ALKMAARSCHE COURANT öl» Achtenzestigste Jaargang. 1 Zondag 23 December. ©fftctëcl (Bcbccltc. burgem; Het oordeel der Tweede Kamer over de handelingen van het Ministerie. politiek ©tucvsicftt. o^^gpCorg Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar ƒ3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post ƒ4, Brieven franco aan de Uitgevers HERM-. COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlyk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR. In aanmerking nemende den wensch van vele handelaren en landlieden dat alsnog eene markt voor granen na Kers tijd moge plaats hebben Brengen ter algemeeue kennis, dat nog op Vrijdag, den 28 December 1866, eene MARKT voor GRANEN en ZADEN te Alkmaar zal worden gehouden. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 15 Dec, 1866. De Secretaris SPANJAARDT. brengen bij dezj houden van van rundvee WETHOUDERS van ALKMAAR flïPkennis van belanghebbenden dat het van harkten en openbare verkoopingen in alle gemeenten van Noord-tlolland is verboden, met uitzondering alleen voor zooveel slagtvee be treft voor die te Amsterdam, Haarlem en Purmerend en dat de Heer Commissaris des Konings in Noord Holland door Z.Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken gemag- tigd is, het houden van openbare verkoopingen van rundvee toeteslaan, wanneer het vee aan éénen eigenaar toebehoort of bij boedelverkoopingen tot den boedel behoort. Belanghebbenden moeten zich tot hetverkrijgen van laatst genoemde vergunning alzoo schriftelijk wenden tot den Heer Commissaris des Konings voornoemd. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Alkmaar, A. MACLAINE PUNT. den 20 Dec. 1866. De Secretaris SPANJAARDT. BRANDWEER. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR: Gelet op de bepalingen van het Reglement op het beheer en het behandelen der brandblusohmiddelengearresteerd bij besluit van den Gemeenteraad, de dato 17 September 1856 (Gemeeenteblad N°. 53), en later gewijzigd bij besluit van dcn- zelfdeu Raad van den 28 Maart 1859 (Gemeenteblad N°. 34). Roepen bij deze op a. alle mannelijke ingezetenen die in den loop van het jaar 1866 20 jaar oud zijn geworden b. alle manspersonen tusschen den ouderdom van 20 en 60 jaren die zich sedert 1 Eebruarij 1866 biunen deze ge meente hebben gevestigd om zich in den loop der maand Januarij 1867 roor de dienst van het brandweren te doen inschrijven, waartoe gevaceerd zal worden ter Secretarie dezer gemeenteop Maandag, Woens dag en Vrijdag van iedere week, van des voormiddags 10 tot 's namiddags 2 ure. Burgemeester en Wethouders herinneren bij deze de be langhebbenden dat ingevolge de bestaande voorschriften 1°. verzuim dier inschrijving in dienst stelling zonder loting ten gevolge heeft 2°. dat ieder, die vermeent redenen tot vrijstelling te hebben de bevoegdheid heeft, daarvan in de maand Januarij schrif telijke opgave te doen aan den president brandmeester, terwijl zonder zoodanige opgaven het er voor gehouden zal worden, dat er geene redenen van vrijstelling bestaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 21 Dec. 1866. De Secretaris SPANJAARDT. K E N N I S G E V IN G. Het HOOED van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR brengtten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845 {Staatsblad No. 22), bij deze ter kennis van de ingezetenen der gemeente, dat het suppletoir negenmaandsch kohier voor de belasting op het Personeel, dienst 18 JJ, op den 12 De cember 1866 door den Heer Commissaris des Konings in de Provincie Noord-Holland executoir verklaardop heden aan den Heer Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven Ieder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand op de voldoening vanzynen aanslag behoorlijk acht te geven ten einde alle geregtelijke vervolgingen weike uit nalatigheid zouden voortvloeijeute voorkomen. Alkmaar, Het Hoofd van het Bestuur voorn., den 21 Dec. 1866. A. MACLAINE PONT. VERGADERING van den RAAD der Gemeente ALK MAAR, op Donderdag, den 27 Dec. 1866, des middags ten 12 uur. Nameus den Voorzitter van den Raad, SPANJAARDT. vrije beoordeeliug van regeeringsdaden door d e S ta t en - Ge n e r a a 1. Zij hielden staande, dat zoowel die verantwoordelijkheid als dat regt van beoordeeling a 1- gemeen en onbeperkt zijnen dat de 'stelling der Ministers, welke zij ook in de jongste