ALKMAARSCHE COURA éM lV. 43. Ach ten z esti .stc tarn a n Zondag 28 October. ÖDffictccl (Qcbccltc- Geen strijd slechts schermutseling. fJoliticfe <5>ucrzicht. m Deze Courant, wordt, wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar 3,40, enkele Mos. 7 Cents, franco per post 4. Brieven franco aan de Uitgevers EER M>. COSTER ZOON. De Advertentie;, kosten va» 1 .5 reeels 0.75, "nor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangeuomeu tol Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. —Tax Bij deze Courant behoort een Bijbladbevat tende Adoertentiën. Tot 1 Januarij 1867 blijft de geldleening van f 45000 ten behoeve der gemeente Alkmaar, tegen 5°/0 's jaarsmet aandoele» van f 1000 of f 500opengesteld. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen, naar aanleiding van art. 11 van het reglement, betreffende de kamers van koophandel en fabriekenvast gesteld bij Koninklijk besluit van 9 November 1851 (Staats blad No. 142) ter kennis van de belanghebbenden: Dat op Woensdag, den 28 November 1861, des morgeus van 10 tot 1 ure, ten raadlnuze der gemeente, eene ver gadering van kiesgeregtigden zal worden gehouden tot de verkiezing van vier leden voor de Kamer van Koophandel en Eabrieken alhier, in Tervansing van de heeren T. L. KoornF. M. van de FeldeF. V. Aghina en 11. S. Blok die als zoodanig met ultimo December dezes jaars moeten aftreden. Liggende de vastgestelde lijst van kiesgeregtigden van af heden ter secretarie der gemeentevan des voormidda s 10 tot des namiddags 2 ureter iuzage van de belanghebbenden. Burgemeester en Wethouders voornoemd AlkmaarA. MACLAINE PONT. den 26 Oct. 1866. De Secretaris SPANJ AARDT. VERGADERING van den RAAD der Gemeente ALK MAAR, op Woensdag, den 31 Oct. 1866, des namiddags ten 1 uur. Nameus deu Voorzitter van den Raad, SPANJAARDT. De wederlegging van //dertien professoren en van prof. J. T. Bugs' Regt van de Tweede Kamer," door Ie. J. Lion, Hoofdredacteur van het Daqblad van Zuid-Holland en's Gra- venhageis in 't licht verschenen. Zullen wij ons aangorden tot een uitvoerige bestrijding Rouduit gezegd wij hebben er geen lust toe. Wij achten ons niet in staat meer licht over de kwestie te verspreidenen wij vinden het zeer ver velend twee- of driemaal hetzelfde te zeggen. Wij volharden bij heigeen wij vroeger geschreven hebben wil iemand onze meening en onze gronden nog eens hooreuhij herleze onze vroegere artikelen; maar 't zou van ons te veel gevergd zijn ze nog eens over te schrijven. Met het Dagblad komen wij geen stap verder. Wij meenen aangetoond te hebben dat Bosscha, de Bosch Kemper, BluntschliStuart Mill, Blackstone en Benjamin Constant in de door het Dagblad aangehaalde woorden over andere zaken handelen en niet over de kwestie, waarover thans, helaas, zoo hevig wordt gestreden. Lal er hebben wij bewezen door aanhalingen uit de werken van de vier eerstgeuoemde schryver»dat zij betreffende onze kwestie juist het tegenovergestelde leeren van hetgeen het Dagblad hen wil doen verkondigen. Nog toonden wij aan dat het laatste geschrift van de Bosch Kemper alleen den vorm ver oordeelt waarin de Kamer haar oordeel heeft uitgesproken en niet het recht betwist om dat oordeel te doen hooren; iets waarover tusschen het Ministerie en de Kamer geen verschil bestaatdaar geen der Ministers den vorm heeft afgekeurdmaar allen het reeht ontkennen. Daarmee willen wij niet beweren 't zij in 't voorbijgaan gezegd dat de vorm onverschillig is, maar alleen dat de vraag naar deu vorm hier niets ter zake doet. De Hoofdredacteur van het Daqblad haalt in zijn weder legging dezelfde woorden van dezelfde schrijvers aandie reeds vroeger in hei Dagblad zelf waren opgenomen natuur lijk zonder op onze opmerkingen acht te slaan. Hij best rijdt dan ook professor Bugs, en