ALKMAARSCHE COURANT No. 12. Zeventigste .1 aargang. 186g? Zondag 22 Maart. ,2Ï& ©fftciëcl (ScbccUc. kennisgeving ure'. Diplomatiek beleid of Kamerontbinding? politiek iDocrzicht. Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg- oaar op Zondag morgen, tusschen 8 en 9 ure. Prijs per jaar 3,40, enkele Nos. 7 Cents, franco per post ƒ4,—. Brieven franco aan de Uitgevers H.ERM-. COSTER ZOON. ..ci::. De Advertent.iën kosten vaü 1 5 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. BR ANDWE8R. BURGEMEESTEReu WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van belanghebbenden dal door hen ten Raadhuize alhier, op Dingsdag 31 Maart e.k., s namiddags ten 6 urehet onderzoek zal worden gehouden van de li chaamsgebreken der personen die voor de brandweer zijn iugeschrevjïn^eed^ brandweer zijn ingelijfd doch ver- meenen mogten van die dienst vrijgesteld te moeten worden, kunnen hunne reclames alsdan tevens doen onderzoeken. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 17 Maart 1868. He Secretaris. SPANJAARD!. Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR brengtten gevolge van art. 1 der wet. van 22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22), bij deze ter kennis van de ingezetenen der gemeentedat het zesmaandsch suppletoir kohier, n° 5, en het voljaarsch suppletoir kohier, n». 6, beide voor de be lasting op het personsel over de dienst 18|J en op deu 13 Maart 1868 door den Heer Commissaris des Konings in de Provincie Noord-Holland executoir verklaard, op heden aan deu Heer Ontvanger der directe belastingen binnen"Meze gemeente ter invordering zijn overgegeven. leder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven ten einde alle geregtelijke vervolgingen welke uit nalatigheid zouden voortvloeijente voorkomen. Alkmaar, Het Hoofd van het Bestuur voorn., den 18 Maart 1867. A. MACLAINE PONT. K E N N I S G E V I N G. Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR brengtten gevolge van art. 1 der wet, van 22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22), bij deze ter kennis van de ingezetenen der gemeentedat het kohier van het Patoatregtover het 3" kwartaal 18|lop den'14 Maart 1868 door den Heer Commissaris des Konings in de Pruvincie Noord- Holland executoir verklaard, op heden aau den Beer Ont vanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven. Ieder ingezeten die daarbij belang heeft, wordt vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlek acht te geven, ten einde alle geregtelijke vervo'giugenwelke uit nalatigheid zouden voortvloeijen te voorkomen. Alkmaar. Het Hoofd van het Bestuur voorn., 20 Maart 1867. A. MACLAINE PONT. SCHUTT E R IJ. De persoon van THEODORUS JOHANNES GIJSBER- TUS ALINK wordt verzocht zich ter gemeente secretarie aantemelden. Wat is van die beide onderwerpen thans aan de orde? Waarover zal de Tweede Kamer haar oordeel uitspreken Het is van belang hier alle verwarring te voorkomen. De heer Thorbecke heeft inlichtingen van het Ministerie gevraagd omtrent de jongste ontbinding der Tweede Kamer. Toen die inlichtingen gegeven waren en dit onderwerp in de Kamer besproken werd stelde de heer Blussê voor, dat de Kamer de beraadslagingen zou sluiten met de verklaring, dat geen landsbelang die ontbinding had gevorderd. Werd dit voorstel aangenomendan werd ook de ontbinding door de Kamer veroordeeld, want een gewichtig algemeen rijks- of volksbelang alleen kan zulk een uitersten maatregel wettigen. Toen dit voorstel, deze motie van orde, om parlementair te spreken nieuw voedsel gaf aan het alles aantastend en alles verterend spreekvuur dat m onze Tweede Kamer woedt werd ook het beleid van onzen Minister van Buiteniaud- sche Zaken op nieuw van alle kanten