ALKMAARSCHE COURANT No. 3. Negenenzestigste Jaargang. Zondag; 20 Januari. Bij deze Courant behoort een Bijbladbevat tende raadsnotulen. ©fficiccl ©cbccltc. Wat waarborgt ons ons onafhan kelijk volksbestaan Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar ƒ3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post ƒ4, Brieven franco aan de Uitgevers DERM*. COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. INSCHRIJVING VOOR DE BRANDWEER ter gemeen'e-secretarievan al degenen die sedert 1<>. Ee bruarij 1866 alhier zijn komen wonenbenevens van hen die verledeu jaar 20 jaar oud zijn geworden, alles op straffe, in de verordening op het braudwezen bepaald. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennissc der ingezetenen dat het kantoor der directe belastingen, in- en uituaande regten en accijnsen te Alkmaar, blijkens ontvangene mededeeling van den Heer Provincialen Direeleur der directe belastingen enz. in Noord- Holland van den 9 Januarij 1867 No. 9/5, van af den eersten. Februari] a. s. dagelijksde Zondagen alleen uitgezonderd voor het publiek zal zijn geopend van des voormiddags acht tot des namiddags een en des namiddags van vier tot zes uren. Alkmaar, Burgemeester en Wethouders voornoemd den li Jan. 1866. A. MACLAINE PONT. De Secretaris SPANJAARDT. NATIONALE MILITIeT KENNISGEVING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR Gezien art. 26 der Wet op de Nationale Militie, dato 19 Augustus 1861 (Staatsblad N». 72). Brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden Dat het register der in het jaar 1866 alhier voor de Na tionale Militie ingeschreven personen benevens de alphabe- tische naamlijst, ter inzage zullen liggen ter Secretarie deze- gemeente van den 15 tot en met den 24 dezer maand, van des voormiddags 10 tot des namiddags 2 ure, binnen welken tjjd tegen gemelde registers bezwaren kunnen inge leverd worden bij den Heer Commissaris des Koniugs in deze Provincie. Alsmede Dat ten aanzien van het inleveren dezer bezwaren, bij art. 99 der gemelde wet Zijn gemaakt de volgende bepalingen »De bezwaren worden bij Gedeputeerde Staten ingediend vdoor middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd ■«verzoekschrift op ongezegeld papier, onderteekend door hem /'die ze inbrengt. Deze brengt het verzoekschrift in tegen "bewijs van ontvangbij den Burgemeester zijner woon- vplaats die bet terstond aan Gedeputeerde Staten opzen It." Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 12 Jan. 1867. Be Secretaris, SPANJAARDT. KENNISG E V ING. Het HOOED van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR brengt, ten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22), bij deze ter kennis vau de ingezetenen der gemeente, dat het kohier der grondbelasting, over de dienst, van 1867, op den 8 Januarij 1867 door den Heer Commissaris des Konings in de Provincie Noord-Holland executoir verklaardop lieden aan den Heer Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven. leder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven ten einde alle geregtelijke vervolgingenwelke uit nalatigheid zouden voortvloeijente voorkomen. Alkmaar, Bet Hoofd van het Bestuur voorn,, den 16 Jan. 1867. A. MACLAINE PONT. uit, zich daartoe aan te melden bij den hoofdonderwijzer dier I schoolden heer C. J. Reiziger alhier, bij wien tevens nadere inlichtingen zijn te bekomen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 17 Jan. 1867. Be Secretaris SPANJAARDT. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt ter kennisse der veehouders binnen de gemeente.' Dat als voorbehoedmiddel tegen den veetyplius wasschin- gen met kreosootwater worden aanbevolen. L)e ondervinding, vooral in Engeland heeft geleerd dat runderen op welke dat middel dagelijks wordt toegepast, bijna niet door die ziekte worden aangetast. Om de noodige kreosootolie (waaruit het kreosootwater door schudding met water bereid wordt) te bekomen, melde men zich aan ter gemeente-secretarie, alwaar eene korte handleiding, betreffende de wijze waarop uit de olie kreosoot water in den vereischten graad van verdunning wordt bereid en de aanwending van dat middel en