openingsrede schenen te hebben willen handhaveneen miskening is van de onschendbaarheid des Konings en van den eer ten der grondwettige waarborgen Niemand betwistte het. regt van het geëerbiedigd Hoofd van den Staat om te allen tijde tot de natie te spreken maar het gebruik, door de Ministers van.de koninklijke proclama tie van den 10*" October gemaakt werd door een aantal dezer leden ernstig afgekeurd. Door toezending van dat De Tweede Kamer heeft niet verzuimd gebruik te maken van de gelegenheiddie de algemeeue beschouwingen om trent de ingediende begrootingswetten haar aanboden om op te komen tegen de ministeriëele aanwijzing van de gren zen harer bevoegdheid. In al de Afdeelingen heeft een langdurige en levendige gedachtenwisseling plaats gehad over de politiek door het Kabinet in de laatste maanden gevolgd. Het thans verschenen voorloopig verslag meldt ons wat, daaromtrent door de 67 ledendie aan de werkzaamheden in de Afdeelingen hebben deel genomen is gezegd. Het oordeel dier 67 mannen was natuurlijk niet eenstemmig; het verslag verdeelt ze in drie hoofdgroepen de eerste be staat uit z e e r vele ledende tweede uit enkele, eu de derde nit vele leden. «Zeer vele leden van de nieuw opgetreden Tweede Kamer der Staten-Generaal aldus luidt het voorloopig verslag achtten het noeh noodig, noeh raadzaam, han delingen der Kamer, die haar is voorafgegaanter toetse te brengen maar nu deze tak der Volksvertegenwoordiging voor het eerst met de Ministers des Konings regtstreeks in aanraking komt, zouden die leden meenen zich schuldig te maken aan pligtverzaking, indien zij niet met nadruk op kwamen tegen de pogingin het. rapport der Ministers van 27 September j.l. beproefd, tot beperking der minister i- eele verantwoordelijkheid en dus ook v a n d e toezending van stuk aan de kiezers had de Regeeringnaar hun gevoelen zich inmenging in de verkiezingen, wier vrijheid onaantast baar moest zijn, veroorloofd; had zij getracht, daaraan den boven allen strijd verheven naam des Konings dienstbaar en medepligtig tema ken. Ook de wijze, waarop de ministeriëele openingsrede den Koning inriep, vond sterke gisping. De Ministers had den, zeide men, enkel in 's Konings naam te openen, doch zich van waarschuwingen of oordeelvellingen in 's K o n i u g s naam te meer moeten onthouden daar hier nietals op een troonredevan wege de Kamer te antwoorden viel." Het zal ounoodig zijn te verklaren hoezeer wij instem men met deze verklaring van weer vele leden der nieuw opgetreden Tweede Kamer." Wij hebben betoogd, dat de constitutioneele leden ver plicht waren, bij de eerste voegzame gelegenheid, b.v. bij de algemeeue beschouwingen omtrent de staatsbegro ting, zich te verzetten tegen de pogingen tot beperking van de rechten der Kamer en tot ontduiking van de ministeri- eele verantwoordelijkheid. Zeer vele leden verklaren nu, dat zij zich naar hunne meening aan plichtsverzaking' zouden schuldig maken, indieu zij, nu de Kamer voor het eerst met de Ministers des Konings rechtstreeks in aanraking komt, niet met nadruk tegen die pogingen opkwamen. Wij hebben betoogd, dat de ministeriëele verantwoorde lijkheid en het daarmee gepaard gaande recht van beoordee liug der Kamer zich uitstrekken over alle regeeringsdaden, eu het voorloopig verslag noemt beide algemeen en onbeperkt. Wij noemden de leer der Ministers een verwerping van den hoeksteen van onzen constitutioneelen regeeringsvorm en een inbreuk op 's Könings onschendbaarheid, en het voorloopig verslag noemt haar een miskenning van de on schendbaarheid des Konings en van den eersten der grond wettige waarborgen. Wij hebben ons verzet tegen het misbruik van 's Konings naam en het voorloopig verslag beschuldigt de Ministers van pogingen om den naam des Konings dienstbaar en me deplichtig te maken aan den verkiezingsstrijd. Wij noemden de //waarschuwing" der Ministers bij de opening der zitting een onbetamelijke aanmatiging, eu het voorloopig verslag verklaartdat de Ministers zich hadden behooren te onthouden van waarschuwingen en oordeelvel lingen. In 't bijzonder verheugt liet ons, dat zeer vele leden der Kamer zich verplicht hebben gevonden aldus te spreken Vooral tegen de beginselen van rechtsverkrachting en wille keur behoort men zich te verzetten. Onkruid schiet welig op, en verstikt weldra het voedzaam gewas. Die het wie den uitstelt, is