bekeken. Immers de begrooting van dezen Ministerwas door de in 1866 gezuiverde, doch blijkbaar nog niet geheel gereinigde Kamerverworpen, en daarin zag het Ministerie een afkeuring van de leiding der buitenlandsche zakenwaarvoor het zich gezamenlijk aansprakelijk stelde. Die verwerping was de aanleiding tot de ontbinding dus redeneerden het Ministerie en zijn verdedigers als de nieuwe Kamer alzoo het buitenlandsch beleid kon goedkeuren dan zou zij ook de ontbinding niet kunnen afkeuren. Oppervlakkig beschouwd schijnt die redeueering niet on gegrond; toch is zij inderdaad zeer onjuist en onvereenigbaar met een zuivere toepassing van het parlementaire stelsel. Laat ons aannemen dat een Minister van Buitenlandsche Zaken zijn begrooting door de Kamer ziet verwerpen ter wijl hij in gemoede overtuigd is, dat hij in het belang des lands heeft gehandeld en ook inderdaad dat belang heeft bevorderd. Wat moet hij doen Het kan zijn dat het land zich in een min of meer gevaarlijkentoestand bevindtdat de tijd van groote gebeurtenissen zwanger gaat dat er spanning heerscht tusschen de verschillende statendat er gevaar is voor oorlog waarin het vaderland kan worden meegesleept, dat er verwikkelingen bestaan en onderhandelingen gevoerd worden die naar de meening des Ministers zijne aftreding gevaarlijk maken. Hij kan door het afkeurend oordeel der Kamer getroffen worden midden in zijn werk in een aller gewichtigst werk dat groote gevolgen kan hebben voor het land, en dat door geen ander kan worden overgenomen Omstandigheden van dien aard kunnen den Minister doen besluiten den Koning in overweging te geven van het bui tengewone middel der ontbinding gebruik te maken. Want de ontbinding moet een buitengewoon middel blijven dat al leen onder zeer bijzondere omstandigheden mag worden be proefd. Die dit ontkentmiskent het wezen van het verte genwoordigend stelsel. Niet de kiezers maar de Kamer be slist en beslist zonder hooger beroep. Een ander stelsel brengt de regeering over bij het volk, voert de democratie in, waarvan juist de behouders gewoon zijn met zoo grooten afschuw te spreken. Het is een zeer onjuiste uitdrukking schoon zij dikwijls onnadenkend gebruikt wordt, dat het Ministerie door de ontbinding bij de kiezers in hooger be roep komt van de uitspraak, der Kamer. In dien ziu is het recht tot ontbinding in ónze Grondwet niet opgenomen. In den regel moet de Minister berusten in de uitspraak der Kamerals vertegenwoordigende het Nederlandsche volk. Dat volk neemt zelf geen deel aan de regeeriughet kiest alleen de mannen in wier beginselen, bekwaamheden en eer lijkheid het vertrouwen stelt tot zijn vertegenwoordigers en deze beslissen zonder ruggespraak met de kiezers. Om de twee jaren treedt de helft der vertegenwoordigers af, en de kiezers hebben dus ruimschoots gelegenheid om te zorgen dat geen anderen zitting nemen dan die zij tot hunne af gevaardigden begeeren. Om de vier jaren worden dus telkens al de leden der Kamer aan een nitöwe stemming onderwor pen en dat is waarlijk voldoende om te kunnen aannemen, dat de Kamer inderdaad in den geest des volks is. Dit is de regel en dit moet regel blijven. De kiezers moeten oor- deelen over de algemeene richting, over de beginselen die hunne vertegenwoordigers in hunne woorden en daden aan deu dag leggen met over elk afzonderlijk vraagstuk. Zond men de leden der Kamer telkens naar huis met de boodschap aan de kiezers uwe vertegenwoordigers hebben deze zaak verkeerd ingezien, beoordeelt gij zeiven haar eens, en zendt ons dan mannen die er juist over deuken als gij, dan waren de leden der Kamer niet anders dan stern-machines, lasthebbers van hunne meesters de kiezers, en geen verte genwoordigers van het