m ALKMAARSCHE COURANT N». 3. Achtenzestigste Jaargang. Inschrijving voor ile Militie Zondag 21 Januari. Bij deze Courant behoort een Bijbladbevat tende raadsnotulen. ©ffictëcl (Scbccltc. Dankbaar, maar onvoldaan. fJoliticfc ©wcrzicht. Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post/4, Brieven franco aan de Uitgevers HEB. M». COSTElt ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. NATIONALE MILITIE. KENNISGEVING. BUBGEMEESTEB en WETHOUDERS van ALKMAAR.; Gezien art. 26 der wet op de Nationale Militie, dato 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72). Brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden Dat het register der in het jaar 1S65 alhier voor de Na tionale Militie ingeschreven personenbenevens de alphabe- tische naamlijst, ter inzage zullen liggen ter secretarie dezer gemeente, van den 15 tot en met den 24 dezer maand, van des voormiddags 10 tot des namiddags 2 ure, binnen welken tijd tegen gemelde registers bezwaren kunnen ingeleverd wor den bij den Heer Commissaris des Kouings in deze provincie. Alsmede Dat ten aanzien van het inleveren dezer bezwaren, bij art. 99 der gemelde wet zijn gemaakt de volgende bepalingen .De bezwaren worden bij Gedeputeer e Staten ingediend //door middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd //verzoekschrift op ongezegeld papier, onderteekeud door hem //die ze inbrengt. Deze brengt het verzoekschrift in tegen //bewijs van ontvang bij den Burgemeester zijner woonplaats, //die het terstond aan Gedeputeerde Staten opzendt." Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 14 Jan. 1866. üe Secretaris SPANJAABDT. KENNISGEVING. Het HOOED van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAB brengt, ten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845 {Staatsblad No. 22), bij deze ter kennis van de ingezetenen der gemeente, dat liet kohier voor de grondbelasting, dienst 1866, op den 9 Januarij 1865, door den Heer Commis saris des Kouings in de Provincie Noord-Holland executoir verklaard op hedeD aan den Heer Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is over gegeven. leder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven ten einde alle geregtelijke vervolgingen welke uit nalatigheid zouden voortvloeijente voorkomen. Alkmaar, Het Hoofd van het Bestuur voorn., 16 Jan. 1866. A. MACLAINE PONT. ter secretarie alhier, tot 30 Januarij e.k., van de geboornen van 1847. BUBGEMEESTEB en WETHOUDEBS van ALKMAAB brengen hij deze ter kennis van de belanghebbenden Dat de gewone wekelijksche Kaas- en Zaadmarkten dit jaar weder zullen aanvangen op Vrijdag, den 2 E" bruarij eerstkomende. Alkmaar, Burgemeester en. Wethouders voornoemd, den 20 Jan. 1866. A. MACLAINE PONT. De Secretaris SPANJAABDT. BUBGEMEESTEB en WETHOUDEBS van ALKMAAB brengen te kennis van de belanghebbenden: Dat het suppletoir kohier der directe belasting over 1865, den 17 dezer door den gemeenteraad is vastgesteld en ter gemeente-secretarie op nieuw ter inzage is nedergelegd van 22 30 dezer maand. Alsmede Dat het suppletoire kohier voor de belasting op den hon den dienst 1865 in dezelfde vergadering is vastgesteld en op heden aan den gemeente-ontvanger ter invordering is uitgereikt. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar. A. MACLAINE PONT. den 20 Jan. 1866. "e Secretaris, SPANJAABDT. De onderstaande personen worden verzocht zich zoo spoedig mogelijk ter secretarie der gemeente Alkmaar aantemelden WUBBINA ALIDA BLAAUBOEB, laatste woonplaats Schanen; JACOBUS JOH». BATTELJEE 1. w. Amsterdam TBIJNTJE GRANDE, 1. w. HelderJAN KLEIN de GROOT, 1. w. HillegomANNA GEERTRUIDA CATHA- BINA DUNK, 1. w. Castricum COBNELIS MABCUS w RaalteJOHANNES GIESEN1. w. Amersfoort; GRIETJE WILLEMSEN, 1. w. Zwolle: WILHELMINA CORNELIA NIJSTRAAT, 1. w. Helder; JOHANNES HAANBAADS, 1. w. de Rijp; ANNA MAGDALENA MOL 1. w. Edam; ANNA WILHELMINA KNIPPER.S 1. w. AmsterdamELISABETH VALKENSTEIJN1. w. Bergen; JACOB PUBBEN, 1. w. Utrecht. Dankbaar maar onvoldaan! Zoo zou ongetwijfeld de heer Groen van Prinslerer gesproken hebben na de lezing van het artikel in het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage van 17 Januari, indien hij de schrijver was onzer laatste artike len naar