ALKMAARSCHE COURANT
1\°. 4. Achtenzestigste Jaargang.
Zondag
28 Januari.
(Dfficiccl ©cbccïtc.
De breuk in 't ministerie.
|j0Ütick ©ucrstcht.
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgen, tusschen 8 en 9 ure. Prijs per
jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post4.
Brieven franco aan de Uitgevers
ÜERM'. COST ER ZOON.
De Advertentiën kosten van 1—5 regels0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag
vroeger.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen Dij deze ter kennis van de belanghebbenden:
Dat de 'gewone wekelijksciie Kaas- en Zaadmarkten
dit jaar weder zuilen aanvangen op Vrijdag, den 2 Fe-
bruarij eerstkomende.
Alkmaar, Burgemeester en Wethouders voornoemd,
den 20 Jan. 1866. A. MACLAINE PONT.
De Secretaris
SPANJAARDT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen te kennis van de belanghebbenden:
Dat het suppletoir kohier der directe belasting over 1865,
den 17 dezer door den gemeenteraad is vastgesteld en ter
gemeente-secretarie op nieuw ter inzage is nedergelegd van
22 30 dezer maand.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 20 Jan. 1860. De Secretaris
SPANJAARDT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen naar aanleiding eencr daarover ontvangen circulaire
van den heer Commissaris des Konings in deze provincie
ter kennis van de belanghebbenden
Dat op den 26 Pebruarij a.s. ten behoeve van de hoofd-
administration van liet le, 2e, 3e, 4e en 5e regiment dragon
ders, het regiment veldartillerie en rijdende artillerie, de aan
besteding zal plaats hebben van 446 remontpaardenvan
48 maanden tot 6 jaren oud.
De voorwaarden liggen ter lezing bij de kwartiermeesters
der genoemde korpsen te Deventer's GravenhageHaar
lem Zutphen Veulo, Utrecht en Arnhem en bij het De
partement van Oorlog.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 26 Jan. 1865. De Secretaris,
SPANJAARDT.
De VOORZITTER van den GEMEENTE RAAD te ALK
MAAR.
Gezien art. 7, 2C lid van de wet van 4Julij 1850 (Staats
blad No. 37).
Roept bij deze op al degenen die elders in de Rijks be
lasting zijn aangeslagen en verlangen dat die aanslag worde
vermeld op de kiezerslijsten dezer gemeente voor den Ge
meenteraad, de Provinciale Staten en de Staten-Generaal
zicli daartoe aanternelden ter secretarie dezer gemeente vóór
den 15 Pebruarij e.k., voorzien van de aanslagbilletten van
de grondbelasting voor de dienst 1866 benevens van de
belasting op liet personeel en bet. palent over de dienst 18|J.
Alkmaar, De Foorzitter voornoemd
27 Jan. 1866. A. MACLAINE PONT.
Al wie eenige inlichting weet te geven omtrent de tegen
woordige verblijfplaats van JAN VOGT, geboren te Schagen
in 1833, van beroep koopvaardijmatroos, wordt verzocht
daarvan mededeeling te doen ter gemeente-secretarie alhier.
NATIONALE MILITIE.
De onderstaande personen worden opgeroepen zich vóór
31 Januarij I860 ter secretarie der gemeente Alkmaar voor
de nationale militie te doen inschrijven, op straffe tegen
nalatigheid of verzuim gesteld, als:
K. KOOFMAN, Akersloot, geb. 1847. G. SCHUITE
MAKER, iV. Scharwoude, geb. 15 Junij 1847. J. de ROVER,
Alkmaar, geb. 1 Deo. 1847. P. J. VEEL, Alkmaar, geb.
9 Junij 184S. G. WILLEMS, Bergen, geb. 1847. A. de
JONG, Alkmaar, geb. 28 April 1847. S. HANGJAS, Alk
maar, geb. 17 Aug. J. A. SCHWiiRZER, Alkmaar, geb.
