voornaamste
handelsartikelen gedurende de maanden Maart en April 1865.
2. Een opgaaf van den handel en de scheepvaart vanGroot-
Brittanje en Ierland, gedurende de maand November en
de overige maanden van 1864.
3. Verzameling der konsulaire berigten en verslagen over
nijverheid handel en scheepvaartuitgegeven door het
departement van buitenlandsche zaken. Eersle jaargang
derde aflevering.
4. De Nederlandsehe Bank in 1864 1865. Verslagen van
den President en van de Commissarissen.
5. Verslag van den toestand der Provincie Noord-Holland
over het jaar 1864, gedaan aan de Provinciale Staten
van dat gewest door de Gedeputeerde Staten in de zomer
vergadering van het jaar 1865.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voorn.,
Alkmaar. F. M. van de VELDE, Voorz.
15 Julij 1865. J. P. KRAAKMAN, Secret.
Ter terugbfekoming is aan het Commissariaat van Politie
te Alkmaar voorhanden het navolgende gevondeno alseen
brevet als prevót van den grenadier G. Kisser, een ligt van
een paardentuigeen vrouwen zijzakwaarin een mesje met
zilveren, helft en een kinder mutsje.
Nudat heeft zijn langsten tijd gehad lang genoeg heeft
het officiëele merk onze couranten ontsierdlang genoeg
heeft die hatelijke belasting de koningin der aarde in hare
vrijheid beperkt; de bevrijder is gekomen, ziet, reeds vallen
de ketenen. Zoo juichte voor een achttal dagen menig
ijveraar voor de afschaffing van de zegel-belasting op de
dagbladen; maar ëéne ongunstige stemming der Tweede
Kamer over een artikeldat met deze kwestie niets te maken
had, heeft die juichtoonen doen verstommen. De uitgevers,
dienaar men beweerdehunne hervormingsplannen reeds
tot rijpheid hadden doen komen, kunnen zich de moeite
eener nieuwe regeling besparen. Alles blijft vooreerst op
den ouden voet. Onze Minister van Einaneien heeft een
vermoeijende en rampspoedige week doorgebragt. Eerst
ontvielen hem de grondslagen der nieuwe wet op de personeele
belasting, en zag hij zich dien ten gevolge genoodzaakt dit
wets-ontwerp in te trekkenkort daarna vereenigde zich de
Tweede Kamer met het voorstel van den heer van Nierop, om
de nietigverklaring van ongezégelde wisselbrieven en derge
lijke stukken uit het wetsontwerp te doen verdwijnenen
daarmede verloor de Minister den eenigen waarborg voor
de verlangde opbrengst der belasting, zoodat hij, als geroepen
om voor de belangen der schatkist te waken zich genood
zaakt zag het wetsontwerp op het Regt van Zegel in
te trekken. Het heeft dus niet gebaatdat de heer van
Limburg Brouwer alle andere kwestiën van ondergeschikt
belang achtte ia vergelijking van de afschaffing van het
dagblad-zegelen over alle bezwaren wilde heen stappen
ten einde dit groote doel te bereiken. Het wets-ontwerp is
gevallen, en daarmede het uitzigtop een spoedige bevrijding
der dagbladpers.
Bij deze gelegenheid is er in de Tweede Kamer over het
gehalte onzer tegenwoordige bladen en den waarschijnlijken
iuvoed van de afschaffing van het zegelregt een en ander
gezegdwaarbij wij een oogenblik willen blijven stilstaan.
Over het algemeen was de Kamer zeer gunstig gestemd
voor de afschaffing van het dagblad-zegel, en werd het be
treurd dat deze afschaffing in hetzelfde wets-ontwerp werd
voorgesteld met de nieuwe regeling van net zegelregt bij
polissen wissels orderbriefjes assignation enz., daar men
vreesde en te regt, gelijk is gebleken dat het weinig
aannemelijke der laatste voordragt. ook eerstgenoemd voorstel
in een wissen val zou meêsleepen. Evenzeer als men het
eens was over de wenschelijkheid eener afschaffing van het
dagblad-zegel, was men het ook eens over den ongunstigen
toestand onzer dagbladen maar niét omtrent de verbetering
die de gewenschte afschaffing daarin zon brengen.
De heer J. K. van Golstein begon met te wijzen op de
weinige bevalligheid van leest en hoffelijkheid van manieren,
waardoor deze staatsjuffers van do Koningen der aarde zich
onderscheidenen op hot misbruik dat er gemaakt wordt
van het schild der naamloosheid van den dagbladschrij
ver. Ofschoon geen bezwaar hebbende tegen #!e afschaffing
van het zegelwas hij er echter niet van overtuigd, dat
daardoor de gebreken onzer dagblad-pers zouden verdwijnen.
