Verschil aangaande Muur en Wal.
De Alkmaarsche weerbaarheidsvereeuigïug.
gemaakt wordt schijnt te bewijzen, dat het nut hier
niet algemeen ingezien wordt. En toch, wat zoude
er een geweeklaag opgaan wanneer er bij het tegen
woordig streven naar geldelijk voordeel eens besloten
werd om dat hout te vertoopen en om de grond voor
het voordeeliger aardappelen teelen te bestemmen.
De voorstanders van zulk een denkbeeld zouden gedu
rende een paar weken het bezoek dier hout kunnen
doen nagaan en daardoor een overtuigend bewijs
kunnen leverendat de geldelijke opoffering niet door
het genot wordt opgewogen. Zij zouden een groote
rekening k unnen overleggen ten bewijze, dat jaarlijks
eenige honderden esschen stekken en ander houtge
was moeten worden ingeboet, om te herstellen wat
moedwillige jongens vernielen. Zij zouden kunnen
betoogen dat wij zulk plantsoen niet waardig zijn.
Wij zouden van den geesterhout of van een deel van
den kennemerhout gewis een mooi hertenkamp kunnen
maken. Wij hebben hout genoeg voor de benoodig-
de palissade; noch beuken stammen om schilderachtige
stallen daarin te brengenwater genoeg om het
daardoor te doen kronkelen en voor luttel gelds
waren de vijvers met watervogels te bevolken. Het
kon schoon zijn, jong en oud zouden het willen zien
en onze noordelijke naburen zouden eene reden te
meer hebben om onzen hout te bezoeken.
Het vooruitzigt op het laatste zoude welligt kunnen
maken dat men over zulk een denkbeeld nog eenigen
tijd nadacht, maar wie zouden anders nubij het
wandalisme dat aan het houtgewas en andere versie-
sieringen der stad gepleegd wordtmet zulk een
plan voor den dag durven komen F Eerst moet dat
takken breken, bloemen plukken en wat dies meer
zij, ophouden. Wij moesten de straf op de boom
schenders toepassenhet opsporen der daders niet
alleen op de politie-agenten laten aankomen maar
ieder onzer moest, wanneer hij jongens met takken
zag loopen roepen houdt den dief.
Zoo doende zouden wij toonen onze alkmaarsche
hout waardig te zijn, voorkomen dat het een aard
appelenveld worde, welligt keurde het gemeentebe
stuur zulk eene bezitting dan nog een deskundig
opzigter waardig en werd de hout wat zij zijn kan.
Onder den titel„uitgediend en weggeruimd" schre
ven we twee artikeltjes naar aanleiding van het af
graven der vest en de slooping der Heiloër poort. Als
ter loops gaven wij in dat schrijven eenige historische
toelichtingen. Een geacht inzender geeft in het vorige
nummer dezer courant te kennen dat z. i. die toelich
tingen het een en ander bevatten hetgeen niet juist is.