6 Oct. J. de WIT, Alkmaar, geb. 13 Nov. J. J. VOGEL
POEL Alkmaar, geb. 8 Dec.
De onderstaande personen worden verzocht zich zoo spoedig
mogelijk ter secretarie der gemeente Alkmaar aanternelden
WUBBIN A ALIDA BLAAUBOER, laatste woonplaats
Schaqen JACOBUS JOH3. BATTELJEE 1. w. Amsterdam
TRIJNTJE GRANDE, i. w. Helder; JAN KLEIN de
GROOT, 1. w. H illegom,- CORNELIS MARCUS. I. w.
Raalte; JOHANNES GIESEN. 1. w. Amersfoort,- GRIETJE
WILLEMSEN, 1. w .Zwolle; WILIIELMINA CORNELIA
NIJSTRAAT, 1. w. Helder; JOHANNES 1IAANRAADS,
1. w. de Rijp; ANNA WILHELMINAKNIPPERS, 1. w
Amsterdam; ELISABETH VALKENSTEIJN 1. wBergen
Het groote nieuws van den dag wat zon het anders
zijn dan de ministeriëele crisisWat herhaaldelijk door de
tegenstanders beweerd doch telken male zeer uitdrukkelijk
door de voorstanders van het, ministerie ontkend werd, is
eindelijk gebleken waarheid te zijn er heersclit verschil van
gevoelener heerscht verdeeldheid onder de ministers. Had
dan het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage gelijk,
toen het verzekerde dat de minister van Binneulandsclie
Zaken cn zijn ambtgenoot van Koloniën niet eenstemmig
dachten over de aangelegenheden onzer overzeesche bezit
tingen En is het tevens daardoor bewezen dat de tegen
sprekende bladen Handelsblad en Nieuwe Rotterdamschc Cou
rant b. v.of zeer slecht ingelicht warenöf opzettelijk
verzwegen cn ontkenden wat zij wisten dat waar was 't Is
in zulke zaken niet gemakkelijk iets bewezen te verklaren.
De Arnhemsche Courant tracht reeds een oplossing van het
raadsel te gevendie voor de tegensprekende bladen zeer
aannemelijk is, en den roem van goed ingelicht te zijn en
juist te voorspellen aan het Dagblad ontneemt. Een minis
terie is niet onsterfelijk zegt de Arnh. Ct. en als de
oppositie nu maar dag aan dag blijft beweren dat het zijn
ontslag zal indienenzal het natuurlijk eenmaal eindigen
met gelijk te krijgen.
Toch komt ons die oplossing wat al te gemakkelijk voor.
liet Dagblad heeft niet zoozeer verzekerd dat het ministerie
zou vallen maar dat er verdeeldheidverschil van ziens
wijze in het ministerie bestonden wel tusschen den mi
nister van Binnenlandsche Zaken en dien van Koloniën om
trent de koloniale aangelegenheden. Eu wat thans aan 't
licht komt, ofschoon het inderdaad nog zeer weinig is, komt
met die beweringen zoo wel overeendat er een zeer groot
vermoeden ontstaat in het voordeel van het Dagblad. Is
bet daarbij aannemelijk, dat bet verschil van meening hierin
zou gelegen zijn, dat de minister van Koloniën de nieuwe
strafwetgeving in Iudië zou willen invoeren bij Koninklijk
Besluit, terwijl die van Binnanlaudsclie Zaken daartoe de
medewerking der Kamers noodig acht 't Is mogelijk, maar
niet waarschijnlijk, dat dit alleen of in de eerste plaats het
groote verschil zou zijn. Wij gelooven dat het dieper moet
liggen en vinden vooralsnog die verklaring van de scheu
ring in liet ministerie de aannemelijkste, welke een reeds
lang hestaanden strijd om het overwicht tusschen den mi
nister van Binnenlandsche Zaken en dien van Koloniën aan
neemtwaardoor eindelijk botsingen scheuring moesten ont
staan, Scheuring in het ministerie zeggen wij, en daar
van zijn naar onze meening de blijken duidelijk. De heeren
l'horbecke en Olivier staan aan de ééne, de heeren Fransen
van der PutteCremersBlanken en Huyssen van Kattendijke
aan de andere zijde. Aanvankelijk is alleen van de beide
eerst genoemden gemeld dat zij hunne portefeuilles ter be
schikking van den Koning hebben gestold; later werd be
richt dat zij hun ontslag hadden aangeboden,
doeh dat ook de overige ministers hunne portefeuil
les ter beschikking des Konings hadden ge
steld, welk verschil van uitdrukking in diplomatentaal
aldus vertolkt schijnt te moeten worden: de heeren l'hor
becke en Olivier wenschen af te treden en de overige mi
nisters willen wel aanblijven, maar laten aan den Koning
de beslissing om hen in hunne bediening te handhaven of
anderen te roepen.
