ALKMAARSCHE COURANT
No. 44. Negenenzestigste Jaargang1867.
Zondag
29 September.
<f)fficiccl (Qcbccllc.
Dc bekwame boedel redder.
politiek ©ocrzicltt.
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zondag morgentussehen 8 en 9 ure. Prijs per
jaar 3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post/4,—.
Brieven franco aan de Uitgevers
HER M». COSTER ZOON.
R
De Advertentiën kosten van 1 —5 regels0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag
vroeger.
Bij (leze Courant behoort een Bijblad, bevattende
raadsnotulen.
De ondergeteekenden berigten bij dezedat
de uitgave der ALKMAARSCHE COURANT voor-
loopig op eenmaal 's weeks bepaald blijft.
.DE UITGEVERS.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR
brengt, ten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845
Staatsblad No. 22), bij deze ter kennis van de ingezetenen
der gemeente, dat het voljaarsch suppletoir kohier voor de
belasting op het Personeel, dienst 18J£, op den 12 Sept.,
1867, door den Heer Commissaris des Konings m de Pro
vincie Noord-Holland executoir verklaardop heden aan
den Beer Ontvanger der directe belastingen binnen deze
gemeente ter invordering is overgegeven.
Ieder ingezeten die daarbij belang heeft, wordt vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven
ten einde alle geregtelijke vervolgingenwelke uit nalatigheid
zouden voortvloeijen te voorkomen.
Alkmaar Het lloofd van het Bestuur voorn..
19 Sept. 1867. A- MACLAINE PONT.
VERGADERING van den RAAD der Gemeente ALK
MAAR, op Maandag, den 30 September 1867, des namiddags
ten 12' uur.
Nameus den Voorzitter van den Raad
SPANJAARDT.
«Hoe het den Minister van Financiën mogelijk is geweest
om den door hem aanvaarden ontredderden boedel zóó te
ordenen, dat althans in het volgende jaar de inkomsten de
uitgaven dekken kan alleen blijken uit de staatsbegrooting,
en wij zullen dus, totdat deze zal zijn aangeboden, ons
oordeel moeten opschorten."
Zoo spreekt het Dagblad van Z. H. en 's Grav. in zijn
beschouwing over de Troonrede. Het, Dagblad is blijkbaar
verrast. Zoo iets had het niet verwacht. Wat het onmogelijk
achtte, is nogtans gebeurd dank zij het talent van onzen
Minister vau Financiën die den ontredderden boedel zoo
uitstekend heeft «geordend." «De mededeeling omtrent
den fiuantiëlen toestand verklaart het luidt guastiger
dan wij haar verwacht haddennadat wij onder het vorig
bestuur voorspeld hadden dat in 1868 tor buitengewone
maatregelen de toevlugt zou moeten genomen worden. Wan
neer zegt de Troonrede de bestaande uitzigten verwe
zenlijkt worden, dan zal voor 1868 zonder die buitengewone
maatregelen in de behoeften van s lauds dienst en in de
uitgaven der staatsspoorwegen kunnen worden voorzien. Dus,
er is noch leeningnoch verhooging van lasten noodig een
betrekkelijk zeer gunstig resultaat, wanneer men in over
at egin" neemt, dat het vorig bestuur de uitgaven hier en in
Indië "vreeselijk heeft opgedreven, en het tegenwoordige tot
beteugeling der veepest en tot herstel van ons defensiewezen
vele millioenen heeft moeten uitgeven.
En zoo iets durft men drukken en zijn lezers onder de
oogen brengen! Daartoe behoort ongetwijfeld de vaste over
tuiging dat de goê gemeente alIe3 slikt wat meu haar durft
voorzetten. Het vorig bestuur liet het tegenwoordig bewind
een ontredderden boedel na, het had de uitga
gaven hier en inlndië vreeselijkopgedreven,
en evenwel nogtans kunnen in 1866 en in 1867 en ook
in 1868 behalve de gewone uitgaven «vele millioenen" wor
den besteed tot beteugeling der veeziekte en tot herstel van
ons defensiewezen! 't Is inderdaad verbazend. Het grenst
aan 't ongeloofelijke. En dat tonder leening en zonder
nieuwe belasting, terwijl alles precies is gebleven zooals
het was, zonder dat de nieuwe Minister iets heeft gedaan
om onze inkomsten te vermeerderen. Niets gedaan Hij
heeft den ontredderden boedel geordend zegt het
Dagblad.