binnen korten tijd niet meer bij mach'eden akker te zuiveren. Een vrij volk moet gevoelig blijven aan schouders en polsen. Bij de eersle poging tot het opleggen van een juk of het aanbrengen van bandboeien behoort het zich krachtig te verzetten want dan is het nog tijd. Spoe dig echter is liet te laat, en alle weerstand onmogelijk, elk protest vruchteloos. Een getoomd paard is zijn vrijheid kwijt, en een geboeid man is machteloos. De berusting in een vrijheid-doodende en willekeur-kweekende leer is de'vrij willige aanvaarding van een handboei, en het zwijgen op een ministeriëele waarschuwing is het buigen vau den nek voor het juk. Hadden die zeer vele leden in de Afdeelingen geen tegenstanders Ongetwijfeld en wel van tweeërlei soort. Tot de eerste behoorden enkele, tot de tweede vele leden. De enkele leden verklaarden zich tegen de leer der zeer vele leden, en de vele leden gaven den zeer velen in beginsel wel gelijk maar meenden tochdat hel belang des lands gebood dat zij over al het gebeurde zou den zwijgen. «Terwijl de juistheid dezer stellingen zegt het verslag door enkele leden met nadruk werd betwist, waren er vele andere, die niet slechts de handelingen der afge treden Tweede Kamer, maar al wat tot hare ontbinding in verband stond, ter zijde wilden hebben gelaten. Het wei- begrepen belang des vaderlands en levens dat onzer consti tutioneele instellingen scheen dit, hun inziens, gebiedend te vorderen. Met de optreding der nieuwe Kamer behoorde zich in onze parlementaire geschiedenis een nieuw tijdvak te openenzich kenmerkende door het zooveel mogelijk vermijden van onvruchtbaren politieken strijden waarin vooral vroegere geschillen die als afgedaan te beschouwen warenniet noodeloos werden opgehaald." Men merke op, dat slechts enkele leden den moed had den het Ministerie te verdedigen, terwijl vele andere meenden dat het maar best was te vergeven en te vergeten zonder daarom met de ministeriëele leer in te stemmen. Maar hebben die vele leden de openingsrede dan niet gehoord? Het geldt bier geen vroegere geschillen. Er is hier geen sprake van afgedane zaken. De Ministers openen het «nieuwe tijdvak" met een waarschuwing aan de Kamers om voortaan binnen de grenzen van haren werkkring te blij venen verklaren dat de Koning bij de ontbinding der vorige Kamer geheel met hen instemde. De Ministers beschouwen dus die zaken in 't geheel niet als afgedaanmaar verlangen, dat de Kamer voortaan in hunne monarchaal-inconstitu- tioneele stellingen zal berusten. Zouden nu //het welbegrepen belang des vaderlands en tevens dat onzer constitutioneele instellingen" zulk een berusting //gebiedend vorderen?" Men vergunne ons daar andera over te denken. Het welbegrepen belang des vaderlands en tevans dat onzer constitutioneele instellingen vorderen onzes inziens gebiedend een krachtig verzet tegen elke poging tot invoering der Bismarckerij vooral tegen de allereerste. Geeft ge den vinger, weldra heeft men de geheele hand genomen. Die inbreuken op zijn rechten toelaatloopt spoedig gevaar zijn recht te verliezen, of althans zich ;u de geheel vrije uitoefening daarvan beperkt te zien. Hardhoorigheid is in een vr'y volk een bedenke lijke kwaal. Zwijgen, berusten, liet hoofd buigen zijn heb belijkheden waaraan men zich verontrustend spoedig gewent, eu die hoe langer hoe gemakkelijker vallen. De volksverte genwoordigers mogen toeziendat zij hunne gefjSligheid niet verslijtenwaar het hunne rechten geldt"infei die zekere prikkelbaarheid verliezenwaarin de groo is gelegen voor het behoud onzer grondwettige Merkwaardig blijft altijd de behandeling van het vraag stuk, hoe de zoogenaamde liberale partij in Pruisen, de mannen van den vooruitgang, tot op zekere hoogte de staat kunde van den graaf von Bismarck hebben gesteund, en zich daardoor nu miuder dan ooit aan zijne leiding of lie ver aan zijne beheersching kunnen onttrekken. Een woor denwisseling in bet. Huis der Afgevaardigden tusschen den Minister van Binnenlandsche Zaken, den graaf zu Bulenburg, en den lieer Ticesten heeft naar onze meening over dit vraagstuk eenig nieuw licht verspreid. De Minister bestreed de bewering van den Afgevaardigde, dat niet alleen in het Ministerie, maar zelfs in den persoon van von Bismarck twee zielen zouden huizen, aldus; «Volgens hem Twestenis graaf Bismarck wel by uitnemendheid er varen in alles wat