Onze pers staat niet op het standpunt, waarop zij kon
staan verklaarde de heer Viruhj Verbrugge de perso
nen trekken zich meer en meer terug, de kapitalen zijn
uiterst moeijeUjk verkrijgbaar. Toch is volgens zijne meening
een goed dagblad even noodig als brood en geen beter
volksonderwijs denkbaar dan door 'goede dagbladen meer
nog dan door boeken. Nu de accijns óp het brood is af
geschaft mag hij ook niet blijven rusten op het geestelijke
brood. Ook de heer Rochussen wenschte de pers vrij te
zieu, ofschoon hij de dagbladcu ui;>t gèKk stelde met het brood,
maar hij was bezorgd voor do sïhatkisl, cn zag geen ver
goeding voorgesteld voor het gemis dat zij door de gewenschte
afschaffing lijden zou. Immers met de verhooging van de
belasting op het geslagt zou het der Regering wel geen ernst
zijn dat hopen wij ooken zoo dit wel het geval mogt
zijndan zon hij met den heer Dumbar liever goedkoop
vleesch hebben dan een goedkoope courant. De heer van
Limburg Brouwer gaf een zeer ongunstige, maar naar ouze
meening toch zeer ware beschouwing omtrent onze tegen
woordige bladen. Niet alleen de politiekemaar ook de
verstandelijke en maatschappelijke ontwikkeling des volks,
de voortzetting van hot onderwijsmoet het doel van een
dagblad zijn. Alzoo moeten ook letterkunde, kynstbeschaving
en goede smaak er door bevorderd worden. Maar dan werd
het ook duidelijk, hoe zware eischenvan kunde, talent,
beschaving en zedelijkheid er aan de schrijvers gedaan werden.
En nuin hoeverre beantwoorden onze bladen aan deze
eischen De staatkundige beschouwingen lijden dikwijls
aan langdradigheid en aau eentoouigheidhad de
spreker er bij kunnen voegen. Immers bijna elke courant
heeft haar eigen voorraad van vaste telkens terugkeerende
uitdrukkingen, haar eigen tuighuis van aanvals- en verdedi-
gings-Wapenen, die bij elke gelegenheid weder voor den dag
gebaald worden zoodat het voor een dagbladlezer van eenige
ondervinding geen al te moeijelijke taak zou zijn indien
men hem opgaf: schrijf eens over dit of dat wets-ontwerp,
of over deze of gene regeringsdaad een artikel in den geest
van hetblad of decourant. Het on
derhoudende zeide de heer v. L. B. wordt dikwijls
gezocht (1) ten koste der moraliteit, of anders door de
opwekking der verontwaardiging van de welgezinden. En
buiten de politiek bevat ten de dagbladen weinig of niets dat
met wetenschap of letterkunde in verband staatberigten
over kunst enz. komen er zelden in voor. Boekbeschouwingen
worden niet zelden geleverd door de personen die de werken
aankondigen (en belaug hebben bij het debiet), en de beoor
deelingen van concerten enz. staan meestal in verband met
vrijen toegang.
Na aldus den toestand geschetst te hebben vroeg de heer
v.L.B. zich af: wat is de hoofd-oorzaak van dien toestand?
En hij gaf daarop het volgend antwoord Dagbladen zijn
eigenlijk industriëele ondernemingen, waarvoor geld noodig
is en afzet van het product. En nu hebben zij bij ons geen
genoegzaam debiet en geen fondsen genoeg om een goed
honorarium aan de medewerkers te verzekeren. Alleen de hoofd
redactie, meestal uit één of twee personen bestaande, wordt
redelijk betaald, terwijl de medewerkers al zeer weinig ge
nieten. Van daar dan ookdat het vak van publicist aan
zeer weinigen een middel van besfaan oplevert, en dat
slechts bij uitzondering jongelieden zich aan de dagbladen
verbiuden. De onmatige last door het zegel op de dagbladen
gelegd, welke belasting meestal tot omstreeks 50 percent
van den prijs van het blad bedraagt, is volgens zijne meening
de oorzaak van dat alles, niet de beperkte kring onzer taal
noch gebrek aan staatkundige ontwikkeling, noch onbekwaam
heid of gebrek aan ijver.
De heer Godefroi was het eens met den vorigen spreker om
trent het slechte gehalte onzer dagbladen maar niet omtrent de
verbetering die daarin gebragt zou worden door de afschaffing
der zegel-belasting. Op enkele loffelijke uitzonderingen na
zeide hij is de periodieke pers nergens op een zoo laag
standpunt als in ons land. Daarin zou door de begeerde
afschaffing niet zooveel verandering komen. Daarvoor be
stonden andere redenen. Men sla liet oog om zich heen
riep hij uit men zie op andere landenniet eens op
groote constitutioneel rijkenen ga na wie daar aan het
hoofd der pers staan en wie hier.