Laat ons zien wat daarvan is.
Wij zullen ons houden aan de woorden van den Minister
zeivenbij de aanbieding der staatsbegrooting voor 1868
Zaterdag 21 September 1.1. in de Tweede Kamer gesproken,
voor zoover die kunnen aantoonen hoe het hem moge
lijk is geweest, voor het volgende jaar de uitgaven
door de ontvangsten te dekken.
«In de eerste plaats zegt de Minister heb ik u
bezig te houden met de uitkomsten van vorige diensten,
voor zoover aan de batige sloten dier diensten nog geene
bestemming gegeven is, of daaraan, naar mijn inzien, een
gewijzigde bestemming gegeven zou kunnen worden."
De Minister had zich alzoo in de eerste plaats slechts
bezig te houden met de overweging, waaraan hij het over
schot der vorige jaren de nalatenschap zijner voorgangers
zou besteden. Maar laat ons zijn redevoering verder volgen:
«Daarbij zal het u blijken aldus gaat hij voort dat,
nu men nader zoowel met het cijfer der uitgaven als met
dat der inkomsten van de dienst van 1866 is bekend gewor
den, het resultaat dezer dienst nog gunstiger
is, dan ik mij reeds kon voorstellen bij de samenstelling
van het in uwe vorige zitting onafgedaan gebleven ontwerp
tot wijziging der wet op de middelen voor het dienstjaar
1866 en tot aanvulling van die voor het dienstjaar 1867."
Toen deze Minister in 1866 aan het bewind kwam, noemde
hy onzen financiëelen toestand verontrustend; hij meende,
dat zijn voorgangers dien veel te gunstig hadden voorgesteld,
en zag tekorten, onvermijdelijke leemugen en verliooging
van belasting in 't verschiet. Later, by de indiening van
het bovengenoemde wetsontwerp, erkende hy dat de dienst
van 1866 een gunstiger uitkomst bleek te hebben dan hij
verwacht haden nu verklaart lnjdat het resultaat
dezer dienst nog gunstiger is dan hij zich toen
reeds kon voorstellen.
Verder herinnert de Minister in zijn redevoering, dat er op
de dienst van 1863 een beschikbaar overschot was van ruim
9i millioen waarvan ruim een half millioen was aangewezen
voor de dienst van 1866. De dienst van 1866 heeft die
toevoeging echter niet noodig gehad, en nu kan de geheele
som van 9i millioen worden bestem! voor 1867. De dienst
van 1864 had een overschot gegeven van ruim lil millioen;
ook dit mcenrle de Munster in 1866 noodig Ie hebben;
maar het is gebleken niet noodig te zijn en nu kan het in
1867 gebruikt worden. Het jaar 1865 heeft een batig slot
van ruim 13 milioen. De Minister wil er voor 1867 slechts
ruim 6 millioen van besteden en houdt dus nog een over
schot van bijna 7 millioen over voor het volgende jaar, 1868.
«Wij komen thans tot de dienst van 1866" vervolgt de
Munster, en hij herinnert, hoe lui vroeger had gemeend, dat
die dienst een tekort zou opleveren vau bijna twee millioeu,
tot dekking waarvan dan het overschot van één der vorige
jaren zou worden aangewend. «Docli zegt de Minister
nu is de uitkomst dezer dienst gebleken voordeeliger te
zijn dan destijds te verwachteu wasin die mate zelfs,
dat z ij, zonder eenige b ij voeging uit vroe
gere diensten, nog een overschot aanbiedt,
hetwelk ten bate van de dienst van 1868 te
benuttigen i s."
