m
ALKMAARSCHE COURANT
Negenenzestigste J aargang.
No. 7.
2
Zondag
17 Februari.
#fficiëcl (öcbccltc.
Het terugkaatsende Weekblad.
Een ongegronde beschuldiging.
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per
jaar/3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post f 4,
Brieven franco aan de Uitgevers
EER M'. COSTER ZOON.
De Advertentiën kosten van 5 regels 0,75, voor
elke regel meer 15Cents, behaive 35 Cents zegelrecht
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag
vroeger.
De geldleening van f 45000ten behoeve der
gemeente Alkmaar, tegen 5% 's jaarsmet aan-
deelen van f1000 of f500, blijft nog opengesteld.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
noodigt de veehouders binnen deze gemeente drin
gend in hun eigen belang uit, om niemand op de
plaatsen waar hun vee gestald istoetelatenten
einde daardoor te voorkomendat de besmetting
door personendie van eene stal komenwaar
veeziekte heerseht of geheerscht heeftop hun
vee worde overgebragt.
Alkmaar, De Burgemeester voornoemd
1 February 1867.A. MACLAINE PONT.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt
ter kennisse der veehouders datten einde de oplossing der
kreosootolie in het water te vergemakkelijken, men b.v. op
1 kan kreosootolie 1 kan brandewijn moet nemen en dit met
elkander vermengen, en dooreengemengd zijnde, te zamen
in water moet oplossen terwijldaar de wasschingen der
koeijen op te ruime schaal plaats hebben hetgeen onnoodig
is en op den duur te kostbaar wordtzij zich tot den veearts
M. Hobré alhier moeten wendenom te dien aanzien inlich
tingen te bekomen.
Alkmaar, De Burgemeester voornoemd,
2 February 1867. A. MACLAINE PONT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennisse van belanghebbenden dat er ook ge
durende den winter, op eiken Donderdag, van 12 1 uur,
gelegenheid bestaat aan het Stads Verband alhier, om kos
teloos gevaccineerd of gerevaccineerd te worden
en noodigen hen, die onvermogend zijn tot het betalen der
kosten van vaccinatie, dringend uit om daarvan zooveel mo
gelijk gebruik te makeu.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
9 February 1867. De Secretaris
SPANJAARDT.
Aan de met 15 Februarij 1867 te openen burgerschool
voor gewoon en uitgebreid lager onderwijs te Alkmaar, be
staat gelegenheid tot het plaatsen
van een eersten kweekelingop eene jaarwedde van f 50.
u i' tweeden u aan 25,
welke kweekelingen gebruik kunnen maken van de van ge
meentewege gegeven wordende normaallessen ter opleiding
tot hulponderwijzers.
Zijdie daarvoor in aanmerking wenschen te komen
worden uitgenoodigd zich daartoe ten spoedigste aantemelden
bij den hoofdonderwijzer dier schoolden heer C. J. Reiziger.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter keunis van belanghebbenden dat bij Kon. be
sluit van den 30 December 1865 (Staatsblad n». 243), met,
wijziging van het besluit van 8 Mei 1865 (Staatsblad n°. 31),
is bepaalddat de aflevering van Beijersch bier kan ge
schieden in vaten zonder dat deze naar bepaalde afmetingen
vervaardigd zijn. Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 15 Feb. 1867. De Secretaris
SPANJAARDT.
NATIONALE M I L I T I E.
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR.
Gezien art. 1 2" lid der wet op de Nationale Militie van
19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), houdende «De mi
litie wordt zooveel mogelijk uit vrijwilligers zamengesteld."
Gelet op de artikelen 11, 12, 13 en 14 der opgenoemde
wet, alsmede op art. 9 van het Koninklijk besluit van 17
December 1861 (Staatsblad No. 127), waarbij de wijze van
indiensttreding wordt geregeld.
Brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden de
navolgende bij opgenoemde wet gemaakte bepalingen lui
dende als volgt:
Om vrijwilliger bij de militie te zijnmoet men onge
huwd of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezen voorts
ligchamelijk voor de dienst geschiktten minste 1,56 el
lang, op den 1 Januarlj van het jaar der optreding als
vrijwilliger het 20e jaar ingetreden eu zijn 35e jaar nog niet
volbragt hebben (mitsdien de geboornen van 1832—1847)
tot op het tijdstip der optreding aan zijne verpligtingen ten
aanzien aanzien der militie voldaan en een goed zedelijk
gedrag hebhen geleid.
