ALKMAARSCHE COURANT
48.
Zevenenzestigste J aargang
18
Zondag
26 November.
dHficiccl ©cbccltc.
De verkiezingen in Limburg
en de brief van den minister Betz.
Politiek ©trcrsichL
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en isverkrijg-
baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per
jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post 4,
Brieven franco aan de, Uitgevers
IIERM'. COSTEll ZOON.
De Advertentiën kosten van 15 regels/ 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag'l uuringezonden berichten een dag
vroeger.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis der veehoudersdat de Minister van
Binnenlandschc Zaken goedgevonden heeft te bepalen dat
vee, bestemd voor Engeland, de van regeringswege in Zuid-
Holland getrokken lijnen van afsluiting op vaartuigen mag
overgaan, mits voorzien van een bewijs van dispensatie, af
tegeven door den burgemeester der plaats waar het vee
wordt ingeladen, en voorts dat de iulading geschiedt onder
toezigt van iemand door dien burgemeester daartoe aante-
wijzendie op kosten van den belanghebbende aan boord
blijft gedurende de reis naar Rotterdam of aan de lijn ge
komen door een rijksbeambte wordt vervangendat binnen
de lijn geen vee mag worden op- of afgeladen dat te Rot
terdam het vee onder toezigt der gemeentepolitie worde ont
scheept of onmiddellijk in de vaartuigen naar Engeland over
geladen of inmiddels op zoodanige plaatsen afgezonderd als
van gemeentewege zullen worden aangewezenterwijl de
kosten van de terugreis des geleiders mede voor rekening
van de belanghebbenden komen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 18 Nov. 1865. Be Secretaris,
SPANJAARDT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR.
Herhaaldelijk klagten ontvangen hebbende over het oplaten
van vliegers aan den openbaren weg en de gevaren waaraan
daardoor de voorbijgaande personen en vooral rijtuigen en
paarden zijn blootgesteld.
Herinneren mits deze de ingezetenen aan het bepaalde bij
art. 83 der politieverordening van den 19 Juuij 1862 (Ge
meenteblad n". 2, 3e Serie), luidende aldus:
//Geene vliegers, luchtballons of dergelijken mogen op den
//openbaren weg worden opgelaten bij overtreding is behalve
//de boete, de vlieger of luchtbal verbeurd."
Met herinnering tevens, dat het der politie is opgedragen,
daarop naauwkeurig toe te zien en elke overtreding daarvan
naar den letter der wet, te vervolgen.
Burgemeester en Wethouders vleijen zieh dat deze waar
schuwing vooral door ouders en andere over kinderen opzigt
hebbende personen zal worden ter harte genomen en pogingen
zullen, worden te werk gesteld om dit misbruik te voorkomen.
Burgemeester en IVethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 25 Nov. 1865. Be Secretaris.
SPANJAARDT.
Verba volant, scripta manent
Waar kunnen wij anders over schrijven dan over de zaak waar
ieder over spreekt of schrijftde een met blijkbaar welge
vallen de ander met grooten onwil en ondanks zieh zeiven,
waarover niemand schijnt te mogen zwijgen de Limburg-
schc verkiezingen den brief van den minister Betr on de
aanvrage van zijn ontslag Onder zulke omstandigheden
is het gelukkig, wanneer men zieh noch door ingenomenheid
noch door haat verblind gevoelt, en daardoor in staat is het
voorgevallene met kalmte te beoordeelen. Wie toch kan
cenige waarde hechten, om een paar voorbeelden te noemen
aan het oordeel van bladen als het bekende Dagblad en de
Nieuwe Rollerdamsche Courant, waarvan het eerste juicht in de
ontdekking van het lang te voren ook zonder bewijs reeds
als bewezen aangenomcn'kwaad en het andere begint met te
zeggen dat het vóór alles overtuigd is dat noch de minister