Eu nu volgt het loopende jaar, 1867.
«Ik ga alsnu over tot de beschouwing van de vermoedelijk
uitkomsten der dienst van het. nog loopende jaar 1867. eene
dienst waarvan de begrooting op het papier nog niet vol
komen tot sluiting is gebrachtdoch waaromtrent uit het
meermalen door mij ter spraak gebrachte wetsontwerp reeds
gebleken is dat die stuiting kan worden verkregen zonder
aanwending der buitengewone hulpmiddelen
waarop in de eerste maanden van dit jaar door mij werd gewezen.
«Tot die uitkomst draagt thans nog bij, dat de opbrengst
der gewone middelen over de acht eerste maanden desjaars
zoo gunstig is, dat men de raming dier op
brengst met gerustheid belang rijk hooger
kan stellen dan vóór den aanvang der dienst
geschieden kon, enz.
In de behoeften van 1867 kan dus niet alleen worden
voorzien, maar een batig slot is reeds meer dan waarschijnlijk.
Ook 1868 levert geen bezwaar opmaar om het noodige te
vinden voor de voortzetting van den aanleg der staatsspoor
wegen in dat jaar draagt de Minister een «buitengewoon
hulpmiddel" voor. En waarin bestaat nu dat buitengewone
hulpmiddel
In de Indische kassen was op 1 Januari 1867 voorhanden
eeu som van ruim 24 millioen. Daarvan moet worden be
houden het zoogenaamde Iudische administratieve kapitaal
uit den aard der zaak onmisbaar voor den onbelemmerden
eang van het beheer, dat voor aankoop en voortbrenging van
producten aauzienlijko voorschotten heeft te doen. Sedert
vele jaren werd als normaal cijfer voor dat kapitaal een bedrag
aangenomen van 12| milioen, zoodat er vermoedelijk bij het
einde van 1867 een overschot aanwezig zal zijn vau 11-j- mil
lioen. Dat overschot zal in zijn geheel in de algemeene
rekening der ontvangsten en uitgaven van Ned. Indië over
1867 moeten voorkomen, en alzoo het batig slot dier rekening
aanmerkelijk verhoogen. De bestemming van dit batig slot
moet bij de wet worden geregeld en de regeering weusclit
het nu reeds ten bate der inkomsten van 1868 te zien aan
gewezen. Dit overschot zoo als wij zagen vermoedelijk lij
millioen, kan echter mee of tegenvallen; 't kan iets meer of
iets minder bedragen. De Minister wil daarom over niet meer
dan 9 millioen beschikken, 't Is misschien overdreven voorzich
tig, zegt hij, het zoo laag testellen, maar meu moet opalies
bedacht zijn. Alles is mogelijk, en bij gevolg is 't ook moge
lijk dat er zelfs nog minder dar, 9 millioen overbleef. Mocht,
dit het geval zijn, dan zou men, zegt de Minister, naar
andere middelen moeten omzien en misschien zijn toevlucht
moeten nemen tot een leening.
Het gevaar voor eeu leening is dus inderdaad nog niet
zeer groot.
Dat de Minister overigens de inkomsten van 1868 niet
te hoog heeft geraamd maar inderdaad met de herhaaldelijk
door hem aanbevolen voorzichtigheid is te werk gegaan
blijkt uit liet volgende:
In de Troourede is aangekondigd een vermindering van
de zegelbelastlug op de dagbladen. Waarom met in eens
afschaffing? mag men vragen. Waarom een halve maatregel
waardoor immers het toezicht van de administratie en de
thans bestaande formaliteiten onveranderd blijven en alleen
de last verlicht wordtdieals geheel willekeurig en zon
der billijken grondslag, toch later eenmaal geheel moet
wegvalien Doch dit daargelaten de regeeriug belooft ver
minderingmaar de Minister van Financiën brengt evenwel
de vermoedelijke opbrengst dezer belasting, zooals zij thans
nog bestaat, op de begrooting voor 1868. Hij wil op de
beslissing der vertegenwoordiging niet ooruitloopen en
«in geen geval zegt hij zal die vermindering zoo
aanzienlijk zijn dat zij niet ruimschoots znu worden gedekt
door hetgeen andere middelen voorzeker
boven de geraamde sommen zullen afwerpen.'