Hij, die voor de militie is ingeschreven, wordt slechts
als vrijwilliger toegelaten voor de gemeente, in welke hij
ingeschreven is tenzij hij geeue verpligtingen ten aanzien
van de militie meer te vervullen hebbe.
Hij, die bij de zeemagtbij het leger hier te landeof
bij het krijgsvolk in 's Rijks overzeesche bezittingen heeft
gediend wordt niet als vrijwilliger bij de militie toegelaten,
tenzij hij bij het verlaten van de dienst, behalve een bewijs
v«n ontslag, van den beheb'oer, onder wien hij laatstelijk
heeft gediendeen getuigschrift hebbe ontvangen inhoudende
dat hij zich gedurende zijn diensttijd goed heeft gedragen.
Hij kanheeft hij dit ontvangen tot dat zijn veertigste
jaar volbragt is, als vrijwilliger bij de militie worden toe
gelaten.
Burgemeester en Wethouders voornoemd hebben de voor-
deelen van deze vrijwillige dienstneming bepaald op de som
van f 50en noodigen de belanghebbenden uit zich ter
bekoming van verdere inlichtingente vervoegen ter Secre
tarie dezer gemeente, op alle gewone werkdagen, van des
voormiddags 9 tot des namiddags 2 ure, gedurende welken
tijd de aanbieding van vrijwilligers tevens kan geschieden.
Burgemeester en IVethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
den 15 Feb, 1867. De Secretaris,
SPANJAARDT.
Neende kinderlijke bescheidenheid is uit de wereld.
Daar heb je nu onze jonge zuster, die eerst verleden jaar
haar intrede in de wereld heeft gedaan, welke leelijke on
zusterlijke gevoelens schrijft ze ons toe, eu welk een onaan-
genamen toon neemt ze tegenover ons aan Zij noemt ons
haar «kribbig zusje", en wij hebben onzen acht-en-zestigsteu
verjaardag reeds gevierd. Zie, elke geestigheid behoort een
grondslag van waarheid en gepastheid te hehbenen die
wordt hier gemist. Had zij ons een kuorrige tante genoemd,
dan had ze althans iets aardigs gezegd maar een acht-en-
zestig-jarige dame een kribbig zusje te noemen, dat kan
er niet door.
En waarom is ze nu zoo boos Omdat wij haar aan
spoorden bij haar loffelijk doel om de burgerij in te lichten
omtrent onze gemeentebelangenzich vooraf bekend te
maken met de zaken waarover ze schrijven wil. De jeugd
gaat in dit opzicht wel wat los te werkdat deed ook ons
booze zusje, en daarop meeuden wij haar in haar eigen
belangen in 't belang van het publiek opmerkzaam te moeten
maken.
En dat zij nu niet ronduit wil bekennen gedwaald te heb
ben, dat staat haar ook niet mooi. Want al blijft bet
Weekblad verzekeren dat regenten bij den raad een bouwplan
voor een weeshuis hebben ingedieud 't is toch niet waar.
Regenten hebben voorgesteld een prijsvraag uit te schrijven
om zoo doende uit verschillende plannen het beste te kunnen
kiezen. Eu al trekt het Weekblad zijne bewering nog niet
indat beide plannen warme verdedigers hebben't is
niettemin onwaar; het plan van f 120,000, door regenten
niet ingediendmaar verworpen en alleen aan den
raad ter inlichting medegedeeld heeft geeu enkelen verde
diger gevonden. Daarvan zal ieder zich kunnen overtuigen
door de stukken te lezen.
Wij willen hier onze jonge zuster een beter voorbeeld
geven. Wij erkennen, rlat, onze marktberichten van 10
Februari 1.1. onjuist wareu. Maar daarom verdienen wij de
beschuldiging nietdie ous naar het hoofd wordt terugge
worpen dat wij namelijk ous niet hebben bekend gemaakt
met de zaken waarover wij schrijven. Wij hebben ook van
ons zusje geeu feilloosheid verlangd helaaseen oudervin
ding van 68 jaren heeft ons geleerd, dat dit standpunt
onbereikbaar is; maar wat wij verlangen is onderzoek, ern
stig en nauwkeurig onderzoek ter plaatse waar het te vinden
is en het gebruiken van goede bronnen. Dan is men ver
antwoord ook al geeft men soms onnauwkeurige inlichtingen.
Zoo is het met onze marktberichten. Wij ontvangen die
steeds van den oudsten marktmeester.