niet ous. Maar wij behoeven onze niet wederlegde bestrijding dan 6ok niet te herhalen. De lijst van groote namen is intusschen vermeerderd met dien van Robert von Alohl, een Duitscher, die natuurlijk niet handelt over ons grondwettig staatsrecht, maar over staats rechtelijke beginselen in het algemeen. De Hoofdredacteur haalt van dien schrijver deze woorden aan«Er bestaat geen beroep tegen de bepaalde uitspraak van het Staatsopperlioofd of op een voltooide handeling. Zij is geldigwanneer zij heeft plaats gehad binnen de bij de wet voorgeschreven vormen en zonder krenking van eene uitdrukkelijke verbods bepaling of van een uitdrukkelijk gebod. ook wanneer de han deling openbaar onzedelijk ot schadelijk ware. In al deze ge vallen hebben de onderdanen geen auder middeldan om door verzoeken en vertoogen een beter inzigt en een juisterpn wil te weeg te brengen." Laat ons deze leer van von Alohl nu maar eens zonder nader onderzoek aannemen De Hoofd redacteur van het Dagblad beroept zich op zijn gezag, hij zal het dus wel welen. Maar wij zijn 't geheel met von Alohl eens, en de Kamer ook. Neen, er is geen hooger beroep tegen de uitspraak des Koningser is niets te doen aan de benoeming van den heer Mijer. Hij is Gouverneur-Generaalen de Kamer kan niet verhinderen dat hij naar Indië gaal noch hem terugroepenook al ware zijn benoeming openbaar on zedelijk of schadelijk. Nu kunnen de onderdanen door ver zoeken en vertoogen een beter inzici t. bij de regeering trachten te weeg te brengen, zegt von Alohl. Juist, en wat de onder danen kunnen doen kunnen ook hunne vertegenwoordigers en doen zij eigenlijk door hunne vertegenwoordigersde Staten-GeLeraalmaar als deze door verzoeken en vooral door vertoogen een beter inzicht bij de regeering willen te weeg brengen, dan moeten zij toch beginnen met te zeggen, dat "zij de handeling niet goedkeuren. Verbeeldt u iemand die wel de bevoegdheid zou hebben een ander, die een openbaar onzedelijke of schadelijke daad heeft verrichtdoor vertoogen tot beter inzicht te brengen, maar zonder bevoegd te zijn een oordeel over die zaak uit te spreken Wij zijn zeer verlangend te weten hoe die persoon zijn vertoog zou inrichten. Bij voorbeeld: Mijnheer, gij hebt. daar een daad bedreven, die.... die.... ja, ik erken dat ik niet bevoegd ben haar te heoordeelenhaar goed- of af te keuren. Ik kom hier alleen maar met een vertoog om u tot beter in zicht te brengen want de daad die gij bedreven hebt is is.... boven mijn oordeel verheven, enz. Rijp voor Mee- renberg, zou de bedrijver van de openhaar onzedelijke of schadelijke daad waarschijnlijk deuken of zeggen. Hoe zou men toch een daad niet. mogen afkeuren en evenwel den bedrijver van de daad tot hetere inzichten kunnen brengen Ook de algemeeue heginselen van staatsrecht door von Alohl verkondigd zelfs al vraagt men niet in hoeverre die be ginselen bij onze Grondwet, zijn aangenomen en alzoo hij ons gelden kun ïeu den Hoofdredacteur niet bateueven min als Bluntschli, Staart etc. Hoe overigens de Hoofdredacteur wetenschappelijke begin selen van staatsrecht, die daarom nog niet. altijd bij onze Grondwet zijn aangenomen, en het positieve staatsrecht dat volgens de Groudwet bij ons geldt, dooreenhaspelt en met de Grondwet zelve omspringt blijkt op merkwaardige wijze uit de volgende regels op hladz. 