van het carboolzuur, is te verkrijgen. De burgemeester voornoemd noodigt de veehouders drin gend uitóm gevolg te geven aan de op hen rustende ver- pligting, om de middelen aaritewenden die in staat geacht worden van huu vee de heerschende veeziekte te kunnen afweren en zoo doende medetewerken tot bestrijding en be teugeling dier ziekte. Alkmaar, Be Burgemeester voornoemd, 19 Januari] 1867. A. MACLAINE PONT. De KAMER van KOOPHANDEL en EABRIEKEN te ALKMAAR maakt bekend, dat van Maaudag21 tot Zatur dag 26 Januarij e.k., van s voormiddags 10 tot 's namiddags 2 uren in haar gewoon lokaal op het Stadhuister lezino zullen liggen 1. Statistiek van het Koningrijk der Nederlanden behelzende de staten van de in- uit- en doorgevoerde voornaamste handelsartikelen gedurende de maand November 1866. 2. Een opgaaf van den handel en de scheepvaart van Groot- Brittauje en Ierlandgedurende de maanden Augustus en September en de overige maanden van 1866. 3. Statistiek van den handel en de scheepvaart van het Koningrijk der Nederlanden over hef jaar 1865 uitge geven door het departement van finantiën. 4. Verzameling van kons.ltdre berigten en verslagen over nijverheid, handel en scheepvaart, tweede Saarirans. deel II3' en 4* afl. Be Kamer van Koophandel en Fabrieken voorn., F. M. AGHINA Foorz. J. P. KRAAKMAN, Secret. POLITIE. Te Alkmaar zijn komen aauloopen twee veulens; de daarop regthebbendeu gelieven zich aantemelden aan het commis- sariaat van politie aldaar, waar teven3 kan terug verkregen worden voor den eigenaar een platte boa, een pakhuissleutel, een kinderhandschoeneen ijzeren ringbeugel van eene mast en een wil beenen rozenkrans. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennisse der ingezetenen: dat de openbare burgerschool voor gewoon en uitgebreid lager onderwijs, welke den 15 February 1867 zal worden geopend toegankelijk is voor jongens en meisjesdie den ouderdom van zes jaren hebben bereikt dat aan die school onderwijs zal worden gegeven in a het lezen b het schrijvenc het rekenend de beginselen der vormleer, e die der Nederiandsche taal, die der aardrijks kunde g die der geschiedenish die der kennis van de natuur, i het zingen, k de beginselen der Fransche taal, l die der wiskunde, n de gymnastiek en o bet teekenen; dat de schooluren zijn geregeld als volgt: dagelijksuitgezonderd des Zondags, 's voormiddags van 912 uren op Maandag, Dingsdag, Donderdag en Vrijdag s namiddags van 13 uren en voor de twee hoogste klassen op die dagen bovendien van 5—7 uren; waaronder niet be grepen zijn de uren voor het onderwijs in het teekenen en de gymnastiek; dat het schoolgeld bedraagt per 3 maanden; lu de hoogste klasse: tevens dienende tot voorbereiding voor de hoogere burgerschool, voor een leerling..f5 den tweeden leerling uit hetzelfde gezin u 3, den derden en meer leerlingen uit hetzelfde gezin In de middelste klasse: ieder 2' een leerling#4 dea ,tweeden leerling uit hetzelfde gezin' 2,25 den derden en meer leerlingen uit hetzelfde gezin In de laagste klasse: ieder 1,75 een leerlingu 3 den tweeden leerling uit hetzelfde gezin 2,' - -i" erdenen meerleerlingen uithetzelfdegezin ieder e 1, erwy wanneer één leerling uit een gezin in de hoogste (rffniot. ,meer 1Q. de middelste of laagste klasse onderwijs genoemden toepaTs'eMi^'isf SC'10°lgeld °°k V°°r katSt' Burgemeester en Wethouders voornoemd noodigen ouders hruIk^üT.r™ne Aderen of pupillen wenschen ge- te laten maken van het aan die school te geven onderwjja, Tracht de heer Bosscha in het eerste gedeelte van zijn Pruisen en Nederland ons eenigermate gerust te stellen om trent de gebeurtenissen van den laatsten zomer, in het tweede gedeelte betoogt hij de rechtmatigheid van 's Ko nings waarschuwend woord: vin dezen veel bewogen en ernstigen tijd behoort ons volksbestaan, naast God, in zich zelf zijn hechtsten steun te zoeken." Dit beteekeut met andere woorden, zegt de schrijver: "een vroeger geslacht moge door tractateu van vriendschapdoor alliantiën van Regeeringen onderling, door betrekkingen van bloed- en aanverwantschap uwer Vorstenons kleine land tot een Mogendheid verheven hebben, voortaan zult gij uw