ALKMAARSCHE COURANT
Wm
Mo, 51. Zeventigste Jaargang.
Zondag
20 December.
&M}
©fficicd (Scbccltc.
Uk voor nieuwe maten en
gewigten te Alkmaar,
Sentimentaliteit.
n.
Cëtlclidijfiödtc Bcvidstcn.
Pruisen.
\y.
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg
baar op Zaterdag avond te 7 uren. Prijs per jaar 3,40
franco per post f 4,
Brieven franco aan de Uitgevers
HERM». COSTER ZOON.
De Advertentiën kosten van 1—5 regels f 0,75, voor
elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht
voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot
Zaturdag namiddag 1 uur; ingezonden berichten een dag
vroeger.
NATIONALE MILITIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR.
Gezien art. 19 der wet van 19 Augustus 1S61 (Staats
blad n°. 72).
Roepen bij deze op
Alle mannelijke ingezetenen, die op den 1 Januarij 1869
hun negentiende jaar zijn ingetreden (mitsdien alle mannelijke
geboornen van 1850), om zich, ingevolge art. 15 en 20 der
voorsz. wet, in het daartoe gereed gemaakte register voor
de Nationale Militie te doen inschrijven.
De inschrijving begint op 1 Januarij 1869 en moet afge-
loopen zijn den 31 dier maand behoudens uitzondering bij
art. 20 der opgemelde wet omschreven.
Tot de inschrijving zal worden overgegaan in een der
vertrekken van het raadhuis alhier, op alle Dingsdagen en
Vrijdagen in de maand Januarijtot en met den 30 dier
maand, des avonds van 5 tot 7 ure.
De verpligting tot het doen der aangifte berust op den
militiepligtige zelve; bjj ongesteldheid, afwezigheid of ont
stentenis,'op zijn' vader; is deze overleden, op de moeder,
enzijn beide overledenop den voogd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd hebben het noo-
dig geoordeeld, tot regt verstand van het voorgaande, de
ingezetenen opmerkzaam te maken op de navolgende bij
voorz. wet gemaakte bepalingenals
Voor ingezeten wordt gehouden
1«. hijwiens vader, of is deze overledenwiens moeder, of,
zijn beide overledenwiens voogd ingezeten is volgens
de wet van den 28 Julij 1850 (Staatsblad n 44);
2°. hijdiegeen ouders of voogd hebbende gedurende de
laatste 18 maanden voor 1°. Januarij 1869 binnen Neder
land verblijf hield;
3®. hijvan wiens ouders de langstlevende ingezeten was
al is zijn voogd geen ingezetenmits hij binnen het Rijk
verblijf houde.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling
behoorende tot een Staatwaar de Nederlander niet aan
de verpligte krijgsdienst is onderworpen, of, waar ten
aanzien der dienstpligtigheid het beginsel van wederkee-
riglieid is aangenomen.
lie inschrijving geschiedt:
1'. Yan een ongehuwde in de gemeentewaar de vader, of
is deze overledende moeder, ofzijn beide overleden
de voogd woont;
2°. van een gehuwde en vaneen weduwnaar in de gemeente
waar hij woont;
3°. van hemdie geen vader, moeder of voogd heeft of
door dezen is achtergelatenof wiens voogd buiten 's lands
gevestigd isin de gemeente waar hij woont
4°. van den buiten 's lands wonenden zoon van een Neder
lander, dieter zake van 's lands dienstin een vreemd
land woontin de gemeentewaar zijn vader of voogd
het laatst in Nederland gewoond heeft.
Voor de Militie wordt niet ingeschreven:
1°. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een in-
2»
gezeten, die geen Nederlander is;
ae in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten;
3°. de zoon van een Nederlander, dieter zake van 's lands
dienst, in 's Rijks overzeesche bezittingen of koloniën
woont.