,,'k Weet er niets van dat de graven Alkmaar om
muurd hebben," zegt hij. Wij antwoordenMen vseet
er niets vandat in den grafelijken tijd de stad door
muren werd versterkt, indien om dit te weten noodig
is het bestaan van een£ lastbriefeen oorkonde, ot
rekening van kosten of aanteekeningen®van tijdge-
nooten enz. Maar indien we vernemen onder andere
uit een handvest van 1445 en uit een privilegie van
1455 (dit laatste stuk staat in Boomkamps Alkmaar en
zijne Geschiedenis op blz. 26—28 gedrukt; indien we
aldus vernemendat de Alkmaarders in 1427 wegens
verzet tegen Eilips van BoHOONDië gestraft werden
behalve andere boeten met het bevel, „dat zij alle
hunne poorten, muren en vesten nederwerpen
en slechten moesten tot alles gelijk met den grond
zou zijndat de Alkmaarders 19 jaren later,
steunende op hunne veranderde gezindheid en trouw
jegens den Graaf, verzochtenom de deuren weder
in hunne poorten te mogen hangen om dat zij een
overval vreesden van gemeenten den grave vijandig;
op welk verzoek Eii.ips een gunstig antwoord zond;
dat, gegrond op dergelijk bewijs, onder de regeering
van Graaf Albrecht in 1492 de Alkmaarders wegens
hunne medeplichtigheid aan het „Kaas en Brood spel,"
andermaal werden gestraft met de sententie, dat zij
alle poorten, muren, torens en vastigheden
moesten afbreken en vest en gracht moesten dem
pen (een vonnis waarvan kwijtschelding werd verkre
gen), dan zal dit alles genoegzaam zijn om aan te
nemen, dat onze stad in den grafelijken tijd, behalve
door het kasteel Toornburg, met poorten, muren en
grachten was versterkt, en het werk, dat in 1528
werd aangevangen, gedeeltelijk als een herstelling
gedeeltelijk als een voltooiing der stede iusluitmg
moet worden beschouwd. Indien we, om deze opmer
king er bij te voegenin een lijst (eener soort van
volkstelling den 15 Maart 1519 gedaan) zien opge-
teekend dat „buiten de Eriesche Boort 17 menschen
woonden," en vernemen dat 9 jaar later de eerste
steen van de Eriesche poort werd gelegd, dan moe
ten we denken dat men in 1528 vooraf een gebouw
van dien naam weggeruimd heeft wegens onbruik
baarheid door ouderdom en blijkt het, dat toen reeds
de tijd lang voorbij was, om Toornburg, door Graai
Willem II gebouwdeen voldoende bescherming te
achten. Het is, meenen wij, dus niet onjuist wan
neer in „Uitgediend en weggeruimd" gezegd wordt
wat de graven in de dertiende eeuw hadden daar-
gesteld, was in 1517 bouwvallig of lag in puin.
Een nauwkeurige blik op een kaart van 1565 onzer
stad doet, ons erachtens, duidelijk onderscheid zien
tusschen de noordelijke en zuidelijke bewailing en dat
beide niet tot het zelfde stelsel van verdediging
behooren. De torens van de Nieuwlander-en Eriesche
poort hebben we te houden voor wacht-of kijktorens
maar terwijl langs den nieuwen zuidelijken en langs
'den westelijken wal overal rondeeleu zijn aangelegd
geschikt voor afwering met kanonnen en musketten,
vertoont de kaart van 1565 ons tevens, dat langs dm
ouden noordelijken muur nog de torens voor de boog
schutters zich verheffen. Het ismeenen wijdus
niet onjuist wanneer in „Uitgediend en weggeruimd"
gezegd wordtter wederzijde van de Eriesche poort
stond nog het muurtje uit den ouden tijd.
Even juist is het, dat de torens langs den noorde
lijken wai in 1573 werden afgebroken. Dit geschiedde
tot op de hoogte van den muur, wellicht om ze nog
als rondeelen te kunnen gebruiken. Wel staat er
geschreven; dat men de kappen er afnam; maar aan
de kaarten van het beleg en aan de schilderijen op
het stadhuis hebben wij onze meening te danken.
Indien we nu in het verhaal van Fobeest lezendat
tijdens het beleg op den 14ien September de Alkmaarsche
arbeiders, die den bouwvalligen noordelijken muur af
braken, zoowel als de burgers die aarde aanvoerden, om
achter den muur een aarden wal op te werpen
geducht door het spaansche geschut werden geteis
terd, eenige op de plaats dood bleven en andere
gewond werdendat twee dagen later, hetgeen al
meer was gebeurd, waar men van den muur een
gedeelte had laten staan, dit niet eens de nieuw
opgeworpen aardwal kon tegenhoudenmaar afweek
en neerviel, en Eoreest klaagt: dus verschaft de
muur, door onze voorvaders gemaaktons niet anders
dan moeitedoordien wij dezelven moeten afbreken
en een aarden wal in de plaats maken indien
we bij dat alles voegen dat een schilderij van de be
storming, op het stadhuis berustende, de muur vertoont
als ongelijkmatig weggebroken en daar achter een vrij
hooge waldan is meenen wij het niet onjuist, dat in
„uitgediend en weggeruimd" wordt gezegd: De
Alkmaarders wierpen achter den vervallen muur een
aarden wal op. Dit werk geschiedde onder het oog
van den vijand en in weerwil van zijn kanonkogels
en was de grondslag van de vestdie nu wordt
weggeruimd. 11.