goud en uw zilver, de bronnen uwer welvaart binnenslands en uwe bezittingen daarbuiten niet veilig kunnen rekeneu, zoo gij niet in staat zijt en den moed hebt het geweld af te weren dat u gaat bedreigen." Maar als dit inderdaad schrijvers overtuiging is, hoe kan hij zijn laudgeuooten dan nog trachten gerust te stellen door hen te wijzen op de kranke en door hem zeiven afge keurde waarborgen van een vervlogen tijdperk Of wat beteekenen vragen als deze: "Zijn niet de Vorstenhuizen van Hoheuzollern en Oranje sedert meer dan twee eeuwen door bloed- en aanverwantschap verbonden en zijn nie! met honderden en duizenden banden de bevolkingen aan elkander verbonden door familie-betrekkingen, door handels- en nijverheids-belangen, door wederzijdsche hoogachting van wetenschappelijke talenten en kunstgeniën? Hoe zon dan de vrije koning een oorlog ter verdelging van ons volksbe staan kunnen willen en het vrije volk zijn geld en zijne ligchamen daarvoor beschikbaar stellen Zulke gronden verzwakken onzes inziens de kracht van het betoog. Met die bloed- en aanverwantschap zal de schrijver het wel niet ernstig gemeend hebben. En zouden die banden van familie-betrekkingen, van handels- en nijver heidsbelangen en van wederzijdsche hoogachting van weten- schappelijke talenten en kunstgeniën (I) nog niet menigvuldiger en sterker hebben beslaan tusschen de bevolking van Prui sen en die van Saksen, Hannover, Keur-HessenNassau en Iraukfort? Wij zouden er een andere vraag tegenover kunnen stellen, namelijk: of niet juist die houderden en duizenden banden waarvan de schrijver spreekt het wen- schelijk zouden maken, dat twee zoo nauw verbonden volken tot één te zamensmolten en of niet zoo groote verwantschap eindelijk tot eenheid moest leiden? Het komt ons voor, dat Prutsenindien liet zich eens verheelde een roeping jegens Nederland te vervullen te hebben zich uitnemend van der gelijke redeneringen zou kunnen bedienen. En wat dien vrijen Koning en dat vrije volk betreftde tijd schijnt nog niet zeer nabij, waarin daarvan in Pruiseu sprake zal wezen. Tut nog toe wordt er niet veel op gelet, of het volk eigen lijk wel volkomen bereid is zijn geld en zijn lichamen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van de plannen der regeering? Maar is zelfs dit vertrouwen op de gezindheid van het vrije volk aangenomen dat het werkelijk binnen kort in alle opzichten vrij zal zijn wel zoo gegrond? Immers de schrijver verklaart zelf, dat de Duitsche volkspartij de ver overing van Sleeswijk-Hulstein heeft doorgedreven, en die volkspartij was steeds het ijverigst in de verkondiging der leer, dat de Nederlanders niet anders zijn dan eene der vele Duitsche volksstammen. Even weinig grond tot geruststelling is er onzes inziens gelegen in de gezindheden en beginselen, die door den schrij ver aan den Koning van Pruisen worden toegekend. Al moge de laatste oorlog er toe geleid hebbendoor Pruisens uitbreiding en verheffing een vasten grondslag te vormen voor de verwezenlijking van den wensch der Duitschersde eenheid van het Duitsche vaderlanddaarom kunnen wij □iet met den heer Bosscha instemmen als hij zegt»In den slag van Koniggratz is een pleit beslecht tusschen twee tegenstrijdige richtingenhet streven der natiën om in ei gene zelfstandige staatsligchamen te leven en het streven yan dynastieën om hare regeermacht over verschillende na tiën als een eigendomsrecht le doen gelden."Hoe zijn deze woorden te rijmen met hetgeen de schrijver in zijne iuleiding zegt omtrent de gebeurtenissen van den laatsten zomer"Vorsten werden uit hunne staten gejaagd bevol- kiugen gedwongen zich te onderwerpen aan de regering van een overmachligen overwinnaar'? Of wat beteekent zijne "verontwaardiging over geweld met voorbedachten rade ge pleegd"? Men zal toch moeilijk kunnen beweren, dal de Hannoveranen en Frankfortenaars zich uit eigen vrije be- weging bij Pruisen hebben aangesloten. Evenmin kunnen wij toegeven, dat Koning Wilhelm, door openlijken verbond te treden met Italië en heimelijk met Frankrijkhet recht der natiën heeft erkend, en de toepassing van het nationa liteitsbeginsel voor Duitschland als zijne