Burgemeester en Wethouders voornoemd vermanen al de
ingezetenen dezer gemeentewien dit mogt aangaanom
zoo mogelijk in eigen persoon de aangifte te doenen herin
neren voorts aan de straf waarmede de nalatigen ter in
schrijving bij art. 183 en 188 der wet bedreigd worden.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
10 Dec. 1868. De Secretaris
SPANJAARDT.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van het Plaatstelijk Bestuur te ALKMAAR
brengt, ten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845
(Staatsblad N°. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen
der gemeente, dat het kohier van het Patentregt over het
tweede kwartaal van het dienstjaar 18°|, op den 10 Decem
ber 1868door den Heer Commissaris des Konings in de
provincie Noord-Holland executoir verklaard, op heden aan
den Heer Ontvanger der directe belastingen binnnen deze
gemeente ter invordering zijn overgegeven.
Ieder ingezetendie daarbij belang heeftwordt vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te ge
ven ten einde alle geregtelijke vervolgingenwelke uit na
latigheid zouden voortvloeijente voorkomen.
Alkmaar, Het Hoofd van het Bestuur voorn.,
den 16 Dec. 1868. A. MACLAINE PONT.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR
brengtten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845
(Staatsblad No. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen
aer gemeente, dat het voljaarsch en het negenmaandsch kohier
voor de belasting op het Personeel, dienst 18J£. eerstge
noemde den 3 December 1868laatstgenoemde op den 10
December 1868, door den Heer Commissaris des Konings in
de Provincie Noord-Holland executoir verklaard, op heden
aan den Heer Ontvanger der directe belastingen binnen deze
gemeente ter invordering zijn overgegeven,
Ieder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te ge-
yen, ten einde alle geregtelijke vervolgingen, welke uit na
latigheid zouden voortvloeijen, te voorkomen.
Alkmaar, Het Hoofd van het Bestuur voorn.,
16 Dec, 1868. A. MACLAINE PONT.
op Dingsdag 22 December 1868, in het gewone lokaal.
De Arrondissements-IJker
tijdelijk met de dienst belast,
E. G. STAAL.
BU RGEMEESTER en WETHOU DERS van ALK MA A R
brengen ter kennis van de belanghebbenden:
Dat tengevolge van het invallen van den Tweeden Kersdag,
op Zaturdag 2(i December 1868de gewone Zaturdagsche
markten te Alkmaar zullen gehouden worden op Donder
dag 24 December 1868
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
16 December 1868. De Secretaris,
SPANJAARDT.
//Die 's menschen bloed vergiet zijn bloed zal door de
mensehen vergoten worden." Dat is het gezondenatuur
lijke en tevens bijbelsche voorschrift, waaraan men steeds
trouw is gebleven en waarbij men zich wèl heeft bevonden.
Het bevat den eisch der onveranderlijke gerechtigheiddie
voor alle eeuwen dezelfde blijft,. Maar onze sentimenteele
eeuw is te zwakte weifelend te ongeloovig, te beschaafd,
te fijngevoelig om rechtvaardig te kunnen zijn. Door ze
kere flauwe, zenuwachtige weekhartigheid beheerscht, durft
zij den misdadiger zijn welverdiende straf niet te doen on
dergaan zij heeft geen moed om hem loon naar werken te
gevenen smeekt om gratie, of verzoekt althans dat niet de
zwaarste straf zal worden toegepast. Van de doodstraf heb
ben deze teergevoelige menschen een sterkeu afkeer. De
gedachte alleen aan het vergietenvan bloed doet hen hui
veren maar zij vergeten dat zachte heelmeesters stinkende
wonden maken; zij hebben medelijden met den moordenaar,
en op sentimentealen toon roepen zij uitdood hem niet
ook hij is een mensch; geef hem nog de gelegenheid om zich
te verbeterenspaar zijn leventoon daardoor dat het men-
schelijk leven in uwe oogen een heilige zaak iszoo zal
langzamerhand deze overtuiging zich vestigen in de maat
schappij en de voorbeelden dat de eene mensch het bloed
van den ander vergiet zullen steeds zeldzamer worden.