Ziedaar hoe het den Minister van Financiën mogelijk is
geweest, «den ontredderden boedel te ordenen." Zijn onbe
kwame, onvoorzichtige, verkwistende, sloopende eu verwar
rende voorgangers hadden de uitgaven hier en in Indië tot
een ontzettende hoogte opgevoerd, zegt het Dagbladen
daarentegen onze bronnen van inkomsten verwoest. Dit ver
hindert met, dat sedert 1863 elk jaar een aanzienlijk over
schot heeft opgeleverdaanzienlijker nog dan geraamd en
verwacht werd; dat het nog loopende jaar 1867, ondanks
de buitengewone uitgaven van «vele millioenen" tot beteu
geling der veeziekte en tot verbetering onzer weerbaarheid
te land en ter zeenog een batig slot zal opleverenen
dat in alle behoeften van het volgende jaar zonder leemng of
verlioogmg van belasting wordt voorzien, ook in de 12 mil
lioeu tot voortzetting van den aanleg der staatsspoorwegen,
dat is 2 millioen meer dan de wet vordert. Alleen voor
buitengewone schulddelging is niets uitgetrokken,
zoodat wij ons in 1868 zullen bepalen tot de gewone, de
bij de wet vastgestelde. Maar is dat. niet voldoende is
dat zelfs niet een buite igewoon gunstige toestand Eeu
staat doet buitengewone uitgaven van ettelijke millioenen
tot aanleg van spoorwegen, verbetering van leger en vloot
beteugeling van besmettelijke veeziekte, en dat alles kan
bestreden worden uit. de gewone inkomsten, terwijl ook
de gewone schulddelging voortduurt.
En hoe heeft de tegenwoordige Minister dit kunnen doen?
Eenvoudig door de millioenen te besteden en op temaken, die
zijn voorgangers in de laatste jaren hadden overgehouden, en
door de rijke vruchten te oogsten van het bestaande belas
tingstelsel dat hij onveranderd heeft gelaten en dat voort
durend meer opbrengt, dan men durfde vermoeden. Dit noemt
hot, Dagblad «een ontredderden boedel ordenen." Als liet zei
«een rijke erfenis opmaken", zou het nader bij de waarheid zijn.
De Minister eindigt zijn redevoering inet deze woorden
«Over het geheel, mijne heerenzal mijne rede u, naar
ik mij vlei, den indruk hebben gegeven, dat de toestand
onzer geldmiddelen voorzichtigheid eisclitmaar vooralsnog
geen ernstige bezorgdheid behoeft te baren en dat 's lands
financiën, voor liet tegenwoordige althans, den invloed on
dervinden van de welvaart, waarin het Nederlandsclie volk
zieh over het algemeen onder Hoogeren zegen mag ver
heugen." llij verklaart daarbijdat hij den toestand onzer
financiën «met de meeste openhartigheid" blootlegt. Toege
geven ja meer dan dathij erkent met de meeste open
hartigheid zijn vroegere dwaling, hij erkent de onjuist
heid van zijn vroeger ongunstig oordeel en sombere onheils
profetieën. Zal het Dagblad zijn loffelijk voorbeeld volgen?
W. v. d. K.
De oorlogskreet op het vredes-congres te Geneve,
door Garibaldi tegen Rome geuit, deed ons arm Europa,
nog altijd schrikachtig van de laatste schokken en
nauwelijks eenigermate gerustgesteld omtrent het
behoud van den vrede tussehen Erankrijk en Pruisen,
eensklaps den ontstelden blik naar het zuiden wenden.