Belz noch zijn ambtgenoot Thorbccke tot oen oneerlijke daad
in staat is
Verbeeld u dat iemand jaren achtereen bijna dagelijks van
zeker persoon verzekert: hij is een schurk, hij is lot niets
goeds in staaten dat eindelijk van dezelfden persoon een
feit aan den dag komt dat hem voor 't minst in een zeer
dubbelzinnig plaatst. Men kan er immers zeker van zijn, dat
de ongunstige bcoordeelaar zonder eenige aarzeling zal uit
roepen ziedaardat heb ik immers a! jaren lang gezegd
die man is een schurk, nu zie je 't met je eigen oogen. En
die zijn tijd lief heeftzal niet beproeven om met hem tot
een kalme beschouwing en beoordeeling van het feit te ko
men. Ontmoet daarentegen iemand die begint met u te
zeggen wat er ook aan 't licht kome ik ben vooraf over'
tuigd dat die man zal blijken tot geen oneerlijke daad in
staat te zijn. Gij zult die overtuiging eerbiedigenmaar
toch zeker u niet tegenover anderen durven beroepen op de
meening van dezen persoon, noch er uw eigen oordeel meê
durven versterken. En zoo zal de een in bijna elke zinsnede
van den bekenden brief van den heer Betz een ondubbelzin
nig blijk zien van politieke ontrouwvan loven en bieden
omtrent 's lands belang in het belang eener partij, van om
koop etc. Een ander zal hem lezenen uitroepen maakt
men daarvan nu zooveel geweld noodzaakt, men daarom
den minister af te treden "Wat aan het licht is gekomen
is niets anders dan de volkomen rechtvaardiging van den
heer Betzen zijn aftreding getuigt van een kieschheid
die niet hoog genoeg gewaardeerd kan worden. Wat wij
hier schrijven zijn geen gissingen, geen onderstellingen, maar
feiten. Men leze slechts de beide genoemde dagbladen de
advertentie van den heer Heye etc.. om er van overtuigd te
worden. Is dat alles kwade trouw? De Hemel beware ons
voor die meeningAls we dat moesten gelooven, zou het
ons aan den moed en den lust ontbreken om over dergelijke
zaken een enkel woord te zeggen. Eenzijdige ontwikkeling,
met zorg gekweekte vooroordeelenhalve inlichting, scheeve
voorstelling en meer zulke zeer gewone zaken kunnen lang
zamerhand ook zonder kwade trouw een partijdigheid te weeg
brengen die letterlijk verblindt en ongeschikt maakt tot elk
rechtvaardig oordeel. En hoe staat het in dit opzicht met
ons zeiven Dat weten we nietwij hopen er het beste
van en zullen zooveel mogelijk trachten de rol van dwars
kijker over onze eigene beschouwingen te vervullen. Meer
kan niemand van zich zclven zeggen.
De indruk dien het gebeurde op ons heeft gemaakt is in
de eerste plaats deze, dat er in 1864 bij de verkiezingen in
Limburg verklaringen niet alleen maar toezeggingen en be
loften zijn gegeven aan de kiezersdie geen hoogen dunk
geven' van de //politieke moraliteit" der personen die er ge
bruik van maakten. Dit bevreemdt ons niet. De houding
der Limburgers en van sommige hunner vertegenwoordigers
in de Kamer vonden wij over het algemeen valseh en incon
stitutioneel. Wij zijn het eens met den heer Buys, dat de
beweering dat elk lid der Staten-Generaal het geheele Nc-
derlandsche volk vertegenwoordigt, een gedrochtelijke fictie
isen inderdaad een grove leugen bevatmaar nergens in
ons land is dit zoo sterk als in Limburg. De Limburgers
spreken openlijk en bijna uitsluitend van de belangen hunner
provincie, als het de keuze geldt van een lid der Tweede
Kamer. In hun oog wordt Limburg altijd veronachtzaamd
verwaarloosd, verongelijkt; Limburg is altijd de lijdende partij;
't is bijna of het een wingewest is dat door het overige
Nederland wordt uitgezogenen of de Limburgsche ver
tegenwoordigers in de Tweede Kamer voor niets anders te
waken hebben dan voor de belangen van dit gewest. Is
de regeering gunstig en welwillend jegens Limburg gestemd?
