ALKMAARSCHE COURANT No. 52. Negenenzestigste J aargang. Zondag 24 November. (Officieel (*3cbccltc. Politiek (.Ducrztcht. ^Ockclijhschc Berichten, Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zondag morgentusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar f 3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post ƒ4, Brieven franco aan de Uitgevers EE KM». COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 1—5 regels0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. PATENTEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter keunisse van belanghebbenden, dat de palenten aangevraagd in de maanden Augustus, September en Octo ber van dit jaar, ter gemeente-secretarie verkrijgbaar zijn van den 18 November tot en met den 2 December a. s., des morgens tusschen 9 en 2 uren. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 14 Nov. 1867. De Secretaris, SPANJ AARDT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter keunis van de belanghebbenden dat een sup pletoir kohier der directe belasting en een der hondenbelas ting, beide over de dienst van 1867, den 19 November door hen voorloopig zijn vastgesteld en gedurende 14 dagen na heden ter secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage zijn nedergelegd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. den 23 Nov. 1867. Be Secretaris, SPANJAARDT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van belanghebbenden, dat na de laatste kaas- en graanmarkt vóór Kerstijd, die dit jaar invalt op Vrijdag den 20 December 1807, geene kaas- of graan markt te Alkmaar meer zal worden gehouden. Alkmaar, Burgemeester en Wethouders voornoemd, 23 November 1867. A. MACLAINE PONT. Be Secretaris SPANJAARDT. VERGADERING van den RAAD der Gemeente ALK MAAR, op Woensdag, deu 27 November 1867, des middags ten 12 uur. Namens den Voorzitter van den Raad, SPANJAARDT. De KAMER van KOOPHANDEL en FABRIEKEN te A L K M AA R maakt bekend dat van Maandag 25 tot Zaturdag 30 November e.k., van 's voormiddags 10 tot 's namiddags 2 uren in haar gewoon lokaal op het Stad huis ter lezing zullen liggen: 1. Statistiek van het. Koningrijk der Nederlanden behelzende de staten van de in- uit- en doorgevoerde voornaamste handelsartikelen gedurende de maand September 1867. 2. Een opgaaf van den handel en de scheepvaart van Groot- Brittanje en Ierland, gedurende de maanden April, Mei en de overige maanden van 1867. 3. Verslag omtrent de Britsche visscherijen gedurende het jaar 1866. 4. Verzameling van konsulaire berigten en verslagen over nijverheid, handel en scheepvaart, deel II, 5e afl. De Kamer van Koophandel en Fabrieken voorn., Alkmaar, F. M. AGIIINA, Voorz. 22 November 1867. J. P. KRAAKMAN, Secret. POSTKANTOOR TE ALKMAAR. De Directeur van het Postkantoor brengt bij deze ter kennis van het publiek dat het kantoor van af den 19 No vember j.l. is verplaatst naar de Choorstraat, hoek van de Laat. Datin verband met de winterdienst op den spoorweg bet kantoor voortaan zal zijn geopend Vóór deu middag van 7 tot 8j.van lOj- tot 1 uur, na den middag van 3j- tot 4, 5j. tot 7 en 8j tot 11 uur. Vóór verzending en afgifte der aangeteekende brieven Voor den middag van 7 tot 8| en van 10J. tot. 1 uur, na deu middag van 3j tot 4, van 5j- tot 6J- en van 8£ tot 10 uur. Voor postwissels: Vóór den middag van 7 tot 8j. en van lOj- tot 1 uur (behalve des Zondags). 