Aldus spreken de teergevoelige beschermers der //heeren moor
denaars;" maar hebben zij dan geen medelijden met de on
schuldige slachtoffers, die het leven verloren door de hand
van dezelfde menschen voor wie thans op zoo hartroerende
wijze om erbarming wordt gesmeekt? Hebben die verslage
nen dan geen recht op vergelding Klaagt hun vergoten
bloed de moordenaars niet aan, en eischt het geen gerechte
straf? Moet men dan meer medelijden hebben met den
moordenaar dan met zijn slachtoffer Als onze eeuw inder
daad zoo beschaafd islaat de //heeren moordenaars" ons
dan het voorbeeld geven dat zij geen- bloed willen vergieten,
en wij zullen dat voorbeeld gaarne volgen.
Ziedaar een nieuwe beschuldiging van sentimentaliteit te
gen onze overigens in den regel niet sentimenteele eeuw. Nog
onlangs werd zij door sommige leden van de Tweede Kamer
gedeeltelijk weer in herinnering gebracht, 't Was bij de
behandeling van het vierde hoofdstuk der staatsbegrooting
(departement van Justitie), toen de afschaffing der doodstraf
ter sprake werd gebracht. //ZietMijne Heerenriep
bij die gelegenheid de heer Saaymans Vader uit ik heb
eerbied voor alle adspiratiën van menschlievendheidwaar
door menbewogen met het lot van den gevallen mensch
een verzachting van straf voor hem zou wenschen, maar men
vergete toch niet het onschuldig slachtoffer dat door hem
verslagen werd, en neme toch als beginsel van strafrecht niet
aan dat verkeerde subjectivisme van sommigen, welke
zich alleen dooreen gevoelstheorie laten
1 e i d e n." //Mijne Heeren alzoo liet de hear van Nis
pen van Sevenaer zich hooren ik ben een voorstander van
de doodstraf; zoolang er zulke gruwelijke misdaden gepleegd
worden zoolang er misdadigers zijn wier gruwelen aan waan
zinnigheid grenzenzoolang moet de maatschappij een wapen
bezitten om dezulken schadeloos te kunnen maken. Ik zal
dan ook niet medewerken tot de afschaffing der doodstraf,
en zeg ookQue messieurs les assassins nous domient Vexemple."
Is het waar, dat zenuwachtige teergevoeligheid, flauwe
weekhartigheid, die geen moed heeft om rechtvaardig te
zijn, ziekelijk medelijden, dat in zijn bekommering over den
misdadiger het slachtoffer vergeet, is het waar, dat sen
timentaliteit een hoofdrol speelt bij de beweging tot afschaffing
van de doodstraf? Ik voor mij zie er geen spoor van.
Die het beweren mogen zoo vriendelijk zijn het aan te toonen.
Kenmerken zich de voorstanders der afschaffing misschien door
sentimenteel gejammer, door hartroerende schilderingen van
de laatste oogenblikken eens veroordeelden, door zenuwschok
kende voorstellingen van schavot-tafereelen? Trachten zij u
mede te sleepen door den stroom hunner welsprekendheid?
Wat vroeger sommige dichters en romanschrijvers hier en
elders mogen gedaan hebben of misschien nog doenkunnen
wij daarlaten; maar de wapenen waarvan zich tegenwoordig
in ons land de voorstanders van de afschaffing der doodstraf
bedienen, zijn afkomstig uit de tuighuizen van de logica, de
statistiekhet geschiedkundig onderzoekde leer van het
strafrechten de leer des bijbels, niet uit die van de rhetorica
en de sentimentaliteit. Zij declameeren niet, maar redeneeren;
zij jammeren niet, maar betoogen; zij beroepen zich niet op
het gevoel, maar op het verstand; zij willen niet meeslee-
penmaar overtuigen. Zij trachten te betoogenóf dat de
mensch niet het recht heeft zijn medemenseh te dooden en
dat de menschelijke maatschappij dat recht ook niet bezit
óf dat de doodstraf in de tegenwoordige maatschappij niet
meer noodig is en daarom behoort afgeschaft te wordendat
het beroep op den bijbel tot verdediging van de doodstraf
ongegrond is, dat die straf in strijd is met de beginselen des
Christendoms, enz. Is dit sentimentaliteit?