Van de beantwoording dezer vraag hangt het af, of zij on
dersteund of bestreden moet worden. De minister meent
het nog zoo kwaad niet met Limburgziedaar een aanbeve
ling voor candidaten in den geest van het ministerie. De
minister zal een voor Limburg nadeclige wet voordragen
ziedaar een reden om afgevaardigden van een andere rich
ting naar den Haag te zenden. De candidaten en hunne
helpers hebben zich dus in de eerste plaats te beijveren om
die gunstige of ongunstige gezindheid ingang te doen vinden.
Geheel onverklaarbaar is ook dit verschijnsel niet. Lim
burg verkeert ongelukkig in een ccnigszius exceptioneelen
toestand dien men reeds veel te lang verzuimd heeft op te
heffen evenals men zieh over ,'t algemeen veel te weinig
beijvert om den band met den Duitschcn Boud te ontknoo-
pen. Wij houden ons verzekerd, dat die ongelijkheid nog tot
vele moeilijkheden, onaangenaamheden en klachten aanleiding
zal geven.
Onder de dreigende nieuwigheden waariegen de Limbur
gers sedert lang reeds luide kreeteu hebben aangeheven
en bij zulke gelegenheden vyekt de kracht van hun schreeuw-
orgaan rechtmatige bewondering behoort de regeling der
croudbelasting. Het is bekend dat, Limburg in dit opzicht
nog altijd het voorrecht geniet van niet onderworpen te zijn
aan de algemcene wet en daardoor vrij wat minder bijdraagt
dan het in billijke verhouding zou behooren te doen. Bij de
verkiezingen in 1864 vond daarom de toenmalige candidaat
in het kiesdistrict Maastrichtde heer van der Maesen de
Sombrcffhet geraden om aan de kiezers te verzekeren,
dat de minister van Einaneien het wetsontwerp op de
grondbelasting zou laten rusten welke verzekering hun als
van zelf aanleiding kon geven om door zijne verkiezing het
voor Limburg zoo gunstig gestemde ministerie te ondersteu
nen. De heer van der Maesen zelf heeft zich daaromtrent
verklaard in de zitting der Tweede Kamer van 20 Novem
ber 1.1. //Wanneer ik zeide hij bij mijne verkiezing
aan sommige kiezers van mijn district heb medegedeeld dat
de minister van Financien het plan had het wetsontwerp op
de grondbelasting te laten rusten, dan deel ik iets waartoe
ik het recht had. Alleen betreur ik dat de mogelijkheid
bestaan heeft van een misbruik van vertrouwen waardoor,
builen mijn weten en buiten mij omde bedoelde brief
gepubliceerd is."
De heer van der Maesen had ongetwijfeld liet recht om
de kiezers te onderrichten omtrent de plannen der regeering,
waarmede hij door den brief van den lieer Betz bekend was
gemaakt, al betreuren wij het ook dat juist zulke uitsluitend
Limburgsche aangelegenheden hier blijkbaar van overwegenden
invloed zijn geweest bij de verkiezingen van leden der Tweede
Kamer. Maar dit is nu eenmaal zoo de manier in Lim
burg en och', ware het slechts alleen in Limburg!
Maar mocht dan de minister zijn plannen niet mededeelen
aan een vriend aan een voormaligen ambtgenootook al
was hij candidaat voor de Kamer, en al kon die mededeeling,
wanneer er openbaarheid aan gegeven werd, invloed uitoefenen
op de verkiezingen Ofschoon [wij zeer goed beseffen dat
zoo iets tot misbruiken aanleiding kan gevenen een minister
naar onze meening altijd onvoorzichtig handelt met zijn plan
nen te openbaren zelfs aan een vrienddaar immers zijn
zienswijze veranderen kan, en een verklaring van inzichten
voornemens en plannen zoo licht als bepaalde beloftetoe
zegging en verbintenis opgevat, kan worden vinden wij toeh
in'de zaak zelve niets ongeoorloofds. Uit den brief van den
heer Betz blijkt verder duidelijk dat hij er niet aan twij
felde of zijne mededeelingen zouden in Limburg niet on
bekend blijvenuitdrukkingen als //ik hoop dat men in
Limburg zal begrijpen" en //men zal dan in Limburg zien
dat de minister van Financiën het zoo kwaad nog niet meent"
zijn voldoende om dit te bewijzen. Ook daarin zien wij op
zich zelf niets onbehoorlijksde minister kan en mag en
moet er prijs op stellen dat de kiezers omtrent zijne plannen
niet verkeerd worden ingelicht'en als hij er door een vriend
naar gevraagd wordt.en hij is het met zich zeiven eens
zijne plaunen zijn tol rijpheid gekomenwaarom mag hij ze
niet mededeelen al ware het alleen om valsche geruchten
tegen te gaan Maar in den brief komen nog andere dingen
voor, die de minister mocht willen nooit geschreven te hebben.