op de buitenlandsohe staatkunde betrek king heeftmaar van binnenlandsche aangelegenheden heeft hij (zoo drukte de heer Twesten zich uit) weinig verstand. Dit is een dwalingmijne heeren Ik ken graaf Bismarck van te nabij om niet bepaald te durven verzekeren dat hij van binnenlandsche aangelegenheden juist evenveel verstand heeft als van buitenlandseheen dat de wijze waarop in beide kringen van zaken door hem gehandeld wordt, een afgerond geheel vormt. Hij gaat uit van de stelling, dat een staat die nog aan het worden is niet zulk een groote mate van vrijheid verdragen kan, als een reeds sedert korter of langer tijd gevestigde staat. Hij onderscheidt zeer na drukkelijk tusscheu eeu staat als Engelanddie eigenlijk niet hooger stijgen kan dan het punt waarop hij thans ge komen isen eeu staat als Pruisendie (en vooral vóör den jongsteu oorlog wa3 dit het geval) nog bij voortduring op twee gedachten hinkt en heen en weer geslingerd wordt. In een onderhoud met den gezant eener buitenlandsehe mo gendheid heeft graaf Bismarck dat denkbeeld indertijd aldus geformuleerd Alleen een volkomen gevestigde staat kan zich de weelde eener liberale regeering veroorloven. Graaf Bismarck is ten volle overtuigd, dat voor de regeerders zoowel als voor de geregeerden eeu liberaal gouvernemeut het gemak kelijkste en liet voegzaamste is; doch om een staat liberaal te kuunen regeeren moet die staat eerst voorhanden zijn. Wanneer nu graaf Bismarck aanvangt met den staat te vor men en te vestigen ten einde naderhand, wanneerwy zoo ver zullen gevorderd zijnin het binnenland een liberaal bestuur te kunnen uitoefenen, dan vertoont hij zich niet beurtelings van een bruikbare en van een onbruikbare zijde, maar van twee zijden te gelijkdie te zamen één karakter, ééne richting en ééne staatkundige gedragslyn vertegen woordigen." Wie herinnert zich bij deze beschouwing over de begin selen en plannen van von Bismarck niet de Napoleontische Ideeënin 1839 door Prins Lodewijk Napoleon Bonaparte, thans Keizer der Eranschen uilgegeven Aldaar sprekende over de groote plannen zijns grooten Oomsgeeft ook hij op de vraagwat was zijn doel ten antwoord de vrijheid. Maar vooraf moest het Eransche Keizerryk gevormd en be vestigd vooraf moest zelfs een Napoleontisch Europa tot stand gebracht wordenen dan eerst zou de Keizer over gegaan zijn tot het oprichten van vredes-instellingen in Frankrijk. Niet alleen Erankrijk, zijn Frankrijk, maar ge heel Europa z ij n Europa, moest gevormd behoorlijk inge richt en stevig bevestigd zijn, voor de vrijheid het gebouw mocht kroonen. //Zal de vrijheid overvloed en niet verwoesting aanbren genaldus leeraart de schrijver van 1839, en spreekt nog de Keizer van 1866 dan moet men haar een breeds en diepe bedding graven. Blijft zij in haren geregelden en lieren loop binnen hare natuurlijke grenzen, dan zegenende landen waardoor zij stroomt haren gang; maar wordt zij eeu stortvloed die overstroomt, dan beschouwt men haar als de verschrikkelijkste der plagen;, zij wekt aller haat op, en dan ziet men mensclienin hun vooroordeelde vrijheid weg werpen omdat zij verwoest, alsof men het vuur moest ver bannen omdat het brandt, en het water omdat het overstroomt." En na deze inleiding telt de schrijver op, wat in EVank- rijk alleenom van Europa nog maar te zwijgen nieuwe regeling behoefde, vóór de vrijheid mogelijk was. Alle staatkundige partijeu moesten verdwijnen, en alle par tijhaat moest uitsterven. Het beginsel van gelijkheid moest in alle wetten worden opgenomen. Er moest een vasle openbare meening, een bepaalde gods dienst en een juist omschreven politiek geloof, of althans één van drieën in het leven worden geroepen. De eerbied voor de wet moest op onwankelharen grond slag gevestigd worden. Er moesten nieuwe zeden worden ingevoerd in overeen stemming met de nieuwe beginselen, nadat de oude zeden door de omwenteling waren vernietigd. Het overwegend gezag van den staat en de kracht der regeering moesten hersteld worden. Er moest een nieuwe aristocratie, een nieuwe rangorde in de maatschappij worden tot stand gebracht. 'sLands vijanden moesten overwonnen, en sterkebondge- nooten gewonnen worden. En daarop roept de schrijver in heilige geestvervoering nit: //Te beklagen zijn de volken die willen oogsten yoor zij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1866 | | pagina 1