Zou het waar zijn dat het groote verschil van gevoelen
de cultuurwet treft? En waren de bladen goed ingelicht,
die reeds maanden geleden beweerden dat de minister van
Binnenlandsche Zaken tijdens zijn verblijf te Dresden tot
andere inzichten omtrent deze zaak was gekomendan de
minister van Koloniën blijkens het door hem ingediende ont
werp huldigt Dit aan ie nemen verhindert ons de dagtee-
keuing van het ontwerp, 29 September 1865. Kon toch de
heer 'l'horbecke zich met dit ontwerp niet vereenigen en
achtte hij zich verplicht zich als lid van het ministerie tegen
de daarin gehuldigde beginselen te verzetten dan zou de te
genwoordige scheuring zich immers waarschijnlijk reeds geo
penbaard hebben vóór de indiening van het wetsontwerp bij
de Staten-Generaal op 2 October.
Ziedaar eenige redeneeringen en beschouwingenbij ge
brek aan stellige berichten. Dat de ontbinding van het, mi
nisterie met zeer verschillende gevoelens en onder wijd uit-
eenloopende aandoeningen wordt gadegeslagen en besproken
is een noodzakelijk gevolg van het zeer verschillend oordeel
omtrent onzen tegenwoordigen toestand. Scherper kan dit ver
schil wel niet uitkomen, dan in de beschouwingen die daar
omtrent op den eersten dag des jaars door twee bladen van
rechtstreeks tegenovergestelde richting, het Dagblad en de
Nieuwe Rotterdamsche Courant, den volke werden aangeboden,
't Zou de moeite waard zijn, beide artikelen in hun geheel
over te nemen; maar dat kunnen wij niet. Wij moeten ons
vergenoegen met de merkwaardigste gedeelten en zoo is 't
reeds aardig genoeg.
Het Dagblad:
//Duister is op dit oogenblik nog de politieke horizon van
Nederland en allendie bet innig wel meenen met dat
dierbare plekje grouds, door den. noesten vlijt der voorva
deren aan de golven ontwoekerdslaan met angstigen blik
de toekomst, gade. Met roekelooze hand grijpt een Minis
ter in het koloniaal beheer en wil er proefnemingen doen
als gold het experimenta in corpore vilials hing niet liet
behoud van het moederland van het behoud der schoone
Oost-Indische bezittingen af, enz. En daarna.... ja, rijkdom
van enkelen maar ontevredenheid bij den inlanderoverge
laten aan heb- en kwelzucht, kwijning van maatschappelijke
welvaart in Indië, een ledige schatkist in het moederland,
drukkende belastingen uitgeschreven om den finantiëlen nood
te lenigenallerwege achteruitgang. Ziedaar wat Neder
land te gemoet gaat, enz.
//Vestigen wij den blik op den staatkundigen toestand in
het moederland, dan treft ons, helaas! de steeds toene
mende demoralisatie in het staatkundige. Aanbidding van
één persoon in de plaats van gehechtheid aan beginselen
handelingenstrijdig met geest en letter der Grondwet
vergoelijkt en zelfs geprezen enz.
//Op iinantiëel gebied is op dit oogenblik niets geregeld
wel alles in de war gestuurd, enz.