Nederlandsche volkdan hadden wij een zuivere volksregeeringin strijd met onze grondwet eu met den geest aller wetten die op ons staatsbestuur betrek king hebben. In den regel onderwerpt zich dus de Minister aan de uitspraak der Staten Generaal die het Nederlandsche volk vertegenwoordigen, aan de uitspraak alzoo van den opper sten rechter, en niet van een rechtbank van eersten aanleg, van wier uitspraak men bij de kiezers in beroep kan komen. Hij is overtuigd dat men hem onrecht aandoet, dat men de zaak verkeerd inziet, maar als constitutioneel minister, die niet kan regeeren zonder voldoende ondersteuning bij 's volks vertegenwoordiging, gelijk onze minister van Binnenlandsehe Zaken het zoo juist, uitdrukt, treedt hij af, en waeht zijn rechtvaardiging van den tijd, van later beter inzicht dat soms al spoedig de dwaling overwint. Maar er kunnen bui tengewone omstandigheden bestaan, waarin van den regel moet worden afgeweken en tot buitengewone maatregelen moet worden overgegaan. Persoonlijke miskenning, de over tuiging van goed gehandeld te hebben en goedkeuring te verdienen in plaats van afkeuring kan natuurlijk nooit eene der buitengewone omstandigheden zijn die een afwijking van den regel wettigen. Dit is voor elk staatsman integendeel iets zeer gewoons. De buitengewone omstandigheid moet al tijd bestaan in het algemeen staatsbelang dat gevaar loopt in een volksbelaug dat opgeofferd dreigt te worden in een recht vau de Kroon of van het volk dat geschonden wordt. Is de buitengewone omstandigheid naar de meening des Ministers aanwezigen twijfelt hij of de Kamer, die hem hare ondersteuning onttrektwel inderdaad is samengesteld overeenkomstig de beginselen in de richting van de meer derheid des volksdan kan hij in het belang des lands aan den Koning de ontbinding der Kamer voordragen. Welke buitengewone omstandigheden hebben nu de jongste ontbinding der Tweede Kamer gewettigd; welk landsbelang zag de Minister door de afstemming zijner begrooting be dreigd, dat hem van den regel deed afwykeu en zijn toevlucht nemen tot een uiterst middel? De Ministers hebben zelfs niet getracht aan te toonen dat er iets van dien aard bestond. Bij de eerste ontbinding was dit ten minste anderstoen beweerden zij althans, dat de Tweede Kamer hare bevoegd heid was te buiten gegaan eu de rechten des Konings had geschonden. Dat was inderdaad iets buitengewoons, dat was krenking van een algemeen belang, van de rechten der Kroon. Thans is men het er vrij wel algemeen over eens, dat de bewering ongegrond wasmaar 't was in elk geval een grond voor ontbinding, zoolang de onjuistheid van dien grond niet was aangewezen. Bij de tweede ontbinding was dat anders. Na de verwerping der begrooting van Buitenlandsche Zaken schreven zij aan den Koning dat zij meendendat hun buitenlandsch beleid goedïeuring in plaats van afkeuring verdiendedat de Tweede Kamer echter anders had geoor deelden dat zij hun ontslag verzochten omdat zij zonder de ondersteuning dier Kamer niet konden regeeren. Dat was volkomen juist geredeneerd. Maar zij ontvangen ten antwoord dat de Koning geen redenen heeft gevonden om zijn vertrouwen aan het tegenwoordig Kabinet te ontzeggen eu mitsdien het aaugebodeu ontslag niet aanneemt. In plaats van nu bij hunne aanvrage om ontslag Ie volharden, omdat zij geen ondersteuning bij de vertegenwoordiging vindeu stellen zij de ontbinding voor en op welken grond Ziehier de eeuige dien zij noemenzij wilden een nieuwe poging doen om zoo God wilnog eenigen tijd Zijne Majesteit en het land te dienen. Dat was zeker een edele gezindheid en een vaderlandslievende opoffering van eigen rust. Maar welk landsbelang wordt hier aangevoerd? Toch niet dit: het belang des lands vordert