aanleiding van de nog altijd herhaalde beweringen omtrent de bekende Limburgsche brïevenhistorie. Edoch de heer Groen is niet de schrijver dezer artikelen. Desniettemin maken wij zijn vaak gebezigd antwoord 1) tot het onze. Ook wij verklaren ons dankbaar, maar onvoldaan. Dankbaar voor de beleefdheden van het Dagblad en zijn voornemen om zich de Alkmaarsche Courant voortaan geregeld te doen voorleggen. Onvoldaan over zijne weerlegging van onze artikelen. fT~Sie~de~vliegende blaadjes van den heer Groen aan de kiezers XIII XYI en XVII. In haar eerste nummer van dit jaar zegt het Dagblad betoogde de Alkmaarsche Ct. dat het Dagblad zijn recht van spreken in de Limburgsche brievenkwestie zou verloren heb ben omdat zijne voorspelling, dat, bij aanneming van de wet op de grondbelasting, ook de brief van Thorbecke voor den dag zou komeuniet bewaarheid is geworden. Welnu, wij erkennen dat onze voorspelling niet bewaarheid is maar dat komt omdat de Limburgsche grootsprekers hun woord niet hebben gehouden. Even als de Alkmaarsche Ct. konden wij de zaak slechts op een afstand beoordeelen e.n afgaande op de discussiën in de Staten en op de artikelen in de bladen van Limburg, hadden wij volkomen recht te beweren, dat, bijaldien de wet werd aangenomen ook de sluier, die au uog over het bestaan van den brief Thorbecke voor sommigen scheen te hangen zou worden opgeheven. Heeft nu echter het Dagblad, omdat Limburg blijft zwijgen en in zijn schulp kruipt, zijn recht verloren om over de Limburgsche brieven- zaak te spreken Dat zien wij niet in. Zoo redeneert het Dagblad, en, als om te toonen dat ook de Alkmaarsche Ct. geen betrouwbaar profeet is, maar evenzeer voorspellingen doet die niet vervuld worden, verklaart het daar enboven, dat wij in ons tweede nummer ondersteld hebben, dat door te zwijgen op ons eerste artikel het Dagblad als het ware ad terminos non loqui zou zijn gebracht, van welke ouderstelling het Dagblad de ongegrondheid bewijst door het enkele feit van te sprekengelijk eenmaal een wijsgeer der oudheid aan een tegenstander het bestaan van beweging be wees door zijn kamer op en neer te waudelen. Omtrent dit laatste merken wij alleen op dat wij in ons nummer van 14 Januari geen voorspelling hebben gedaan niets gezegd hebben omtrent de toekomst, maar ons voor zichtig tot het tegenwoordige hebben bepaald. Öpl4Januari verklaarden wij alieen, dat het Dagblad op onze terechtwijzing van 7 Januari zweeg, gelijk Limburg zwijgt. Dat was waar, want het Dagblad heeft eerst op 17 Januari gesproken. Maar wij voorspelden nietswij onderstelden niet dat het Dagblad voor goed tot zwijgen was gebracht. Integendeel, om de geheele waarheid te zeggen wij onderstelden dat het Dagblad niet langer zou z w ij g e n als wij openlijk hadden uit geroepen ziet, het zwijgt. Ons doel was juist het Dagblad te doen spreken, en dat doel is bereikt, het Dagblad heeft gesproken. Dankbaar maar onvoldaan Het Dagblad zegtde Alkmaarsche Ct. beweertdat wij ons recht van spreken over de Limburgsche brievenhistorie hebben verloren, omdat een voorspelling van ons betreffende deze zaakdoor de terugtreding van anderen niet is ver vuld. De heer Groen zou alweer vragen: Is dit zoo? 2) Wij zeggen: dit is zoo niet. er is meer, er is veel meer. Ziehier nog eens in 't kort waar onze beweering op neer komt. Op 14 December 1865 achtte het Dagblad, ofschoon voor zich zelf blijkbaar overtuigd van de schuld van den heer Thorbecke, die schuld evenwel niet bewezen. De be wijzen waren nog met geleverd. En vóór het bewijs geleverd is, mag iemand immers niet worden veroordeeld A 1 w a t den heer Thorbecke betrof, verklaarde het Dagblad, werd tot nog toe opzettelijk achtergehouden of ge loochend. Men hoopte nog altijd, dat de minister de wet op de grondbelasting zou intrekken, maar men hield de bewijzen zijner schuld gereed Als die wet uiet werd inge trokken of verworpen, dan zou het bewijzen regenen. Ver werping alleen kon Limburg voortaau doen zwijgen. Let welverwerping alleen. Verwerping was het eenige middel om de knoeierijen voor goed in de doofpot te doen. Let welhet eenige middel. Er was op 14 December dus nog geen bewijsalle be- wjjzen werden opzettelijk achtergehouden of geloochend. Maar