//De ramp, die in het afgeloopen jaar een groot deel van
onzen nationalen rijkdom, den veestapel, trof, blijft voort
woeden en grijpt nog dagelijks met vernieuwde woede om
zich heen. Bij den aanvang werd geen enkele maatregel tot
stuiting genomen; de Minister van Binnenlandsche Zaken,
voor genoegen buiten 's lands vertoevendekeurde het de
moeite met waardig zijn zorgen aan zoo groot volksbelang te
komen wijden en later toen het //te laat" was enz.
//Ja! aldus eindigt het opstel laat ons Nederlands
toekomst biddend den Hemel aanbevelen het zij een gebed
des harten voor het dierbaar Stamhuisdat ons regeert, een
gebed voor Neêrlands heil en bloeieen gebed voor ons
allen ieder in zijn kring. Dat 's Hemels goedheid van het
Vaderland de rampen were die het thansmeer dan ooit
bedreigen enz."
Het is duidelijk liet Dagblad ziet hier beneden nergens
uitkomst meerde zaken slaan bepaald hopeloos geen straal
van hoop bli ikt aan den donkeren hemel, niets schiet er
over dan de laatste toevlucht der verdrukten, het gebed.
In het opstel der Nieuwe Rotterd. Ct. daarentegen klinkt
liet onwankelbaar vertrouwen, de onverstoorbare blijde lioop,
de drieste zekerheid eener troonrede. Zelfs de stijl herinnert
aan dit droogste en onoprechtste aller staatsstukken:
//Werpen wij .een blik op den tijdkring, die met den dag
van gisteren gesloten is. dan ontwaren wij inde meeste staten
van liet vaste land van Europa öf finantiëele moeijelijkheden
öf eene onderdrukte öf eene bedreigde vrijheid. Van dit
alles, den hemel zij dank, niets in ons gezegend vaderland.
Onze finantiën zijn bloeijendonze eonslitutionneele instel
lingen, verzekerd door eene grondwet, die haar waarborgt,
beschermd door een koning wiens voorzaten hun bloed voor
de vrijheid veil hadden en bewaakt door een ordelievend
volk laten weinig te wenschen over onze handel en nijver-
heid bewegen zich vrij van knellende banden en drukkende
regtenen onze belastingen zijn reeds voor een groot deel
naar de regelen eencr wijze economie hervormd. Inderdaad
wij hebben reden tot dankbaarheid als wij dien toestand
vergelijken met dien van de meeste onzer naburen.
«Wel teistert nog eene betreurenswaardige plaag een deel
onzer landbouwende bevolking in een voornamen tak van
zijn bestaan, maar met kracht, moed en beleidvolle zorg
komen wij ook dien ramp te boven. Indien wij in stede van
te morren en de oorzaken van het kwaad aan hen te wijten
die zonder andere belangen teveel te schaden, doen wat zij
kunnen om het te stuiten, de handen ineen slaan, om scha
delijke vooroordeelen en lakenswaardige zorgeloosheid te
bestrijden dan zullen wij ook van onze zijde medewerken
om dat doel te bereiken.
//Ook onze koloniale belangen staan op liet punt van ge
regeld te worden. Er is eene wijze wet ontworpendie
eindelijk de beginselloosheid zal doen ophoudenwelke in
liet bestuur ouzer Indische bezitiugeu gedurende jaren heeft
gelieersclit en die een vaste grondslag voor een regtvaardig
beheer zal zijnenz. De wijsheid onzer vertegenwoordiging
en de bezadigdheid onzer bevolking waarborgt bij dit hoogst
belangrijk onderwerp eene kalme en naauwgezette overwe
ginghoeveel moeite ook eene kleine fractie moge doen om
door het opzetten der driften agitatie te wekken, enz. Het
is niet zoo gemakkelijk bet vertrouwen van het Nederlandscbe
volk te verzwakken op mannen die zij weet dat met ijver
en liefde voor zijne belangen bezield zyn en wier kennis en
onkreukbaarheid het de gelegenheid heeft gehad meer dan
eens op prijs te stellen enz.