onder alle omstandigheden, dat wij Ministers blijven De Minister had zijn werk verricht. Hij had naar zijne meeniug den vrede van Europa gered en het Londeusch tractaat helpen sluiten. Hij kon dus altreden met het zoete bewustzijn zijn land een weldaad bewezen te hebbendie men nu nog wel niet geheel overzag maar die langzamerhand meer aan het licht zou komen. Er bestond voor het oogen- blik geen gevaar, de sombere wolkeu waren aan den politieken horizon verdwenen, de zon des vredes scheen in volle kracht hij kon gaan iu vrede, wetende dat zijn land buiten gevaar was. Welk landst elang dwong hem dan te blijven. Hij had goedkeuring verdiend in plaats van af keuring. Maardaardoor werd toch geen landsbelang gekrenkt; men mocht zijn werk afkeuren maar men kon het niet vernietigen. Alles was weer tot rust gekomen. Waarom moest dan het geheele laud in beroering gebracht Waarom moest er van den regel worden afgeweken en tot een builengewonen maatregel worden overgegaan? En dat nadat, de Kamer slechts vijftien maanden geleden reeds ontbonden was geworden! De gron den voor een nieuwe ontbinding hadden juist buitengemeen sterk moeien geweest zijn. Verdient liet dan geen afkeuring, dat dit Ministerie, in strijd met, de bedoeling der Grondwet, de ontbinding tot een gewoon middel maakt om aau de regeering te blijven? En wat heeft hiermee nu het oordeel van deze Kamer over het buitenlandsch beleid te maken W. v. D. K. I i het jaar 1839 verscheen te Londen de tweede druk van een werk van W. E. Gladstone Esq. lid van het Parlement tot, titel voerende «De Staat in zijn betrekking tot de Kerk." Het werd door Macaulay aangekondigd en gerecenseerd. In die recensie wordt de schrijver voorgesteld als een jong man van een onbevlekt karakter en van buitengewone parlementaire bekwaamhedenals de hoop van die stroeve en onbuig zame Tories, die, schoon onwillig en weerstrevig steeds een leider volgen wiens ondervinding en welsprekendheid hun onmisbaar zijn maar wiens behoedzamen aard en gematigde denkbeelden zij verafschuwen. De recensent voorspelt, dat de jeugdige schrijver tot groot aanzien zal komen in het Huis der Gemeenten. Die voorspelling is vervuld. Nadat de heer Gladstone den 268ten Juni 1866 wegens de aanneming van een wijziging in het wetsontwerp tot hervorming van het. Parlement zijn ontslag als Minister had gevraagd en verkregen is hij het hoofd geworden der tegenstanders van het tegenwoordig Ministerie. Of echter de //stroeve en on buigzame Tories" tevreden zijn over den man dien zij in 1839 als hun toekomstigen leider begroetten, is zeer twij felachtig. De heer Gladstone van 1839 schreef een pleidooi ten gnnste van de Engelsche Episcopale Kerk. Hij verdedigt daarin haar recht om zich ais Staatskerk te handhavenen betoogt de verplichting der Engelsche regeering om haar daarin met alle kracht bij te staan. Hij gaat uit van de stelling, dat, het de plicht van elke regeering is, de godsdienstige waarheid te verspreiden eu daarentegen de verspreiding van den leu gen en de dwaling tegen te gaan. Hij rangschikt de zorg voor deze hoogere belangen zelfs onder de eerste plichten van den staat. De staatdie groote vereeniging van men- schen in hun aller belang, die voor zoo vele zaken zorgt, ook voor zaken van betrekkelijk gering gewichtzou hij het voornaamste uit het oog moeten verliezen Zou de staatdie alleen bestaat in het belang des volks onverschil lig belmoren te zijn voor waarheid of dwaling, onverschillig omtrent het allergewichtigsteomtrent de godsdienst Het antwoord van den schrijver is natuurlijk ontkennend. Schei ding van Kerk en Staat is in zijn oog iets onmogelijksieti onbestaanbaars. Het volk toch zoo redeneert hij be staat uit eenige millioenen