's Zondags is hel kantoor geopend: Vóór den middag van 7 lot 8.) en van lOj- tot 12J uur, na a 7 a 9 «10 Alkmaar, Be Directeur voornoemd 22 November 1867. CARBASIUS. Elke overwinning schijnt den overwinnaar recht te geven op een zegezang. Ik bel wist dat recht niet. De oorlog is nu eenmaal niet anders dan een worsteling van geweld tegen geweld, 't Is geen middel om aan te toonen welke der beide partijen gelijk beeft, 't Is geen ridderlijk steekspel dat gelegenheid geeft om te wedijveren in moed en kracht en behendigheid en waarbij het dus noodig is, dat de beide partijen met gelijke wapenen strijden in gelijk getal tegen over elkander slaan, en zelfs een gelijk aandeel bekomen in den last van wind en zon. Men vecht om het te winnen om zijn tegenstander te verslaan, en #an dat doel wordt de keuze der middelen bijna geheel ongeschikt gemaakt. Elke partij zorgt zooveel mogelijk goede wapenen te krijgen liefst beter dan die van deu vijand natuurlijk zij kiest bij den strijd voor zich het gunstigste terrein, eu tracht zooveel manschappen bijeen te brengen dat zij zoo mogelijk den vijand met overmacht kan aanvallen. De list is ook een oorlogswapenen geen veldheer aarzelt gebruik te maken van het verraad aan de zijde zijner tegenpartij. Deze wijze van oorlogvoeren verdient geen afkeuring. In tegendeel zij is doeltreffend en aanbevelenswaardig ook in 't belang der menschheid. Als toch eenmaal 't geweld moet beslissen is het maar liet bestdat die beslissing zoo spoedig mogelijk verkregen wordten met opoffering van zoo weinig meiisclieulevens als doenlijk is. Verbeelden wij ons eens, dat men tot regel nam, dat altijd een gelijk getal manschappen met gelijke wapenen tegenover elkander moesten staan, dat het terrein aan de eene partij niet meer voor- deelen dan aan de andere mocht aanbieden, dat krijgslisten in plaats van tot de- aanbevelenswaardige talenten van een veldheer gerekend te worden, en zooveel meer dat thans als geoorloofd wordt beschouwd onbestaanbaar werden geacht, met een eerlijkeu strijd hoe weinig beslissend zou hijna elk gevecht worden, hoe lang zou de oorlog duren! De oorlog voerende partijen zouden elkander uitputtenafmatten en vernietigen eer de strijd was beslist. Daarom is de bestaande wijze van oorlogvoeren beter. Men tracht den vijand te verrassen te overvallen met overmacht van manschappen en kanonnen en met een overstelpenden kogelregen uit naald- of Chassepol-gewerenwaardoor hij in een enkelen v,eldslag reddeloos verslagen en de oorlog geëindigd wordt. Maar nu moest men zich ook met den uitslag tevreden stellen. Dat men juiche over de overwinning. Wie zou niet het recht hebben zich te verheugen, als hij de middelen, die hij aanwendde en geoorloofd achtte om zijn doel te bereiken door een goeden uitslag bekroond ziet Maar men ga dan ook niet verder. Men vecht niet uit lief heUbeiij niet om te doen zien wie de sterkste, de best geoefende, de dapperste is, en daarom moest men de zelfverheffing op eigen dapperheid de aanspraak op krijgsroem en een hel den naam iaten varen. De eenige eer die den strijder toekomt moet hem gegeven worden omdat hij zijn leven stelt voor de zaak die hij verdedigtmaar in dit opzicht staat de over wonnene met den overwinnaar gelijkin dit opzicht zijn zij beide helden en komt huu gelijke eer toe. De over winnaar heeft daarenboven het genoegen dat hij zijn zaak ziet zegevieren terwijl den overwonnene de bittere teleur stelling te beurt valt van te zien mislukken, waarvoor hij niet heeft geaarzeld zijn leven te wagen. Edelmoedigheid past dus den overwinnaar. En edelmoedig is men niet geweest jegens de Garibaldianen. Ten bunnen koste heeft men deu moed der Pauselijke troepen trachten te vergroo- ten. Misschien heeft men daardoor ook hunne zaak willen beuadeeleu immers zoo zij zich als lafhartigen hebben gedragendan is ook de vaderlandsliefdedie zij voorgeven dat hen te wapen riep, niet grootdan is het beginsel waarvoor zij streden, de eenheid van Italië, niet in staat hen te bezielen en