Als ons zusje eenmaal onzen leeflijd zal bereikt hebben,
zal zij tevens de overtuiging hebben verkregen dat drukfou
ten niet te vermijden zijn. Nu koestert zij daaromtrent nog
jeugdige illusies. Wij hebben heusch niet naar drukfouten
in het Weekblad gezocht. Voor zulk werk achten we onzen
tijd te kostbaar. Maar als men iets uit een ander blad
aanhaalt, en men vindt er toevallig een drukfout in, dan
herstelt men die. Dat is beleefdde lezers zouden anders
het woord misschien niet verstaan. Ons zusje schijnt die
gewoonte niet te kennen wat op haar leeftijd te vergeven is.
Maar waar wij haar op ernstiger toon voor willen waar
schuwen is ditzij moet iemand geen leelijke bedoelingen
toeschrijvenzij moet niemand door ongegronde onderstel
lingen verdacht maken. Zoo iets staat heel gemeen en
daarom moet ons zusje liet niet doen. Zij wil immers gaar
ne in fatsoenlijk gezelschap worden toegelaten Welnu
dan moet zij dit nalaten; anders zou men haar spoedig den
rug toedraaien, en ook wij zouden weldra moeten doen
alsof zij niet bestond. Omtrent onze marktberichten zegt
het Weekblad b. v. «Het is alsof zij (de Alkmaarsche Cou
rant) de landbouwers met hunne producten naar Hoorn wil
jagen; want hij, die niet dan d e Alkmaarsche Courant leest,
komt tot het onware besluitdat te Hoorn betere prijzen
dan te Alkmaar worden besteed. Daardoor is haar bestaan
voor de stad wier wapen zij mag voeren, niet meer of min
der dan gevaarlijk." Zulke uitvallen staan nu zoo lee-
lijk. Het is alsof wat met deze woorden begint,
is reeds niet meer te vertrouwen. Een courant moet vóór alles
inlichtenen daarom waarheid geven zonder bijoogmerken.
Onpartijdigheid is haar eerste plicht. Geen doelhoe goed,
hoe verschoonbaar ook, mag haar verleiden om hare opga
ven slechts eenigermate te wijzigen of te kleuren. Zoo zou,
om nu maar eens bij het voorbeeld der marktherichten te
blijven een courant die het er op toelei de marktprijzen
zoo hoog mogelijk op te gevenom daardoor de landbou
wers van elders naar haar eigen stad te lokken, hoe goed
ook haar doel mocht wezenniettemin haar plicht verzaken.
Bij zulke zaken komt geen bijoogmerk te pas.
Het verschijnen van het Weekblad was ons niet onaange
naam zooals de redactie vermoedt. Integendeelmoge liet
op onzen leeltijd ook nog onze gezondheid genieten. On
aangenaam zou het ons alleen zijn, wanneer het met het
toenemen zijner jaren niet tevens toenam in nauwkeurig
heid degelijkheid en onpartijdigheid.
In ons vorig nummer hebben wij reeds de aandacht
gevestigd op het onvoldoende der ministeriëele zelf
verdediging tegenover de Kamer in de algemeene
beschouwingen waarmee de Memorie van Beantwoor
ding omtrent het eerste hoofdstuk der staatsbegrooting
aanvangt. Wij mogen niet nalaten er nog eenmaal
op terug te komen, 't Betreft slechts een enkele
uitdrukkingmaar die nog al van beteekeuis is. In
hare bestrijding van de grondwettigheid der motie-
Keuchenius zegt de Regeering, dat deze, volgens
de erkentenis van den voorsteller zei ven,
ten doel had de benoeming van den Gou
verneur-Generaal van Nederlandseh Indië
te doen intrekkken.
Wij beweren dat dit niet waar is.
Wij hebben ons de moeite getroost, de woorden
door den heer Keuchenius tot verdediging zijner motie
in de Kamer gesproken nog eens na te lezen in het
Bijbladen wij houden vol dat die heer niet gezegd
heelt wat de liegeering hem in den mond legt.
Herhaaldelijk heeft ae voorsteller de strekking zij
ner motie toegelicht. Wij laten zijne verschillende
verklaringen omtrent dit punt hieronder volgen.
„De strekking mijner motie is niet, gelijk sommi
gen vreezenom het Koninklijk prserogatief aan te
randen."