Dat verschil zal zeker nog al belangrijk zijn. Maar is
daardoor wederlegd de meening van den heer v. Tj. B.
Dagbladen zijn industriëele oudernemingen zei die spreker
daarvoor is veel geld noodig. De groote dagbladen behooreu
daarom aan geldmannen die ze oprigten of gaande houden
als een geldgevende zaak of tot bereiking vau een ander
bepaald doelondersteuning of bestrijding van een partij bij
voorbeeld, waarbij men om deze of gene reden belang heeft
en ook de kleinere worden door de uitgevers natuurlijk in
de eerste plaats beschouwd uit het oogpunt der winst.
En zal nu niet in den regel al het andere ondergeschikt
moeten zijn aan het hoofddoelhetzij winstbejag of eenig
ander bijoogmerk. Hoevele dagbladen zijn er, die werkelijk
blijkbaar onpartijdige voorlichting van het publiek beoogen
kennis en waarheid door onderzoek trachten te verkrijgen
en te verspreiden De schrijvers zijn meestal letterlijk
in dienst van de eigenaars der courant, en moeten in hunnen
geest Schrijven. Kan men nu verwachten dat vele mannen
van bekwaamheid en talent zich daartoe zullen leenen? Maar
bij sommige bladen zal toch wel voldoende vrijheid worden
gelaten za! men hiertegen inbrengen en als nu de
rigting der schrijvers in hoofdzaak met die der eigenaars
overeen komt. kan er immers met overtuiging en zonder
verzaking van beginselen geschreven worden Onget wijfeld
maar als nu tot besparing van kosten de helft der opbrengst
gaat immers met het zegel weg alles aan één of twee
personen moet worden opgedragenkunnen deze dan tijd
vinden voor al het onontbeerlijk onderzoek, vóór zij hunne
artikelen neer schrijven En zijn zij in alle vakken even
bekwaam? Zouden niet verscnillende deelen van bet uitge
strekte veld van beschouwing, waarop een goede courant zich
moet bewegen, aan verschillende personen behooren te worden
opgedragen die ieder een voldoende belooning genoten voor
ai den tijd dien hun werk bij een grondige behandeling
vereischt?
(1) Maar daarom nog niet gevonden.
Thans onderscheidt een dagblad-artikel zieh gewoonlijk door
oppervlakkigheid. In een regel of wat moeten de belangrijkste
zaken worden afgehandeld. Met een aardigheidmet een
aanval op één enkel punt, met aanwijzing van dwaling
omtrent een bijzaak, met een betigting van bijoogmerken
of partijdigheid, of met een verwijzing naar eigene vroegere
of latere tekortkoming en misvatting moet een bestrijder
worden afgeweerd. De redacteur heeft geen tijd en geen
plaats. Het papier van een courant kost ontzettend veel
geldaan een grondige behandeling of ernstige weerlegging
komt men niet toe, over allerlei moet, een enkel woord
gezegd wordenen daarmee uit.
Daarin kan verbetering komen door een afschaffing der
zegelbelasting. Niet de prijsvermindering der dagbladen
moet in de eerste plaats beoogd wordenmaar een belang
rijke uitbreiding en verbetering van den inhoud door ver
grooting van het blad of menigvuldiger verschijningdoor
grooter en beter medewerkend personeel. Dan zon er ein
delijk iets kunnen komen van de behandeling van zoovele
hoogst gewiglige vraagstukken van staatkundig en maat
schappelijk belang, van letterkunde en kunst, van volks
beschaving en ontwikkeling, en het einde gekomen zijn van het
gewone, zeer vervelende, oppervlakkige gekijf van verdachten
smaak. Waar het alzoo de vrije verkondiging van eigen
overtuiging en de mededeeling der uitkomsten van grondig
onderzoek zou geldenzon er ook geen prijs worden gesteld
op het schild der anonymiteitde strijd zou niet in het
duister, maar in het volle daglicht en met opgeheven vizier
worden gevoerd en daardoor ongetwijfeld veel winnen in
deeglijkheideerlijkheid, ridderlijkheid en goeden toon.
In Oostenrijk en in Spanje heeft de verandering van Mi
nisterie blijkbaar de beteekenis eener verandering in de
staatkunde dier beide rijken.