Ter plaatse waar dit gebeurde vond men dezer dagen eenige
vijftienpondskogels een kaakbeen en andere voorwerpen.
{Vervolg.)
Van de drie middelen om verovering tegen te houden
verhooging der kracht van ons volksbestaan wapening
en weerbaarheid blijven de beide laatste ter be
schouwing over.
10. Wapening, d. i. oorlogsmaterieel en perso
neel van leger en vloot. Het materieel is eene
quaestie van geld, het personeel eene quaestie
van bevolking'. Wat vermogen wij dus tegen een
Staat van tiendubbele bevolking, die zoo veel mier
chair a canon heeft, eu al zijn wij een tamelijk
rijk volk zoo veel meer geld heeft, dan wijf Wij
zullen de verovering niet absoluut kunnen tegen
houden, maar wij vermogen zooveel, dat de vijand
ons niet zal kunnen meester worden zonder zelf zware
verliezen te lijden; en alvorens tot die opoffering te
besluiten, zal de vijand, wij mogen het hopen, zich
meer dan tweemaal bedenken. Om echter met kracht
tegenstand te biedenmoeten wij dien tot een klein
grondgebied beperkenof anders gezegd onze verde
diging concentreren. De deskundigen beginnen het
vrij wel eens te wordendat die verdediging van
de landzijde moet bepaald worden tot de Utrechtsche
huie, waarbij het water zulk een onschatbare hoewel
ook dure bondgenoot kan zijn een verdedigings
middel dat andere volken missen en dat de lJs-
sellinie hoogstens mag dienen om den vijand eenige
dagen te kunnen tegenhouden ten einde de Utrecht
sche linie geheel te voorzien en den tijd te hebben
om de overstrooming te doen. plaats hebben. Van de
zeezijde moet alleen de Hollandsche kust achter de
Utrechtsche linie worden verdedigd, en onze marine
moet buiten den kolonialen dienst alleen op de ver
dediging van die kust en zeegaten worden ingerigt.
Hiertoe wordt geene kolossale marine, als die van
Engeland eu Frankrijk, vereisclit. Bovendien zoo wij
door de vereenigde marine an Frankrijk eu Duitsch-
iand werden aangevallen, blijft ons toch de hoop zoo
niet het uitzigt op Engelands hulp ter zee. Zelfs zou
de bedreiging met of de vrees voor den bijstand der
Eugelsehe marine de geallieerden Frankrijk en Duitsch-
land kunnen nopen om ons niet van de zeezijde aan
te vallen maar ons alleen te land te bestoken. Maar
om het voordeel van Engelands hulp te genieten is
het volstrekt noodig, dat wij beginnen met ons zelve
tot zekere hoogte te kunnen verdedigen dat wij een
ernstige poging of bijdrage daartoe kunnen leveren.
Wie zeil niets doet of kan doen om zich te ver-
weerendien laat men aan zijn lot over. Men her
innert zich hoe Engeland onlangs op het Londensch
Congres tegen het waarborgen der onzijdigheid van
Luxemburg bezwaar maakte, omdat dit landschap
geheel buiten staat was om zich zelf te verdedigen.
Hoe verkeerd eene uitgebreide en hoe goed eene
beperkte verdediging voor een klein volk is heeft de
Deensche oorlog ons getooud. De uitgebreide Dan-
newirke waren weldra bezwekende beperkte Dup-
peler schansen hielden lang stand, en de terugtogt
om na de nederlaag een kleinere linie van defensie
in te nemen was zeer gevaarlijk en onvoordeelig. Maar
die Deensche oorlogin vergelijking met den Duit
sehen oorlog van het vorige jaar beschouwd, toont
ook hoe veel minder militaire kracht vereischt wordt
om zich achter verschansingen te verdedigen dan
om in het open veld tegen een magtigen vijand stand
te houden. Iloe hardnekkig heeft het kleine Deen
sche leger te Duppel stand gehouden en hoe snel
is het groote Oostenrijksche leger, dat tegen het
Pruisische aanvallend te werk ging, totaal geslagen
en verbroken geworden. Wanhopen wij dus niet
aan onze wapening, en bedenken wij dat zij slechts
tot verdediging moet strekken, en zulks niet van het
geheele land maar van eene beperkte linie van defensie.