„De strekking mijner motie is: de uittreding van
den Minister van Koloniën te veroordeelen die daad
te kenschetsen als een ontrouw aan de roeping waar
aan dit Kabinet had op zich genomen te voldoen
als een groote lichtvaardigheid. Immers wat was de
taak die de heer Mijer en dit Kabinet geroepen wa
ren uit te voeren 't Dit was niet, zijne zienswijze in
praktijk te brengen, hetzij hier, hetzij in Indië, maar
bet was: zijne zienswijze in een wets-voorstel neder
te leggen en aan het oordeel der Kamer te onder
werpen, zoodat eindelijk het vraagstuk, dat sedert
zes jaren de Kamer had bezig gehoudenin liet be
lang ook van Indië tot afdoening gebracht wierd. De
Minister is heen gegaan zonder zich van die taak te
hebben gekweten."
„Ware het den heer Mijer gelukt, het koloniale
vraagstuktot welks oplossing hij geroepen was, hier
in zijnen geest te doen beslissen dan geloof ik dat
niemand meer dan hij gerechtigd ware geweest tot
het bekleeden van de waardigheid van Gouverneur-
Generaal dan zou aan niemand beter hebben kunnen
worden opgedragen de uitvoering van hetgeen hij
zelf ontworpen had."
„Ik heb mij verplicht geacht mijne motie voor te
stellen, omdat aan de toezeggingen door den Minister
van Koloniën omtrent dit gewichtig punt niet is
voldaau en omdat Indië daardoor wederom een nieu
we en rampzalige toekomst te gemoet gaat. Het is
door dit dralen en weifelen vooral dat het gezag in
Nederlandsch-Indië, waarvan de eerbiediging dringend
noodig is, meer en meer zal worden geschokt. Min
der door te spreken over koloniale zaken dan wel
door gedurige handelingen van het opperbestuur, dan
in dezen dan in genen zin, wordt het gezag in Indië
verlamd, alle vooruitgang tegengewerkt en alle ont
wikkeling onmogelijk gemaakt."
„Mijne motie is geen revolutionaire poging, maar
een constitutioneele daad, ten doel hebbende, even als
zoo menige andere motie, de afkeuring eener regee-
ringshandelingzij is veeleer een poging om het gezag
te bevestigenzij strekt om den dageraad van een
betere toekomst voor Indië te doen aanbreken."
„Eigenlijk behoeft mijne motie geen verdediging;
ik heb nog niemand gehoord die zich met de motie
zelveook als hij daartegen sprak niet kon vereenigen.
De stoutste en sterkste bestrijders hebben afgekeurd
de handelwijze van het Kabinet met betrekking tot
de uittreding van den Minister Mijer. Meer bevat
de motie niet."
_„Men zegt, dat de motie een afkeuring van de be
noeming van den heer Mijer tot Gouverneur-Generaal
inhoudt. Dat is daarvau een noodzakelijk gevolg.
Ware de beer Mijer niet Minister van Koloniën ge
weest, maar als particulier of als lid der Kamer be
noemd, ik zou daarover geen oordeel hebben uitge
sproken. Maar nu achtte ik mij in het belang van
Indië verplicht, deze daad te kenschetsen als een mis
kenning van de eischen en behoeften van het oogen-
blik eu van de roeping van dit Kabinet. Een votum
van wantrouwen ligt dus van zelf, voor mij persoon
lijk, in mijne motie opgesloten. Ik heb weinig ver
trouwen meer in het Kabinet, dat op deze wijze het
belang van Indië heeft voorbijgezien, want ik herhaal
hetgeen ik gisteren zeide: de taak van den heer Mijer
was niet om zijne zienswijze in Indië te gaan uitvoe
ren of in praktijk te brengenmaar wel om zijne
beginselen in een ontwerp van wet neder te leggen
en dat aan de goedkeuring van de wetgevende macht
te onderwerpen."
Dit alles komt ons voor zoo eenvoudig en duidelijk
te zijn, dat het geen toelichting behoeft. Het komt
in 't kort hierop neer: ik, Keuchenius, stel voor, dat
wij vertegenwoordigers van het Nederlandsche volk,
onze afkeuring te kennen geven van de handelingen van
dit Ministerie, dat heeft medegewerkt om den heer Mijer
die ons herhaaldelijk had beloofd een wetsontwerp
voor te dragen tot regeling der koloniale aangelegen
heden, eensklaps uit het Ministerie te doen verdwij
nen, en aan hem als Gouverneur-Generaal de uitvoe
ring op te dragen van hetgeen hier eerst in overleg
met ons geregeld had behooren te worden.
Die handelwijze van het Ministerie vond in de
Kamer geen enkelen verdediger.
Ook de vrienden van het Ministerie keurden het
verdwijnen van don heer Mijer, den mond nog vol
van schoone beloftenaf. De heer de Brauw stelde
een motie voor, die slechts iets zachter gekleurd was
dan die van den heer Keuchenius en waarmee de heej