Om den heer Saaymans B adervan wien ik eenige woor
den heb aangehaaldrecht te laten weervarenmoet ik er
bijvoegendat zijn hoofdgrond voor het behoud van de
doodstraf bestond in het voorschrift van den bijbel; volgens
zijne meening eischt de bijbel de doodstraf. De gronden
die hij voor die meening aanvoerde waren echter uitermate
zwakzwakker dan van iemand van de richting van dit
Kamerlid met billijkheid kon verwacht worden, 'i Is toch
wel een treurige houding, als iemand zich op lang versleten
argumenten beroeptzonder zich in het minst te storen aan
hetgeen daartegen is ingebracht. Heeft dan de heer Vader
niet gelezen wat in de laatste jaren over dit onderwerp is
geschrevenhij die zooveel belang stelt in de uitspraak
des bijbels Zijn eenigen grond ontleent hij aan het Oude
Testamentaan Genesiswaar hij als goddelijk gebod aan
het nieuwe mensehengeslacht na den zondvloed geschreven
vindt//die 's menschen bloed vergietzijn bloed zal door
de menschen vergoten worden; want God heeft den mensch
naar zijn beeld gemaakt." Daarin ziet de heer Vader
//de Grondwet voor het nieuwe mensehengeslacht." Maar
is die Grondwet dan dezelfde gebleven tot op dezen tijd?
Heeft de heer Vader nooit van iemand gehoord die
verklaarde gekomen te zijn om de wet te vervullen, te vol
maken? Heeft hij er geen acht op gegeven, dat deze ver
vuiler of volmaker der oude wet zoo herhaaldelijk heeft
gezegd: *Gij hebt gehoord dat tot de ouden is gezegd
Maar ik zegu?" Daaraan moest hij door den heer Moens
herinnerd worden. En toen hij er aan herinnerd was
wat antwoordde hij toen Dat hij niet vernomen had
dat Christus een andere leer had verkondigd dan hij in Ge
nesis vindt vermeld. Hoe nu Zal dan de heer Vader elk
voorschrift van het Oude Verbond nog verbindend achten
dat niet uitdrukkelijk in het Nieuwe is gewijzigd Zal hij
alleen naar de letter, niet naar den geest vragen Zal hij
niet onderzoekenof het oude voorschrift misschien ook in
strijd is met de nieuwe beginselen en daarom als vervallen
behoort beschouwd te worden? Zal de heer Bader bij
voorbeeld niet moeten erkennendat hij die den regel
«■oog om oog en tand om tand" verwierp, ook geacht moet
worden den regel //leven om leven" verworpen te hebben
Neen, antwoordde de heer Vader, toen hem die vraag door
den heer Moens gedaan werd, //hetgeen die spreker ons citeerde
betrekkelijk de wet van talio slaat op geheel wat anders."
Waarom op iets anders? De heer Vader heeft het niet gezegd;
met geen enkel woord heeft hij getrachtzijn bewering te bewijzen
of maar aannemelijk te maken. Als iemand zich op het
gebied van den bijbel begeeft, en een ander maakt hem een
tegenwerpingis het toch een al te gemakkelijke uitvlucht
eenvoudig te zeggen: o, dat slaat op geheel wat anders!