11die wij juist gelijk ze daar voorkomen en op elkander volgen afschrijven, 't Zijn maar weinige regels, maar ze zijn voldoende: //Ook buiten de Grondwet liggen regten, die onvervreemd baar zijn die door geen theorie vervreemd kunnen worden die het volk wil geëerbiedigd hebbendie Oranje het regt heeft te doen eerbiedigen. //Prof. Bugs fabriceert een Grondwet en een Nelerlandseh Staatsregt van zijne eigene vinding. Het Nederlandsclie volk houdt zich daarentegen aau ziju geschreven Grondwet. Zie daar het verschil." Niet waar't is verbazend Schier in éénen adem de Grondwet op den achtergrond geschoven ter wille van de rechten buiten de Grondwet (let wel: rechten), en weer op de letter van de geschreven Grondwet gewezen tot, afwering van elke staatsrechtelijke theorie, -- Tegen de Nederlandsehe Hoogleeraren in het staatsrecht beroept de Hoofdredacteur zich schoon geheel zonder grondop FranscheEugelsche en Duitsche professoren en schrijvers, op de Grondwet en op de rechten buiten de Grondwet. Maar als prof. Bugs mei een beginsel of een theorie aankomt, die, schoon niet in een wet geschrevntoch algemeen geldend kan zijndan heet het: toon mij het artikel. Waar staat het? Toon mij de letter van de Grondwet. Een dwaling door prof. Bugs reeds aangetoond, maar waarin de Hoofdredacteurevenwel vervalt, is deze: het is op 't oogen- blik de vraag niet of de Kamer juist heeft geoordeeld, maar of zij bevoegd is tot oordeelen. Prof. Bugs heldert dit door een voorbeeld op: het is mogelijk, zegt hij, dat b. v. de Hooge Raad der Nederlanden een verkeerd arrest velt, of een Kantonrechter een onjuist vonnis uitspreekt, maar daarom zal geen verstandig man beweren dat de Hooge Raad of de Kantonrechter in 't geheel niet bevoegd is recht te spreken. De Hoofdredacteur nu, de stelling der bestreden Hoogleeraren aannemende, dat namelijk de Staten-Geueraal voortdurend behooren te waken voor de handhaving der wetten of de behartiging van het algemeen belangvraagt alweer: welke wet is er geschonden, of hoe is het algemeen helang gekrenkt door de henoeming van den heer Mijer? Toch is dit de kwestie niet. Er wordt niet gevraagd of de Kamer juist heeft geoordeeld maar de Ministers betwisten haar de bevoegdheid om te oordeelen. Men gevoelt, dat bij zooveel (opzettelijke?) verwarring geen behoorlijke redetwist mogelijk is. Wij zullen er dan ook niets meer van zeggen. Er is genoeg over geschreven, en gedurige herhaling, zij 'took onder anderen vorm, wordt vervelend. Wij waarschuwen allen tegen verwarring, tegen het dooreenliaspelen van algemeene niet beschreven begin selen. en geschreven reeht, legen de verwarring van onjuist heid van oordeel met onbevoegdheid om te oordeelen ete. Wij wijzen op de voortdurende frontveranderingen der ver dedigers van het Ministerie. Wij ziju wel zoo gewillig hen overal te volgen om te toonen dat we hen overal kunnen verslaan maar dit zou uitloopen op een voor ons wel zeer glorierijken strijd over allerlei punten van staatsrechtdoch die, vreemd van het werkelijk geschil, voor den kiezer ver moeiend zou worden, en zijn aandacht zou kunnen afleiden van de werk/dijkheid en dat mag niet. Daarom herinneren wij: Men verwijt, aan de Kamer, dat zij door de henoeming van den heer Mijer af te keuren bare bevoegdheid heeft overschreden de rechten der Kroon heeft gekreukten de Grondwet geschonden. Wij hebben aangetoond dat, al had de Kamer de benoe ming van den heer Alijer afgekeurd zy daartoe bevoegd was geweest. Wij herinneren echter, dat het ten eenenmale onjuist is, dat de Kamer de benoeming van den heer Mijer heeft afge keurd. Zij heeft afgekeurd: de handelwyze van het Ministerie ten opzichte van de uittreding van den lieer Mijer als Mi nister van Koloniën met andere woorden de misleiding van de Kamer door de Ministersen tot nog toe is er nie mand opgestaan die haar daartoe de bevoegd heid heeft betwist. De kiezers ziju opgeroepen om uitspraak te doen tusschen het Ministerie en de meerderheid der Tweede Kamer. Daar enboven kunnen zij een tweeden heiligen plicht vervullen waartoe de Koning, die de Ministers met limine besehuldi ging onvermeld laat, dringend uitnoodiatbestendiging van richting bevorderendie kracht van bestuur en van uitvoe ring medebrengt. Elk