//Is het dan niet waar, dat w'y reden hebben tot dank
baarheid voor al bet goede, dat wij genieten, en dat do
zwarte voorspellingen welke ons gedurig door zekere onge
luksprofeten worden opgedrongenons weinig behoeven te
verontrusten?"
Geef eens een overzichtals er niets valt te overzien.
Het schijnt waarlijkdat wij ons voor die moeilijke taak
zullen moeten bekwamen. Gedurende de laatste weken heb
ben wij er ons reeds in kunnen oefenen. Moeilijk moge
dan ook liet werk zijn, onmogelijk is het niet. In elk ge
val blijft ons overrond te zien een overzicht te nemen
en te verklaren dat er niets valt op te merken, dat hetgeen
bij den eersten aanblik lots merkwaardigs schijnt, bij nadere
beschouwing werkelijk niet de moeite waard blijkt om er
een oogenblik bij stil te staan. En zulk een overzicht, met
negatieve uitkomstis toch ook een overzicht
Daar hebben we de toespraakwaarmee de machtigede
welsprekende man te Parijsde parvenu onder de vorsten
op 22 Januari de Kamers beeft geopend. Wat kon hij oor
spronkelijk zijn! Wat luisterde Europa gewoon aan de dorre
schraalheid der troonredenen in den geijkten vormnaar de
krachtige taal van den Eransclien KeizerEn nuwelkeen
verandering, quantum mutalus ab Ulo. Lang en woordenrijk
zijn ze nog, de toespraken des Keizers, waar de kracht van
vroeger is verloren de sporen van een vasten duidelijken
en daarbij machtigen wil zijn verdwenen. Toch beweert men
dat zijn toespraken nog steeds voldoen aan de eischen der
groote menigte, ofschoon de staatsman onvoldaan blijft, en
slechts tooverbeelden en luchtspiegelingen ontdekt, in plaats
van de werkelijkheid die men voorgeeft te schetsen. Belang
rijk blijven de redevoeringen des Keizersal ware het alleen
hierom, dat hij de eenige man in Frankrijk isdie volkomen
vrijheid van spreken heeft. Daarbij zijn de vorm en de toon
dezer stukken onberispelijk inhoud en strekking van alles
isFrankrijks roem en grootheid naar buiten en van binnen
welvaart, tevredenheid, orde en vrijheid. Eu de inkleeding
en de voorstelling der zaak zijn zoo gekozen dat zij werke
lijk de overtuiging moeten schenken, dat alles inderdaad op
dit schoone doel uitloopt en het meer en meer nadert.
Keizer Napoleon laat eens of tweemaal in het jaar het
Fransche volk een tochtje doenzooals eenmaal de schoone
en vleiende Potemkin voor de groote Katharina van Rusland
bereidde door bet nieuw veroverde en door den gunsteling
//georganiseerde" Taurië. Napoleon heeft eveuzoo Frankrijk
op liet Frausclie volk veroverd; hij is druk bezig met het te
//organiseeren", en toont van tijd tot tyd de vorderingen van
zijn werk. De schoone op bout geschilderde dorpen die
op de reis werden meegevoerd en hier en daar op eenigen af
stand van den weg werden opgezet de schepen, die de Kei
zerin volgden en zich van tijd tot tijd op de wateren ver
toondencn de duizenden boeren, die vau de eene plaats
naar de andere werden gedreven om aan de onbewoonde
vlakte liet voorkomen eener volkrijke streek te geven heb
ben de scherpziende Katharina wel kunnen misleidenwaar
om zou Napoleon niet even bekwaam schilder zijn als Potemkin,
en waarom zou het volkdat bij uitnemendheid het //wufte"
genoemd wordt, niet opgetogen staan voor de schilderijen
die de Keizer van tijd tot tijd op de Tuileriën ten toon stelt
Toch zijn dit jaar de kleuren weinig schitterend, en er
is matheid in het vernis.