taak heeft aange kondigd. Wy zien in dat dubbel verboud slechts de erkenning van het nuttigheidsbeginsel, en hebben hem steeds het oorlogsrecht zien toepassen. Als hij zyn recht op Sleeswijk-Holsteiu verde digt, beroept hij zich ook niet op den geopeubaarden wil des volks, maar op den afstand van den Deenscheu Koning, den rechtmatigen beschikker over land en volk. Van een :ezindhe:d vau Koning Wilhelm ombezwijkende voor de kracht van het nationaliteitsbeginselbet afgescheurde deel vau Polen te beschouwen als hem in bewaring gegeven tot'den dug van Polens herrijzenis, hebben wij nooit eemg spoor ontdekt. Ook omtrent de bereidvaardigheid tot afstand van het veroverde Noord-Sleeswyk bestaat tweeërlei lezing. De heer Bosscha zegt: "Iu het geloof aan de onwederstaanbaarheid der nationale richting, waarin zich thans de Europeesche staten bewegen heeft Koning Wilhelm bij het Prager vre desverdrag zich verbonden het veroverde Noord-Sleeswijk aan Denemarken weder af te staan." Daartegenover slaat de verklaring van den Minister von Bismarckdat de Fransche Keizer gedurende den oorlog gelegenheid heeft ge vonden om met kracht aan te dringen op de vervulling van den reeds vroeger geuiten wensch, dat de bevolking van Noord- Sleeswijk zelve zou verklaren of zij Deensch of Pruisisch wilde worden. De Minister voegde er bij, dat een weigering van Frankrijks voorstellen gelijk gestaan zou hebben met de roekeloosheid van een speler die alles op één worp zeten de geheele winst op het spel zet om nog een kleinigheid er bij te krijgen. Wij voor ons houden het er voor, dat de Pruisische Minister von Bismarck in dit opzicht beter was ingelicht dan de Nederlaudsche Oud-Minister Bosscha. In de nuchtere opmerking van von Bismarck, dat het dwaze roekeloosheid is, door te groote begeerlijkheid bet groote reeds verworven goed in de waagschaal te stellenligt naar onze meening voor ons een groote reden tot gerustheid te genover Pruisen. In Duitschland ligt voor den Pruisischen slaat een ruim veld open tot uitbreiding van grondgebied zoowel als van gezag en invloed zonder dat er van eenige mogendheid krachtig verzet of belemmerende inmenging is te vreezen. Nu Oostenrijk voor goed is teruggedrongen, en Pruisen inderdaad aan het hoofd van Duitschland staat, blijft er voor de overige Duitsche staten bijna geen andere weg open dan aansluiting bij Pruisen. Zoodra die staat echter zijn begeerlijkheid buiten de Duitsche grenzen uit strekte, zou hij in botsing komeu met bijna alle Europesche mogendheden. Eu zoo dwaas overmoedig achten wij de Pruisische regeeriug niet, dat zij de perkeu niet zou opmer ken waarbinnen zij bare plannen en uitzichten moet bepalen. Met den heer Bosscha vinden wij een kraebtigeu waarborg voor onze onafhankelijkheid iu onze eigene nationaliteit. Het kan niet ontkend worden, dat wij sinds eeuwen een zelfstandig volk zijn, met een eigen geschiedeniseen eigeu ontwikkelingeen eigen taal. Wij zijn vreemd gebleven aan de geschiedenis vau Duitschland. Voor drie eeuwen hebben wij ons gevormd tot een vrijen staat, die iu geen het mins'e verband tot Duitschland stond en van dien tijd af blijft onze geschie denisonze ontwikkeling op elk gebied, althans even vreemd van alle betrekking tot de Duitschers als tot elke andere nationaliteit. Van het streven des Duitschen volks na 1815, van al wat daar in de laatste halve eeuw de gemoederen in beweging brachtvan het zoeken naar een bandnaar een gemeenschappelijk vaderland, naar eenheid, is bij ons nooit eenig spoor te zien geweest, geen flauwe nawerking, geen zwakke nagalm zelfs te ontdekken. Dit besef van eigen aatioualiteit, dit helder bewustzijn van een zelfstandig volk te zijn levendig te houden, is onze dure plicht. Daarvan de bewijzen te leveren in onze verlioudiug tot andere vol ken in al onze woorden en daden, in ons volksleven, in nationale feesten, in onze dagbladen en geschriften, in onze letterkunde en onze taal, ziedaar het middel om uns recht op een zelfstandig volksbestaan zóó helder te doen schitteren iu de oogen der geheele werelddat het met geen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1867 | | pagina 1