kiezer geve daarom zijn stem alleen aan henwier richting hij in gemoede voor ons volk de beste acht en door de regeering het liefst gevolgd ziet. Venetië is door de Oostenrijkers ontruimd en door de Italianen bezet. Eindelijk wappert de driekleur van het St. Marcuspleinen is de oude doge-stad in het algemeene vaderland opgenomen. Welk een verandering sinds de tij den toen Venetië met Genua streed Florence met Pisa om den voorrang dong, en Milaan aan het hoofd stond van iiet verbond tegen de Duitsche Keizers! Italië heeft zich ver- eeuigd tot een groot rijk, en de beroemdste steden haasten zich zoodra haar daartoe de vrijheid wordt gelaten hare ruemrijke republikeinsche herinneringen en zelfstandigheids- droomen op te offeren en zich aan te sluiten bij het Itali- aansche Koninkrijk. De laatste Duitscher heeft Italië ver laten en niet waarschijnlijk is het dat ooit weer eenige Duitsche staat Italiaansch grondgebied zal trachten te ver overen. De Vënetiaansche bevolking zal stemmen, zal zelve over haar lot beschikken. Dit laatste is intusschen niet meer dan een ijdele vertooning. Het lot van Venetië is reeds beslist, en uelukkig geheel in overeenstemming met den dui delijker! vurigen wensch van de b°volking. Het leed sinds lang geen tegenspraak dat Venetië deel verlaugde uit te maken van het Koninkrijk Italië Was dit echter niet reeds duidelijk gebleken de stemming zou het bezwaarlijk kunnen aantoonen. Wilt ge u met het Koninkrijk Italië vereenigen? wordt aan het volk gevraagd, en het kan er met *ja" of met //neen" op antwoorden. Maar als het /meen" antwoordt, wat dan Ziedaar wat het niet wpet. Wat zou Venetië worden als het eens //neen" zeide Niemand weet het, allerminst de Venetianen zeiven. Het gewest was afgestaan aan Keizer Napoleon, en welke zouden de plannen van dien meester zijn als het eens verklaarde niet bij Italië ingelijfd te willen worden Nog eens, de begeerte van de Venetianen om Italianen te worden was reeds vóór de stemming onmiskenbaar en al gemeen. Het //ja" zal hier dus welgemeend zijn maar wij willen uiet nalaten er op te wijzen, hoe weinig zulk een stemming in 't algemeen beteekent, zelfs al is zij inderdaad een vrije stemming, zonder dwang, misleiding of bedrog. Op dezelfde wijze stelde dezelfde Napoleon, toen uog President der Fransche Republiek eenmaal aan het Fransche volk de vraag voor, of het zijn staatsgreep goedkeurde, ja of neen. Intusschen lag reeds geheel Frankrijk aan zijne voeten neer geworpen verminktgebonden machteloos. Reeds had het bloed bij stroomen gevloeid langs de straten van Parijs, reeds waren de gevangenissen gevuld met de tegenstanders van den Presidentreeds waren zijne handlangers uitgegaan om de pro vinciën te onderwerpen, reeds lagen de schepeu gereed om dui zenden naar Cayenne en Algiers te voeren, geheel het leger gehoorzaamde den Presidenten hij vroegKeurt ge mijn staatsgreep goed, of niet? En als het Fransche volk eens vneen" had geantwoord wat zou er dan gebeurd zijn Dat zei de President niet. Dat weet uog niemand, en het is niet waarschijn lijk dat de President zelf er ernstig over nagedacht en een besluit genomen had, wat hij zou doen als er //neen" werd geantwoord. Hij meende waarschijnlijk dat hij reeds genoeg gedaan had om met. gerustheid een goedkeuring te kunnen verwachten. En daarin bedroog hy zieh niet. Verbeeldt u een rooverbende die een gezelschap reizigers heeftovervallen, de postillons gedood de paarden afgespannenenkelen die zieh verzet hebben ter aarde geworpen en geknevelden die nu met geladen geweren de weerlooze reizigers omsin gelt terwijl de hoofdman zegt//Ziedaar de maatregelen die ik noodig geoordeeld heben nu vraag ik u hoofd voor hoofdwilt ge u aan mij onderwerpenmij ais uw meester erkennen Ik oordeel dit het beste. Hoe