Eenheid der monarchiezelfstandigheid der verschillende
Kroonlandenziedaar de twee moeijeUjk te vereenigen
hoofdbeginselen der Oostenrijksche staatsregeling. Het is
niet mogelijk één van beide prijs te gevenen bezwaarlijk
zeer bezwaarlijk althans is de zamouvoeging ten genoege
der voorstanders van beide rigtiugeu. Zal Oostenrijk een
groote mogendheid blijven in Europa, dan moet vooral de
eenheid des rijks krachtig worden gehandhaafd dat gevoelt
de Keizer met zijn omgeving, dat weegt zwaar bij de groote
liberale partij in de Duitsche Kroonlanden. Deze wenscht
een vrijzinnige constitutioneele regering voor de geheele
monarchie, maar daartoe een krachtig algemeen bewind,
zoo veel mogelijk gelijkheid in wetten en bestuur en zoo
weinig mogelijk zelfstandigheid voor de Kroonlanden. Hierdoor
kenmerkte zich' ook de staatkunde van het afgetreden mi
nisterie von Schmerling, dat er echter geenszins in geslaagd
is deze beginselen in praktijk te brengen. Immers de'
Rijksraad was nog steeds de vertegenwoordiging van een
gedeelte der monarchie. Hongarije vooral bleef even afkeerig
van een oplossing zijner zelfstandigheid in de eenheid des
rijks. Ofschoon het zieh een deel erkent van den Oosten-
rijkschen Keizerstaatverlangt het vóór alles Hongarije te
blijven en den band der vereeniging met de overige Kroon
landen zooveel mogelijk te beperken tot de omstandigheid
dat dezelfde vorst er over regeert en de meest onvermij
delijke gevolgen dier omstandigheid.
Bij het laatste bezoek des Keizers aan Hongarije is reeds
gebleken van zijne gezindheid tot wijziging der tot dus
verre gevolgde staatkunde en tot meerdere tegemoetkoming aan
de weuschen van dit Kroonland. De goede ontvangst, die
hem daar te beurt vielheeft hem mede kunnen overtuigen
van de trouw des volksindien het slechts niet gedwongen
wordt eigen nationale instellingen en oude historische regten
op te offeren voor een Duitseh gekleurde eenheid en gelijkheid.
Ofschoon de aftreding van het ministerie von Schmerling
blijkbaar de beteekenis heeft eener verandering der Oosten
rijksche staatkunde, is het echter nog geheel onzeker, waartoe
en hoever die verandering zich zal uitstrekken. Die onze
kerheid wordt bestendigd en vergroot door de voortdurende
onzekerheid, wie de voornaamste en invloedrijkste opvolgers
der afgetreden ministers zullen zijn. Het aantal personen,
dienaar de bij ons gebruikelijke en zoo niet schilderachtige,
dan toeh aan de schilderkunst ontleende uitdrukking, met
deze betrekking worden gedoodverfdis reeds tot zestig
geklommen. Als vermoedelijkeopvolgervandenheernoK&Araez-
ling werd nog zeer onlangs en met tamelijke zekerheid genoemd
graaf Belcredi, die als welbespraakt en goed administrateur
wordt voorgestelden zoo al niet als een volmaakt Oosten-
rijksch edelman, dan toch als iemand die dit vóór alles wenscht
te zijn. Nog wordt herinnerddat hij zieh indertijd een
warm tegenstander heeft betoond van het in zeer vrijzinnigen
geest opgestelde wets-ontwerp op de kerkgenootschappen.
Maar waarschijnlijk is het reeds van geen belang meer, een
naauwkeurig onderzoek te doen naar de rigting en de ge
zindheden van graaf Belcredi. die moeijeUjk meer aanspraak
zou kunnen maken op de betiteling van vermoedelijk opvolger
des heeren von Schmerling. Immers is het met de beteekenis
van dien titel niet wel overeen te brengen, dat de graaf,
na een bezoek aan den Keizer, aan den minister van Bui
tenlandsche Zaken en aan het hoofd van het afgetreden
kabinet, voor den tijd van vier weken de rust en de ver
wijdering van een badplaat3 zoekt. N
Naarmate de zelfstandigheid der verschillende Oostenrijk
sche Kroonlanden grooter wordt, moet de magt van den
algemeenen Rijksraad afnemen; en alzoo is het te verklaren,
dat de aftreding van het ministerie en de gewijzigde staat
kunde des Keizers geen bijval vinden bij hen die van de
geheele monarchie één enkelen constitutioneelen staat dachten
te maken en den algemeenen Rijksraad te Weenen tot een
alvermogend Oostenrijksch parlement hoopten te verheffen.
Welligt zullen dit losser maken van den band der eenheid
en deze grootere zelfstandigheid der deelen de Keizerlijke