wat gebeurt De minister versmaadt het eenige middel om Limburg te doen zwijgen. De wet op de grondbelasting wordt niet ingetrokken, maar aangenomen. En nu de bewijzen zij blijven achterwege. Limburg zwijgt. Thorbecke noodigt, de Limburgers uit om zijn brieven te doen drukken dood- sche stilte. Limburg wordt openlijk uitgedaagd om te spre ken ook door de Alkmaarsche Courant stilte als des erafs. En wat doet nu het Dagblad? Het doet even alsof de bewijzen, die het voorspelde dat geleverd zouden worden, en die niet geleverd zijninderdaad geleverd waren. Op 14 December ontbraken de bewijzenmaar zij hingen aan een zijden draad boven het hoofd des ministersverklaarde het Dagblad. Ook het Venloosch Weekblad gaf den raad vooralsnog over Thorbecke te zwijgendaar het eerst tijd van spreken zou wezen, indien de wet niet werd ingetrokken, üe tijd van spreken is sinds lang gekomen en men zwijgt. Ja, wat. meer is, personen die als getuigen werden opgeroepenontkenden of zwegen. En nog eens wat doet het Dagblad? Het spreekt alsof integendeel het meest voldoende bewijs geleverd was, alsof men had gesproken. //Dat Thorbecke aldus lezen wij in het Dagblad van 17 Januari 1866 een brief heeft geschreven, en dat die brief ge bruikt is om er invloed meê te oefenen op de verkieziugen het zijn feiten die vaststaan en door geen onpartijdige in twijfel worden getrokken." Wij willen er het Dagblad niet hard om vallen, dat het zich op 14 December door wat het thans zelf Limburgsche //grootspraak" noemt liet verleiden, om den minister van Blnneulandsche Zaken te verdenken. Toch was die verden king reeds onvoorzichtig en voorbarig. Het Dagblad voor spelde op 14 December niet, gelijk het in zijn nummer van 17 Januari zich uitdrukt//dat de sluier die nog over het bestaan van den brief Thorbecke scheen te hangen zou worden opgeheven," maar dood eenvoudig, dat de schuld van Thor becke zou worden bewezen. Er waren er in Limburg die beweerden, dat zij de bewijzen van schuld voor den das zouden brengen. Nu zou de //onpartijdige" van wien het Dagblad spreektgezegd hebben welnu dat is goed ik zal zoolang mijn oordeel opschorten. Maar het voorbarige Dagblad schijnt van de uitkomst reeds zekerde bewijzen van schuld zullen geleverd worden, roept het uit. Zou nu het Dagblad het recht verloren hebben om over de Limburgsche brievenhistorie te spreken Niet geheel. Dat hebben wij ook niet beweerd. Wij hebben aan het Dagblad Mem het recht betwist om daarover zóó te spreken als het bijna dagelijks doel, om over den verdachte van 14 December, van wiens schuld het toegezegde bewijs niet is geleverd, op 17 Januari te spreken als over een veroordeelde in plaats van een vrijgesprokene om te zeggen //dat Thor becke een brief heeft geschreven, dat die brief gebrnikt is om er invloed meê te oefenen op de verkiezingen het zijn feiten die vaststaan en door geen onpartijdige in twijfel worden ge trokken."Maar wat het Dagblad wel mag zeggen wat wij zelfs hebben gevorderd, is ditwij hebben ons door de bekende Limburgsche //grootspraak" laten verleiden om onzen minis ter van Binnenlaudsche Zaken voorbarig te verdenkeu. Nu er echter geen getuigen zijn opgekomennoch bewijzen zijn geleverdmaar de grootspraak inderdaad gebleken is groot spraak te zijn en niets meer, nu erkennen wij onze voorba righeid, en verklaren dat niemand het recht heeft den minister iets betreffende deze zaak te verwijten zonder aan voering v&n voldoend bewijswant de rechtsregeldat niemand op bloote vermoedens of onvolkomen bewijs mag veroordeeld worden isofschoon hier natuurlijk geen wettig bewijs kan gevorderd worden, tevens een voorschrift der politieke moraliteit. Zulk een laai zou geheel overeenstemmen met de schooue woorden, die wij in het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage van 11 Januari lazen, waarmee wij ons geheel vereenigeu en die wij daarom ter opwekking van ons zeiven en anderen hier overnemen //De ministeriëele pers klaagt er steeds over, dat wij de feiten zouden verminken en ons van insinuatiën bedienen; veel ook is dezer dagen over onze dagbladpers in 't algemeen geschreven en gesproken. Welnu, laat ons elkander voorlaan leregt wijzen, niet met groote woorden maar met feiten. Zoo dikwerf wij ons schuldig maken aan hetgeen mennaar ons oordeel zonder grondons toedichtverwachten wij gelijk wij helaas jaren te vergeefs vragen, het bewijsvan onzen kant zullen wij hetzelfde doen. De natie zal dan kunnen beslissenaan welke zijde de goede trouw isde zucht naar onderzoek en de ioyauteit van schuldbelijden. Zoo doende zal de pers door haar zelve en door de controle van het publiek zich verbeteren." 