Wij bedoelen het volgende'gedeelte
«Ookde grondbelasting laat ik rusten, en dat is grooten-
deels uwe schuld. Als collega hebt gij reeds de behandeling
van dit ontwerp weten tegen te houden. En toen wij u zoo
noode zagen vertrekken heb ik u dank ook aan de loyale
houding van uwe afgevaardigden in de beide Kamersde
toezegging gedaan, dat ik de grondbelasting zon laten rusten
als de houding van Limburg het. mij niet onmogelijk maakte.
Ik heb woord gehouden totdat de verkiezing van Roermond
mij als het ware zedelijk dwong om het antwoord op het
verslag in te zenden. Dat antwoord een zeer uitvoerig
stuk lag reeds sedert geruimen tijd gereed, en het is alleen
toe te schrijven aan de persoonlijke tusschenkomst van u en
van Pijlsdat ik van die inzending heb afgezien. Ik zal er
niets meer over zeggen dan alleen dat ik hoop dat men in
Limburg zal begrijpen dat deze handelwijze niet het gevolg
is van de houding der oppositie aldaar, maar enkel en alleen
van de intercessie der vrienden van het ministerie."
Is dit niet het lot van wetsontwerpen afhankelijk stellen
van den uitslag der verkiezingende indiening ervan ge
bruiken als een bedreiging tegen onwelkome afgevaardigden,
en de intrekking voorstellen als een belooning voor welge
vallige keuzen? Is dit niet ongeoorloofden invloed toekennen
aan de tusschenkomst van de vrienden van het ministerie?
Het is ons volkomen verklaarbaar, dat de Minister van
Financien na het openbaar maken van dezen brief zijn ont
slag heeft gevraagd.
En wat zegt gij van den minister Thorbccke niets. Daar
is nog niets van te zeggen en met gissingen en verdenkin
gen laten wij ons liever niet in.
De Duitsche Bond is toch een prachtige instellingDie
daaraan nog mocht twijfelenzal er wel van overtuigd zijn
geworden door de Bondsvergadering van den 18aen November.
Men zal zich herinneren dat Beieren, Saksen en Hessen-
Darmstadt een drieledig voorstel hadden ingediend: 1". dat
de Bondsvergadering zou aandringen op de bijeenroeping der
Stenden van het tot den Bond behooronde Hertogdoxi Hoi-
stein2°. dat zij haar verlangen zou te kennen geven om
ook Sleeswijk in den Bond te zien opnemen, en 3°. dat zij
zich bereid zou verklaren om de kosten van den Deenscheu
oorlog voor rekening van den Bond te nemen. Do strekking
van dit voorstel was duidelijk. In de eerste plaats zou de
Bond zich doen gelden in llolstein, natuurlijk tegen de
staten die daar tegenwoordig het oppergezag voerentegen
Pruisen en Oostenrijk, en de eerste daad van den Bond zjou
zijn de bijeenroeping van de Stendenwaarvan men met zeker
heid kon verwachten, dat zij een eigen onafhankelijk bestuur,
geen Pruisisch-Oostenrijksehe voogdij zouden verlangen.