Men mag ten minste vragen waarop dan De heer Vader
noemt zelf den regel //oog om oog en tand om tand" de wet
van talio, dat is de wet der wedervergelding, die den mis
dadiger met hetzelfde kwaad wil straffen dat hij zijn slacht
offer heeft aangedaan. De wet der wedervergelding vordert
oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet
en leven om leven. Als nu iemand het //oog om oog en
tand om tand" afkeurt, keurt hij dan niet het geheele stelsel
af, en bij gevolg ook het //hand om hand," voet om voet,"
en //leven om leven?" Hoe kan de heer Vadermeenen, tenzij
er deugdelijk bewijs voor isdat de mond die het //oog om
oog en tand om tand" veroordeeldeniettemin zou goedkeuren
dat het bloed vergoten wordt van hem die het bloed van
zijn evenmensch vergoten heeft?" Toch is dit de meening
van den heer Vader, en tot bewijs voert hij aan dat Paulus
gezegd heeft, dat de overheid Gods dienaresse is en het
zwaard niet te vergeefs draagt. Is daardoor dan bewezen
dat de Christelijke leer de doodstraf vordert? Den heer
Vader mocht het niet onbekend zijn wat de orthodox-Pro-
testantsche Trammer over deze woorden van Paulus zegt//De
overheid schrijft hij is Gods dienaresse, geenszins zijn
plaatsvervangsterZij straft niet namens Godmaar slechts
krachtens zijn verlof en bevel. God heeft de strafrechtsple
ging in de handen van zondige en onrechtvaardige menschen
gelegddie de hun opgelegde strafplicht niet anders dan
onvolkomen kunnen vervullen. Als Paulus zegtdat de
overheid het zwaard niet te vergeefs draagtdan bedoelt hij
met zwaard niet het recht tot de doodstraf, maar de straf
rechtspleging in het algemeen. De machaira (door zwaard
overgezet) was de dolk der Romeinsche Keizers, die als
zinnebeeld der aan de landvoogden overgedragen crimineele
jurisdictie vóór hen uit gedragen placht te worden." (1)
Neen, de bestrijders van de doodstraf laten zich niet//alleen
door een gevoelstheorie leiden", mijnheer Bader; zij staan
gereed met hunne argumenten, zij hebben die duidelijk en
volledig uiteengezet, maar gij gelieft er niet op te letten,
en als men ze u nogtans voor de voeten werpthebt ge
geen andere uitvlucht dan //g, dat slaat op geheel iets anders."
Den voorstanders van de afschaffing der doodstraf ontbreekt
het ook niet aan medelijden met de slachtoffers der misdaden.
Zij zijn noch onnatuurlijk hartvochtig jegens de slachtoffers,
noch overgevoelig voor de misdadigers. Zij achten straf
evenzeer noodig als ieder ander. Zij zijn het eens met den
heer van Nispen, dat zoolang er misdaden worden gepleegd
zoo gruwelijk dat zij aan waanzinnigheid grenzen, de maat
schappij een wapen moet bezitten om zulke misdadigers on
schadelijk te maken. Maar is dan de doodstraf daartoe het
eenige middel Die gruwelen grenzen aan waanzinnig
heid, erkent de heer van Nispen. Goedmaar men is toch
niet gewoon de waanzinnigen op te hangen. Waarom
dan Een wier daden aan waanzinnigheid grenzen
//Laat de heeren moordenaars ons het voorbeeld geven"
roept hij uit. Heeren moordenaars messieurs les assassins -
't is of het moorden een beroep isDus als er geen moord
meer gepleegd wordt, wilt gij ook geen moordenaar meer
ophangen. Gijt zij wel goed. 't Zou anders ook moeilijk
gaan, als cr geen zijn. Neen, dan zal men ze in 't geheel
niet straffen; zoolang er moordenaars zijn, is de maatschap
pij zeker verplicht ze te straffen, maar met welke straf?
Ziedaar de vraag. Er mag geen zwaardere straf toege
past worden dan die noodig en geoorloofd is. Als een
lichtere straf voldoende is, moet de zwaardere vervallen.
De verdedigers van de doodstraf dienen dus te bewijzen,
dat het de overheid geoorloofd is en tevens dat het noodig
is, van sommige misdadigers het leven te doen eindigen. Op
hen rust de last van het bewijs. Toonen zij niet aan, dat
het in sommige gevallen geoorloofd en noodig is een onher
roepelijk doodvonnis te vellen, dan verliest de doodstraf
haar recht van bestaan. W. v. d. K,
(1) Zie van Bemmelen //De bijbel en de doodstraf" bladz. 5.
Dg commissie der Kamer heeft met 13 tegen 1 st. het