Met zenuwachtige belangstelling werden de schreden
van den verdediger van het republikeinsche Rome
van 1849, den aanvoerder der Alphenjagers in 1859,
den veroveraar van Sicilië en Napels in 1860, den
gevangene van Aspromonte in 1862 van plaats tot
plaats gevolgd. En hij bewoog zich zoo sneldat dit
'nderdaad eenige moeite kostte. Hier en daar hield
hij toespraken tot het volk. In een brief aan de Na
tionale Romeinsche vergadering spoorde hij de bevol
king van Rome aan hare kluisters te verbreken en
verzekerde haar van de hulp van duizenden Italianen.
Alen verhaaldedat hij een onderhoud had gehad met
den Minister Rnlazzi, die alle pogingen, zelfs bedrei
gingen in 't werk zou gesteld hebben om hem van
zijn voornemen te doen afziendoch te vergeefs. Dat
voornemen - dit bleek meer en meer was een
aanval op Rome. Garibaldi zou de waakzaamheid van
het Italiaansche leger, dat de grenzen van den Kerke-
lijken Staat beschermde, trachten te misleiden en zich
naar Rome begeven. Zijne volgelingen zouden bij
kleine troepen dit voorbeeld volgen. Te Rome zou
een opstand uitbrekende Romeinsche krijgsmacht
zou zich deels daarbij aansluiten, ueels worden versla
gen, en de bevolking zou luide en krachtig de veree-
niging met Italië eischenwant dit had Garibaldi
op de bedreigingen van Ratazzi geantwoord het
doel van de onderneming was geenszins vijandig aan
de Italiaansche vlag, en strekte alleen om die vlag
op het kapitool te planten.
Toen het voornemen van Garibaldi en van de be
wegingspartij in Italië alzoo duidelijk bleek, was de
eerste vraagwat zal de Italiaansche regeeringen
de tweede wat zal Frankrijk doen 'f De Italiaansche
regeering verbrak het zwijgenen sprak te duidelijk
om eenigen twijfel over te laten. Tot nog toe had
zij de beweging wel met alle aandacht gevolgd en de
gisting met bezorgdheid gadegeslagen, maar de rech
ten van alle burgers geëerbiedigden schier onbe
perkte vrijheid van spreken en vergaderen gelaten;
maar thans, nu men van bedreigingen tot feiten wilde
overgaan, achtte zij zich verplicht het openbaar ver
trouwen en het gezag der wet te handhaven. Geen
burger van den vrijen staat - dus luidde hare taal -
mag zich boven de wet stellenen daardoor het land
medesieepen in de ernstigste verwikkelingen. De re
geering stelt vertrouwen in de wijsheid en de vader
landsliefde der Italianendoch indien iemand trachtte
de vastgestelde bepalingen en de grens te overschrij
den waarvan ons eerewoord ons verwijderd moet
hondenzal de regeering dit in geen geval toelaten
en zal zij aan de overtreders de verantwoordelijkheid
laten van de gevolgen hunner handelwijze.
Terwijl inen nog vroeg wat Erankrijk zon doen
en er gesproken werd van groote beweging in de
haven van Toulon en van de uitzending van een
eskader naar de Romeinsche kustvernam men
eensklaps, dat de Italiaansche regeering niet had
geaarzeld doortastende maatregelen te nemen, waar
door de aanslag op Rome was verhinderd. De regee
ring heeft haar pligt gedaan las men in het
Italiaansche regeeringsblad zij heeft de vrijwilligers
die op weg waren naar de grenzen van den Pause
lijken staat, vermaand huiswaarts te keeren, en hen
die dezen raad niet opvolgdennaar hunne woon
plaatsen doen terugbrengen. De generaal Garibaldi
is te Siualunga in naam der wet gesommeerd terug
te keereu en toen hij weigerde is hij naar Ales
sandria gevoerd. Eenige depóts van wapenen zijn
in beslag genomen. De regeering heeft een smar-
telijken plicht vervuld; maar zij voorzag, dat langer
dralen nog veel treuriger gevolgen zon hebben. De
wijsheid der Italianen heeft dien stap, zoo al niet