menschen die te zamen een een heid vormen elk volk treedt in de wereld op als persoon. Ieder spreekt van nationale eer en nationale trouw. Zoïï~ men dan niet mogen spreken van een nationale godsdienst? De staat, die zoovele plichten heeft te vervullen, heelt hij geen plicht te vervullen jegens God Een volk aldus besluit hij ligt, daar het een eigen persoonlijkheid bezit, onder de verplichtingzijn daden te heiligen door de plech tigheden der godsdienst, en hij gevolg is er een staatskerk noodig. De Protestant Gladstone, het lid der Engelsche Kerk, verkondigde alzoo de leer, die tegenwoordig door de meeste Katholieke schrijvers omtrent hetzelfde onderwerp wordt voorgestaan, en aan de Katholieke regeeringen als richtsnoer harer handelingen wordt voorgeschreven de leer, die tegen woordig door de voorstanders van het concordaat in Oosten rijk wordt ingeroepen tot handhaving der aldaar bestaande Staatskerk. Ongelukkig zijn de menschen het echter niet met elkander eens wat hier waarheid en wat, dwaling is; en de vraag doet zich dan ook terstond van zelve voorwelke godsdienst moet de staat verdedigen en verbreiden Glad stone is met het antwoord niet verlegen. Elk staatsbestuur behoort volgens zijne meening die godsdienst te beschermen en voort te planten die de regeering in gemoede voor de ware houdt. »Ik aarzel niet te verklaren zegt hij dat indien de Mahomedaan in gemoede gelooftdat zijne gods dienst van goddelijken oorsprong is en goddelijke waarheden leert,hij ook moet geloovendat die waarheid boven alle andere zaken weldadig ia voor de zielen der menschen daar om moet hij de verspreiding dier waarheid wenschen, en voor die verspreiding alle geschikte en betamelijke middelen. Als die Mahomedaan alzoo ee» vorst is, behoort hij onder deze middelen ook te begrijpen de aanwending van alle macht en invloed waarover hij op wettige wijze tot bereiking van dit doel kan beschikken. De Engelsche Staatskerk is bij gevolg in de oogen van den heer Gladstone van 1839 een even rechtmatige zaak als de Oostenrijksche Staatskerk in de oogen der verdedigers van liet concordaat. De handhaving en begunstiging der Protestantsclie Kerk in Ierland acht hij alzoo plichtmatig. De Engelsche regeering mag niet anders. Wat waarheid is naar hare overtuiging moet zij verspreiden wat dwaling is tegengaan. Hij betreurt het zelfs dat de Schotsche Kerk is vrijgelaten en de Engelsche Staatskerk daar niet evenzeer als m Ierland is ingevoerd. Hij acht het een smet op de regeering van Koning Willem III, dat hij een verdrag heeft aangegaan, waarbij aan de Schotsehe Presbyteriaansohe Kerk hare onafhankelijkheid is gewaarborgd. Dat contract bindt nu ongelukkig de Engelsche regeeringals het niet bestond en het is jammer dat het bestaat,' dan moest de Engelsche Staatskerk tegenover de Presbyteriaansohe Kerk in Schotland evenzeer begunstigd en bevoorrecht worden als zij in Ierland tegenover de Katholieke Kerk begunstigd en bevoorrecht wordt. In Schotland moest de Engelsche regeering op het stuk der godsdienst evenzoo handelen als in IerlandMaar heeft de schrijver dan niet gelet op de gevolgen dier handelingen Macaulay vestigde er de aandacht op. vinderdaad schreef hijhet zou vermakelijk'zijn indien het niet, zoo Ireurig was, een man van eer en bekwaamheid, als de heer Gladstone, onvoldaan le zien met de rampen die écne Kerk op valsehe grondslagen gevestigd, over het land heelt gebracht, en hem te hooren betreuren dat Schotland niet in denzelfden toestand verkeert als Ierland, dat geen Schotsche volksleider liet land in beroering brengt, dat geen volksver gaderingen worden gehouden opCalton Hiil, dat geen 25000

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1868 | | pagina 1