tot helden te maken dan is de zooge naamde geestdrift van het Italiaansche volk voor het bezit van Rome niet de uiting van een nationale bewegingdie uitgaat van een krachtige volksovertuigingen die gewicht in de schaal moet leggen by de onderlinge beraadslagingen der Europeesche mogendhedenmaar een kunstmatig opge wekte volkswaan van den dag, door sluwe staatslieden met moeite in het leven geroepen en tot nog toe onderhouden doch zonder kracht, eensklaps verflauwende en weldra geheel verdwijnendezoodra de kunstmatige opwinding op houdt. Uit dit oogpunt gezienis het niet geheel onver schillig, hoe de Garibaldianen zich in deu strijd hebben gehouden. En wat is daarvan nu gebleken De berichten die van de zijde der Pauselijke troepen tot ons kwamen, grensden dikwijls aan het wonderbaarlijke. Er werd beweerd dat de Garibaldianen voor het grootste gedeelte zoo niet allenbestonden uit gedeserteerde Italiaansche sol daten in volle wapenrusting, misschien beter geoefend en gewapend zelfs dan de Pauselijke troepen. Toch behaalden de zouaven altijd luisterrijke overwinningen op een groote overmacht van Garibaldianen. Te Monte-Libretti zouden 80 zouaven drie uren lang tegen 1200 Ganbaldisten den strijd hebben volgehoudendie met den aftocht der laatsten ein digde. Geen wonder, dat de Tijd daarbij aanteekeudedat dit gevecht van de zijde der zouaven een heldendaad is ge weest, waarvan het evenbeeld in de geschiedenis zelden voor komt. De uitkomsten waren volgens deze berichten zoo buitengewoon gunstigdat men inderdaad moest gaan be twijfelen of alles wel geheel natuurlijk toeging. Zoo las men dan ook in de Tijd van 23 October: «Het is overigens onder de zouaven, die te Bagnarea deel aan de overwinning hebben behaald zeer opgemerktdat van hen die zoo lang onder een regenbui van kogels hadden gestaan en hunne kleederen van de kogels doorboord en verscheurd zagen slechts eén drietal gewond was gewordeD. Zij schrijven dit toe aan de bijzondere bescherming der H. Maagd Maria. Zeker is liet verbazend te zienhoe de zouavendie steeds in klein getal eene overgroote meerderheid van garibaldisten aanvallen, zoo weinig dooden en gewonden hebben, terwijl de garibaldisten steeds groote verliezen in dooden en ge kwetsten lijden." Ook omtrent de laatste gevechten bij Heutana en Monte- Rotondo waren aanvankelijk even wonderbaarlijke berichten in omloop. De Pauselijke troepen vooral de zouaven zouden een aanzienlijke overmacht van duizenden Garibaldianen ver slagen en op de vlucht gedreven hebben, zoodat zij in groote haast en wanorde een goed heenkomen hadden gezocht over de Italiaansche grenzen. Maar aan al dat wonderbaarlijke wordt eensklaps een eind gemaaktliet gelieele raadsel wordt ook zonder de tusschenkomst der H. Maagd opgelost door de eenvoudige woorden van een Erauscb generaal: het Chas- sepot-geweer heeft wonderen gedaanEn langzamerhand is dan ook de toedracht der zaak geheel verklaarbaar geworden. Volgens het officiëele verslag van den generaal de Faitly in den Moniteur is wel bij Mentana de hoofdaanval door de Pauselijke troepen gedaan maar zijn zij reeds van deu aan vang af door eenige bataillons Fransche troepen ondersteund, en beeft de generaal Folhès zich eindelijk, ten gevolge van het aanmerkelijk verlies dat vooral het Romeinsche legioen en de Pauselijke karabiniers leden, genoodzaakt gezien, al de overige Eransche troepen in het vuur te brengen. Het. gevecht begon te één uur, en duurde tot het vallen van de duisternis. Ondanks de geduchte verwoesting - - zegt het verslag die het Chassepol-gevieei en het Fransche geschut in de gelederen der Garibaldianen aanrichtten, is het aan de vereenigde Frausch-Pauselijke macht niet