2) Aan de kiezers VIII. Dat familiebetrekking tusschen de vorstelijke Huizen een zwakke steun is voor een waggelende i troon, behoefde de geschiedenis onzer dagen niet meer te leeren. Toch gaf zij er voor eenige weken nog een zeer duidelijk bewijs vaD, toen zij de erkenning van het Koninkrijk Italië door Beieren meldde. Dat de ex-koningiu van Napels een Beiersehe Prinses is, 't heeft de erkenning van een vereenigd Italië, waarin zich het Napeische rijk heeft opgelost, niet kunnen verhin deren. Daarentegen beweert men, dat in deze daad, die, even als de erkenning door Saksen van min vriendschappe lijke gezindheid jegens Oostenrijk zou getuigen en wel ter zake van de zwakheid van den Keizerstaat jegens Pruisen in de Sleeswijk-Holsteinsche kwestie, zich evenwel zeker fami liebelang heeft doen gelden, al ware het dan ook slechts in den vorm der erkenning. De notawaarin van die erken ning kennis is eegeven aan het Hof te Weenen, zou name- lijk°schier gelijkluidend zijn aan die waarin Oostenrijk aan Beieren zijne erkenning meedeelde van den tegenwoordigen Koning van Griekenland George I, in plaats van den vervallen verklaarden Beiersehen Prins, Koning Otto. Welkeverschillende oorzaken hier echter samengewerkt mogen hebben, algemeen wordt erkend, dat het handelsbelang hier de groote drijfveer tot toenadering is geweest; en nu mogen sommigen met eenige min achting aanmerken, dat dit handelsbelang, in zijn aard niet ver schillend van eigenbelang, wel uiet de edelste grondslag van toe nadering en verbroedering is, men zal voor 't minst moeten toe geven dat het een hechte grondslag is. Maar ofschoon eigenbe lang ongetwijfeld eiken handelaar in 't bijzonder in beweging brengt, denkt hij er echter niet meer aan, eigen voordeel tezoeken en alleen te kunnen zoeken in de schade van den nabuur, üe tijden zijn voorbij, toen men meende dat de handel het eene land niet kon verrijken dan met den roof van het an dere. Men is er integendeel levendig van overtuigddat verarming en uitputting van eene der partijen het onderling verkeer weldra doen kwijnen, en wederzijdsche welvaart zoo wel gevolg als oorzaaak is van een bloeienden handel. En wie zal zich nu bedroeven over die gezegende wet, volgens welke het welbegrepen handelsbelang, of wil men, het ver standig eigenbelang, niet meer begeerig uitziet naar den roof van anderen, maar eigen welvaart vereenigbaar met's nabuurs bloei, ja zelfs van dien bloei afhankelijk acht? Wie zal zulk een wet onedel noemen? Wie zal zich integendeel over haar niet verheugen als over den eenig duurzamen grond slag waarop algemeen volksgeluk kan gebouwd worden Wie zal den tijd niet zegenen waarin men die heerlijke wet heeft ontdekt en begrepen, en in toepassing brengt Was men vroeger reeds langzamerhand tot de overtuiging gekomen, dat een levendig verkeer tusschen onmiddelijke bu ren in beider belang wasen dat vrede en goede verstand houding daartoe onmisbare vereischten warenbij ds uitbrei ding van de stoomvaart ter zee eu het spoorwegnet te land worden alle Europeesche volken onmiddelijke buren. Men be- grijpt, dat geen afsluiting langer houdbaar is, inen ruimt be lemmeringen op, en, al beletten andere eischeu van dezen tijd al beletten de behoeften van het oogenblik de vestiging der volledige vrijheid, men begrijpt, dat men zich in die rich ting moet bewegenen den meest gewenschten toestand zooveel mogelijk en steeds meer moet trachten te naderen. Ook dit weet men dat elke stap voorwaarts op dit gebied onherroepelijk is, en door geen aohterwaartsche beweging meer verijdeld kan worden. Terugkeer is hier onmogelijk. De handel, het onderling verkeer, het algemeen belang, eenmaal (je vruchten der vrijheid geproefd hebbende kau den smaak

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1866 | | pagina 1