Brengt die beperking nu echter mededat onmid-
delijk buiten de linie van defensie alle vestingen
gesloopt en ontruimd en alle garnizoensplaatsen
verlaten moeten worden, om al het materieel eu per
soneel binnen de linie over te brengen F In het al
gemeen en voor de toekomst zal die vraag wel eene
bevestigende beantwoording moeten vinden.
De deskundigen zullen ons moeten zeggenin hoever
sommige vestingen, die gelukkig gelegen en nog in
goeden staat zijn en weinig kosten van instandhouding
vereischenalthans vooreerst nog behooren behouden
te blijven, en welke garnizoensplaatsen buiten de
linie vooreerst nog wel kunnen blijven bestaan. Maar
meer en meer moeten de troepen met hun materieel
binnen de linie worden gehuisvest, aan de vestingen
daarbuiten mogen geene belangrijke sommen worden
ten koste gelegd om liever alle tinanciëie krachten
aan het geconcentreerde verdedigingsplan te beste
den, en de buiten-vestingen mogen in geval van
oorlog niet door eene zoo groote hoeveelheid geoe
fende troepen bezet worden, dat daardoor de hoofd-
verded ging zou verzwakt worden.
Onderstellen wij nu eens, dat het ergste en helaas
tevens het waarschijnlijkste geval van oorlog zich
voordoetn.l. eene coalitie van Frankrijk en Duitsch-
land om Belgie en Nederland te veroveren en te
annexeren, wat zullen wij dan doen, indien het ons
met 's lands verdediging ernst is en wij daarvoor
goed en bloed willen opofferen':1 Dan moet al wat
weerbaar is en vechten kan zoodra mogelijk binnen
de linie van defensie wijkenmedenemende alle
openbare kassen en zooveel mogelijk vee en eetwaren
en zaken van waarde; en van binnen de linie behoort
men dan zooveel mogelijk onweerbare bevolking
vrouwen en kinderen en ouden, naar buiten te zen
den om de woonplaatsen der naar binnen gewekeuen
zoo lang in te nemen. Dan eerst zou men zich krach
tig en vastberaden kunnen gaan verdedigen. Het is
slechts de vraag, of het Nedcrlandsche volk voor zijne
onafhankelijkheid en zelfstandigheid zoo veel over
zou hebben F
Ten onregte zou men meenen, dat de niet verde
digde streken des lands bij die welke binnen de linie
der defensie liggen zouden achterstaan. Integendeel
de plaatsen vyelke verdedigd en daardoor het tooneel
des oorlogs worden hebben het meest te lijden. Open
land en stad te zijn is voor de bevolking, vooral voor
het onweerbare en achterblijvende deel daarvan, verre
weg het verkieslijkste. De tijden toch, dat deze be
volking voor de wreedheden, rooftogten en moedwil
lige verwoestingen des vijands zou moeten vreezen,
zijn voorbij; en voorzeker hoe meer eene streek open
en ongewapend blijft hoe minder zij reden tot vrees
heeft. Aan de andere zijde kan de weerbare bevol
king der niet verdedigde streken even goed tot 's lands
verdediging medewerken als die welke binnen de linie
van defensie woont, n. 1. door binnen die linie terug
tc wijken en daar soldaat te worden.
11. Weerbaarheid Het is ontegenzeggelijk,
dat ons volk thans niet zeer krijgshaftig en weinig
weerbaar is. Lust om oorlog te voeren, om bloed te
vergieten is zeker niet verheven doch vrij dierlijk
maar ook hef gevoel van ligchamelijke energie, de
lust om die te ontwikkelen en de volkskracht tegen
over vreemden, vooral onregtvaardige aanvallers, te
toonen, dit zit er met erg bij ons in, minder geloof ik dan
bij EngelschenFrauschen en Duitsc.hers. Evenzoo
is het gesteld met de weerbaarheid of het vermogen
om zich militair te verdedigenom goed te kunnen
vechten. Zoowel de manhaftigheiddie eene ziels
eigenschap is als de weerbaarheid, die eene ook door
oefening te verkrijgen of' te versterken ligchamelijke
eigenschap ismoeten bij ons ontwikkeld worden.