gelukt Mentana te nemen en hebben de generaals Polhes en Kanzier moeten besluiteo, de verdere pogingen daartoe tot het aanbreken van den volgenden dag uit te stellen. Toen waren Mentana en Monte-Rotondo echter ontruimd. Garibaldiziende dat hij voor de vereenigde Fransche eu Pauselijke macht zou moeten bezwijken, was inden nacht afgetrokken, en had slechts een bezetting in het kasteel van Monte-Rotondo achtergelaten om zijn aftocht te dekken. Deze bezetting heeft zich bij verdrag overgegeven, en is volgens de gemaakte voorwaarde over de Italiaansche grenzen gevoerd. Van weerszijden is met groote hardnekkigheid gestreden. Volgens het rapport van den generaal Kanzier, Minister van Oorlog van den Paus, waren te Mentana 2913 Pause lijken met 2200 ITanschen vereenigd. Ook hij spreekt van een verwoeden strijd, hij weidt uit in den lof van zijn leger eu van de FVansche krijgsmacht, maar erkent ook de dapperheid der Garibaldianen. Eindelijk gelukte het, de Garibaldianen uit hunne buitenstellingen te verdrijven, en werd bevel ge geven tot de bestorming van Menlana; doch ondanks de dapperheid zijner soldaten moest de generaal het innemen der stad tot den volgenden dag uitstellen. Maar 's nachts trok de vijand af. Op grond van deze nadere ontwijfelbare berichten schrijft het Journal des Débats«Het is thans niet twijfelachtig meer, dat onze troepen bij Mentana geen overwinning hebben hel pen voltooien, die reeds ten halve door het legioen van Antibes en de Pauselijke zouaven behaald was, maar dat zij de oorlogskans geheel hebben doen keerenen de zege die de Garibaldianen schenen te zullen behalen, in een ne derlaag hebben veranderd." Uit Rome wordt aan het Parijsche agentschap Bullier geschreven «Zeker behoort de slag van Mentana tot de bloedigste die nog geleverd zijn en is bij menschengeheugenisin Italië althans, nergens met zooveel verbittering van weerszijden gestreden geworden als daar. Het Pauselijk iegerinzonderheid de zouaven hebben in dien slag bewijzen van zeldzamen moed gegeven de Eransehe brigade, waaraan men de zege verschuldigd is geweestheeft zich bewonderenswaardig gekweten en de Garibaldianen, die benden welke men zoo ellendig achtte, herinnerden aan de roemruchte soldaten der Eransche repu bliek. Ten halve gekleed, blootsvoets, uitgehongerd en slecht gewapend stonden de vrijwilligers van Garibaldi pal onder het lielsche vuur der C/iassepof-gewerenen zag men hen over hoopen lijken klimmen om zich in de vijandelijke bajonetten te storten of zich met de geweerkolven of met knuppels op de soldaten werpeu die hen wegmaaiden. Kna pen van dertien en veertien jaren zag men den dood te ge- moet snellen alsof ze naar een feest gingenen met kogels doorboordonder het geroep van viva Italiaviva la liberta! nederstorten. Onder de opeengestapelde lijken en stervenden vond men jonkers uit de voornaamste geslachten van Italië naast veehoeders uit de Abruzzen." De wonderen door de zouaven verricht zijn dus min of meer verklaarbaar geworden, hun roem van dapperheid moe ten zij met de Franscheu en de Garibaldianen deelen. De Italianen hebben voor '1 minst bewezendat zij voor de eenheid van hun land weten te sterven. Wat zal er van die eenheid worden Ilalië wordt te genwoordig op een vreeselijke proef gesteld; en wel blijkt de kracht van Victor Emmanuel's koningschap, nu hij in staat is onder een zoo sterk geprikkelde eu diep gegriefde bevol king de orde te handhaven. Wel blijken de trouw en het vertrouwen des volks en de onmacht der republikeinsche leidersnu men berust in de maatregelen der regeering. Maar rust zal Italië niet smakenvoor het zijn hoofdstad bezit. De eenheid van Ilalië daarover sprak men vóór 1848 als «het