denkt gij er over ja of neen? Antwoordt vrijmoedig." Wat dunkt u, zou het antwoord wel twijfelachtig zijn Met de tyding der ontruiming van Venetië wordt te gelijk de aanstaande ontruiming van nog een paar gewesten door de aldaar verblijf houdende vreemdelingen aangekondigd. In de eerste plaats de ontruiming van Rome door de Fianschen die hel sedert 1849 bezet hielden. Ook deze vreemdelingen zullen den 4dre December llome verlaten, doch. wordt er bijgevoegd nog een korte poos aau de haven Civita-Veo- chia blijvenom te zien hoe het intusschen te Rome gaat. Deze ontruiming is dus niet onvoorwaardelijk 't heeft iets van een verkoop met recht van wederinkoopmaar de voor waarden worden verzwegen. Als de Franschen te Civita- Vecchia blijven wachten, is dit blijkbaar met liet doel om terstond te Rome te kuunen terugkeeren, als de meester te Parijs het noodig mocht oordeelen. En hoelang zal die wachtpost te Civita-Vecchia blijven Als er niets bijzonders gebeurt, een korte poos. Toch niet korter dan dezelfde meester noodig zal achten. De tweede ontruiming is die van Mexico. Reeds in No vember zullen de schepen Frankrijk verlaten, die het bezet tingsleger naar het vaderland moeten terugvoeren. De meester te Parijs schijnt haast te maken. Niet, bij gedeelten, maar in eens moeten de Fransche troepen Mexico ontruimen. Dit wordt veiliger geoordeeld, en te recht. Frankrijk kan toch de laatste kleine troepen-afdeelingeu niet aan den aanval van een republikeinsche overmacht blootstellen, 't Zou dan toch kunnen gebeuren, dat een tweede expeditie noodig werd om dien hoon van de Fransche wapenen te wreken. Wie echter Mexico moge verlaten, niet Keizer Alatimiliaan wordt beweerd. Een echte Habsburger verlaat zijn post niet, en mist geen veerkracht in tijden van tegenspoedzou hij gezegd hebben, 't Is mogelijkT is ook mogelijk dat hy de geestdrift des volks zou kuunen opwekken door den degen aau te gespen, te paard te stijgen en zich aan 't hoofd van zyn leger te plaatsen, gelijk le Monde beweert. Men ver zekert dan ook, dat hij zelf met 9U00 man naar het Noorden is getrokken tegen de Juaristen. Evenwel heerscht er een algemeen ongeloof aan de mogelijkheid der handhaving van Maaimiliaan's heerschappij in Mexico. Daartegen wordt vooral één hinderpaal onoverkomelijk geacht, volkomen geld gebrek namelijk. Gebrek aan geld om de reuten der geleende millioenen te betalen en de onmogelijkheid om nieuwe mil- lioenen te leenen ten einde in de noodige uitgaven te voorzien. Frankrijk wil niet meer helpen, wil zelfs de rentebetaling aan zijn eigen tot leening aangemoedigde onderdanen niet waarborgentrekt zijn troepen terugen schijnt slechts be dacht te zijn om met Maximiliaan's opvolgers overeenkomsten te sluiten, teneinde zooveel mogelijk de geldelijke belangen der Fransche onderdanen te redden. Gelukkig de volken onder de voogdij van boedelredders, plannenmakers en ge lukzoekers! Zij betalen de renten van millioenen die opge nomen zijn om hen ten onder te brengen. In Mexico is men echter gewoonvan heer en gebieder te wisselen en zich na elke wisseling armer en ordeloozer te bevinden. De meest tragische zijde van de mislukte Mexicaansche onderneming is echter de krankzinnigheid der jeugdige Kei zerin die in den uitersten nood zelve naar Europa is over gekomen om in persoon den Parijschen hoedelredder te smee- ken zijn onontbeerlijken steun aan den Mexicaanschen troon niet le onthouden, doch al hare pogingen heeft zien mislukken, en thans aan verstandsverbijstering lijdt. Men wil dat deze treurige toestand van de Keizerin den Keizer te eerder zal nopen zijn troon te verlaten en naar Europa terng te keeren. Eindelijk is het vredesverdrag tusschen Pruisen en Saksen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1866 | | pagina 1