De ontwikkeling van beiden moet hand aan hand gaan,
manhaftigheid en weerbaarheid beiden oefenen op
elkanders ontwikkeling een heilzainen invloed uit,
en beiden zullen tot hetzelfde einddoel „eene krach
tige verdediging" samenwerken.
Maar wat kan en moet er voor onze weerbaarheid
gedaan worden F Zeer veel. 1°. Alle gezonde mans
personen moeten reeds als jongens vóór hunne vol
wassenheid de wapens leeren hanteerenvooral
schieten en eenige militaire oefeningen doen. Op
dien leeftijd vormt zich de ware geschiktheid en
ontwaakt de ware lust en moet de later in te oogsten
weerbaarheid en manhaftigheid gezaaid worden. Men
is beducht voor onderwijsdwang, d. i. voor het nood
zaken der kinderen of liever der ouders om de kin
deren in het belang van hun geheele volgende leven
lezen, schrijven, rekenen en wat geschied-, taal- en
natuurkunde te doen leeren, zoodat ze niet dom blijven.
Maar aan den militairen dwang de conscriptie
is men gewoon; men zal er dus waarschijnlijk minder
tegen op zien om iedereen te dwingen zich reeds in
zjjue jeugd weerbaar te maken. Dit militaire onder-
wijs zij dus voor alle klassen der mannelijke bevolking
tot het 18a« of 19^» jaar gedwongen. Voor zoover het
uiet vrijwillig plaats heeft, bijv. op alle bijzondere
scholen, worde het in elke gemeente van Staatswege
ingerigt, hetzij met of buiten verbinding met de pu
blieke scholen. 2°. Van de gymnastie (thans slechts
tot het uitgebreid lager onderwijs gerekend) moet
allerwege en vooralle klassen der bevolking veel werk
worden gemaakt, en ook de Staat moet zich daaraan
bijzonder gelegen laten liggen. Ook het oprigten van
zvveminrigtingen en —scholen, waar dit mogelijk is,
verdient behartiging. 3°. Gedurende den leeftiid
voor den militiedienst bestemd behooren alle valide
manspersonen (behalve geestelijken) aan meer be
paalde, geregelde en aanhoudende militaire oefeningen
deel te nemen, zij het dan ook telkens slechts voor
kortere tijdperken dan thans geschiedten zoo veel
mogelijk ter plaatse waar ieder zich bevindt of in de
nabijheid en zonder willekeurige verplaatsing naar
garnizoensplaatsen. Van deze dienstpligten behoort
niemand zich door geld te kunnen afmaken. Velen
uit de hoogere klassen vooral zullen dit onaangenaam
vinden, maar hun genoegen moet dan maar wat wijken
voor het hoog en algemeen belang van 's lands ver
dediging Ook bedenke men, dat die militaire oefe
ningen eene goede zijde hebben voor de bevordering
van ligchaamskracht en gezondheid, vooral tegenover
de ongezonde en ontzenuwende wijze van leven in
de hoogere klassenhet leven in huis, in kamers, in
boeken en papieren, met veel eten en drinken en
weinig beweging en versche lucht. 4°. De oefenin-
gen van den militietijd moeten later in mindere mate,
en nog minder met verplaatsing en aanhoudendheid
worden voortgezet, en schoon dan ook in weder ver
minderde mate nog wel eenige jaren langer dan thans
met de schutterij het geval is. Te dien einde mag
de schutterij wel op een anderen wat meer militairen
en meer ernstigen voet worden ingerigt, dan thans
het geval is, en moet zij in de landgemeenten niet
zoo als nu geheel rustend zijn of slechts op het pa
pier bestaan De nieuwe schutterijwet zal in dit op-
zigt verbetering aanbrengen.
(Slot volgt.) P. VAN BEMMELEN.
Snelpersdruk van HEEM'. COSTER ZOON, te Alkmaar,