geliefkoosde droombeeld van zoovele dichters en schrijvers." Maar de jaren 1848 en 1849 hebben wel be wezen, dat liet nog iets anders was dan een droombeeld van dichters en schrijvers. Milaan en Venetië verjoegen de Oos tenrijkers Modena en Parma verdreven hunne hertogen de Groothertog van Toskace ontvluchtte zijne staten Si cilië bevrijdde zich van de heerschappij van den Napelschen Koning de geheele Kerkelijke Staat kwam in opstand en Pius IX vluchtte naar Gaëta. Oostenrijksche en Eransche troepen herstelden den vorigen toestand en zoolang er een dracht heersohte tusschen zijn beide overheerschers, kon Italië zich niet bevrijden. Maar toen in 1859 de oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk uitbrak stond geheel Italië op, en vereenigde zich tot één rijkmet uitzondering van Venetië, dat door Oostenrijk, en van Rome, dat door Frankrijk in bedwang werd gehouden. Nog altijd wordt beweerddat de strijd voor het bezit van Rome een strijd is tegen de Katholieke Kerk. Het voorbeeld van Venetië is een onom- stootelijk bewijs van liet tegendeel. Italië heeft niet minder rusteloos gestreefd naar liet bezit van Venetië dan naar dat van Rome. Herhaaldelijk heeft Garibaldi zijn vrijscharen opgeroepen om het aan de Oostenrijkers Ie ontrukken, her haaldelijk heeft hij een aanslag beproefd. Eindelijk nam Italië in het vorige jaar de gelegenheid waar om gezamenlijk met Pruisen Oostenrijk den oorlog aan te doen en ook Venetië werd met Italië vereenigd. I's het wonder, dat nu de aan dacht der Italiaupn zich geheel en uitsluitend op Rome vestigde, op de eenige en te gelijk de belangrijkste Italiaan sche stad die niet tot het koninkrijk Italië behoort Als de begeerte naar Rome alleen verklaarbaar is uit vijandschap tegen de Katholieke Kerk en haar Hoofdhoe is het dan mogelijk dat de begeerte naar Venetië even sterk was En zou men dan inderdaad rneenen dat Italië minder hartstoch telijk naar het bezit van Rome zou haken als er een gewoon wereldlijk vorst zetelde in plaats van den Paus? Fransche tusschenkomst heeft in 1849 Rome bedwongen; vreemde troepen 't legioen van Antibes en de Pauselijke zouaven houden het voortdurend in bedwang, anders had het zelf zich reeds lang aangesloten bij het gemeenschappelijk vaderland. Kan Rome de hoofdstad worden van liet koninkrijk Italië met handhaving van de volkomen onafhankelijkheid van den Paus als Hoofd der Kalholieke Kerk? Met die vraag zal het aanstaande congreszoo het althans tot stand komt zich moeten bezig houden. De Katholieken zijn na de Pau selijke Enciclyca en den Syllabus van 1865 in hun oordeel omtrent deze vraag niet meer vrij. Velen denken daar echter anders overen verdienen daarom toch niet den naam van vijanden der Katholieke Kerk. In veler oog zou het Pausdom winnen en de Kerk inderdaad meer onafhankelijk zijn, als haar Hoofd niet tevens zich had te gedragen als wereldlijk vorst, geen Minister van Oorlog en geen leger noodig had. Ook de Alkmaar- sche Courant heeft steeds die meening verkondigd en zij blijft daaraan meer dan ooit getrouw. Zij gelooft, wat vóór 1865 ook vele Katholieken geloofden, dat de Kerk zou winnen door hare bevrijding van de beslommeringen van het wereld lijk gezag; want zij stemt in met de woorden van Vondel, den Katholieken Vondel, toen hij in 1663 «de Heerlijckheit der Kercke" bezong Wat leedt de Kerck niet van haar eige huisgenooten Veraerde bisschoppen en weereltlijcke grooten, Zoo dickwijl 't weereltsdom met myters wert bedeckt De myter door 't. vergrijp der weereltsheit bevleckt En lasterlijek ontwijtW. v. d. K. De regeerin FI V. ter voldoening aan de bepaling vaa

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1867 | | pagina 1