Voorts zou de Bond ook Sleeswijk in zieh willen opnemen,
om op dezelfde wijze de uitsluitend Pruisisch-Oosten
rijksehe heerschappij tegen te gaanwaartoe hij nu niet het
minste recht bezit. Eindelijk zou de Bond de kosten van den
oorlog tegen Denemarken voor zijne rekening nemen. Dit
laatste gedeelte van het voorstel wordt door sommigen be
schouwd als het lokaas, dat de aanneming der beide eerste
deelen gemakkelijk moest maken. Of die beschouwing wel
geheel juist, is, betwijfelen wij. Het is toch onmogelijk,
ook al wordt daaromtrent niets, uitdrukkelijk bedongenin
vloed en wel een zeer belangrijken invloed te ontzeggen aan
hem die het geld betaalt. Als Pruisen en Oostenrijk cr ge
noegen mee genomen hadden dat de Boud de kosten van den
oorlog tegen Denemarken zou betalendan erkenden zij stil
zwijgend dat die oorlog wel door hen was gevoerd, doch uit
naam van den Bond of althans ten behoeve van den Bond
die er de kosten van droeg als van hare zaak dan zou eigen
lijk hunne taak geëindigd zijn geweest, daar zij bij het ont
vangen der betaling van hunne lastgevers ook van hunne
zijde rekening dienden te doenen de vruchten van hun
betaalden arbeidhet bezit van Sleeswijk-Holsteiuaan die
lastgevers behoorden over te geven. Door het aannemen dier
som hadden zij inderdaad Sleeswijk-IIolstein aan den Bond
verkocht.
Het is onnoodig te zeggen dat de zaak wel nimmer in
dezen vorm gekleed zou wordenen dat zelfs geen der par
tijen openlijk aan de aanneming van de betaling der oorlogs
kosten zulk een uitlegging zou geven maar daar staat tegen
over dat elke handeling ook zonder uitdrukkelijk beding
soms zelfs in strijd daarmee, een beteekenis heeft die niemand
kan uitwisschenen op den verderen loop der zaken een on
vermijdelijke invloed uitoefentwaaraan niemand zich geheel
kan onttrekken. Dit is men gewoon de zedelijke beteekenis,
het zedelijk gewicht te noemen, en zelfs de machtigste partij
heeft daarmee te rekenen.
Zoo echter dit aanbod om de oorlogskosten te betalen voor
Oostenrijkom bekende redenenal iets verleidelijks mocht
hebben voor Pruisen moest het juist daarom niets aanlok
kelijks bezitten. Yan dien Oostenrijkschen geldnood kanen
hoopt Pruisen voor zieh een heerlijk gebruik te kunnen maken.
Pruisen begeert voor eerst geen geld, integendeel het is mild,
en ziet niet tegen uitgaven op als het er de vervulling zijner
wenschen door bevorderen kan. Tot nog toe deelt het de
macht over Sleeswijk-Holstein alleen met Oostenrijk; en zou
het zieh nu vrijwillig gaan berooven van het heerlijk geldelijk
overwicht op zijn bondgenoot Zou het moedwillig de gouden
brag afbrekenwaarover Oostenrijk zou kunnen terugtrekken
om Pruisen alleen in 't bezit van den buit te laten Daar
wij niet inzien wat Pruisen tot dergelijke onvoorzichtige
stappen zou kunnen overhalenkunnen wij ook in de be
reidverklaring van den Bond om de oorlogskosten te dragen
voor Pruisen niets verleidelijks vinden.
Maar het is in 't geheel niet gekomen tot, een behandeling
van het ingediende voorstel. Pruisen en Oostenrijk hebben
die voorkomen door het afleggen eener verklaringwaardoor
het geheele voorstel min of meer overbodig moest worden.
Evenals het voorstel is ook deze verklaring drieledig, en
slaat terug op elk der deelen van het voorstel. In de eerste
plaatsen dit is wel het belangrijkste deel der verklaring
wordt te kennen gegeven, dat de beide mogendheden steeds
voornemens zijn om de Holsteinsche Stenden_ bijeen te
roepen. Yoorts dat liet opnemen van Sleeswijk in den Bond
voor het tegenwoordige niet strookt met het belang der zaak,
noch met het belang der beide mogendhedenen eindelijk
dat die mogendheden het raadzaam achten het? voorstel van