ALKMAARSCHE COURANT l\o, 20, Eenenzeventigste Jaargang. I860. Zondag 27 Juni. Lsf» (*}fficicci COcbccltc. IJli voor nieuwe malen en £e%vi£ten le Alkmaar, Bic octrooien afgeschaft. mie *1 C- h K-H J Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijg baar op Zaterdag avond te 7 uren. Prijs per jaar f 3,40 franco per post f 4,— Brieven franco aan de Uitgevers HERM-. COSTER ZOON. „X: 'M* i !&V De Advertentiën kosten van 15 regels f 0,75, voor elke regel meer 15 Cents, behalve 35 Cents zegelrecht voor elke plaatsing. Zij worden uiterlijk aangenomen tot Zaturdag namiddag 1 uuringezonden berichten een dag vroeger. De Alk.inaai"S<»lic €Joiiran< zal van af ]o. Juli as. in vergroot formaat worden uitgegeven tegen den prijs van ft.» cents en franco per post cents per kwartaalafzonderlijke Nos. ets SCHUTTERIJ. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van A LKMAAR verwittigen de ingeschrevenen voor de Schutterij van dit jaar: dat de alpliabetische naamlijst van de personendie aan de loting van dit jaar zullen deel nemenvoor een ieder ter visie ligt ter gemeente-secretarievan heden tot den dag der loting des morgens van 9 tot 2 uur, met last zich op Dings- dag, den 0 Julij e.k., namiddags ten 6 ure, te bevinden op het Raadhuis dezer gemeenteten einde aldaar voor de dienst der Schutterij te loten, en redenen ran vrijstelling heb bende die alsdan op te gevenalsmede om de bewijzen tot staving derzelven eu bij de wet gevorderdvoor zooveel noodiguiterlijk binnen drie dagen na de loting overte leggen aan liet Bestuur der Gemeente. Burgemeester en Wethouders voornoemd AlkmaarA. MACLAINE PONT. 22 Jmij 1869. Be Secretaris SPANJAARDT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen bij deze ter kennisse van de ingezetenendat de lijst bevattende de namen der personen die voor liet ver- leenen van INKWARTIERING en ONDERHOUD voor krijgsvolk paarden enz. in aanmerking komendoor hen op heden is herzien en vastgesteldaangeplakt en ter inzage voor een ieder nedergelegd ter gemeente-secretarie gedurende veertien dagen, terwijl zij hen opmerkzaam maken, dat bin nen veertien dagen na dien voor de inzage der lijst bestem den tijd daartegen schriftelijk bezwaren bij hen kunnen wor den ingediend. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 21 Jmij 1869. Be Secretaris SPANJAARDT. in het gewone lokaal, op Maandag 28 Junij a.s. De 1". Arr.-IJker te Alkmaar, E. G. STAAL. De KAMER van KOOPHANDEL en E ABRIEKEN te ALKMAAR maakt bekend, dat van Maandag 28 Junij tot Zaturdag 3 Julij e.k., van 's voormiddngs 10 tot 's na middags 2 ure, in haar gewoon lokaal op liet Stadhuis, ter lezing zullen liggen: 1. Statistiek van het Koningrijk der Nederlanden, behelzende de staten van de in-, uit- en doorgevoerde voornaamste handelsartikelen gedurende de maand April 1869. 2. Een opgaaf van den handel en de scheepvaart van Groot- Brittanje en Ieriand, gedurende de maanden January en February 1869. 3. Overzigt van den handel te Libau in 186S. 4. Overzigt van den handel te Lubeek in 18G8. Be Kamer van Koophandel en Fabrieken voornoemd. Alkmaar, F. M. AGHINA, Voorzitter. 26 Junij 1869. J. P. KRAAKMAN, Secretaris Bescherming van den eigendom is een der eerste plichten van de maatschappij. Veiligheid van persoon, vrijheid in zijn handelingen, in zijn ondernemingen en bedrijf, bescher ming tegen de inbreuken van anderen op die vrijheid baten den menscli niet, zijn ontoereikend om hem tot volkomen ontwikkeling van al zijn krachten en vermogens te brengen, indien hem niet tevens het genot van en de vrije beschik king over de vruchten van zijn arbeid zijn verzekerd. De ar beider is niet alleen zijn loon waardmaar de billijkheid eisebt daarenboven in onze maatschappelijke samenleving, dat hij die zaait ook in staat gesteld wordt te maaien en dat niet de een het werk verricht en de ander zich de vrachten van liet werk toeeigent. Zoo behoort het althans te zijn met den arbeid die ter wille van het loon, van de vruchten wordt verricht. Want dat er daarenboven veel werk verricht wordt waarvan de bedrijver geen andere vruchten plukt dan de voldoening die elke nuttige arbeid van zelf met zich brengt, dat het in menig geval een ander is die zaait en een ander die maait, zal wel niemand ontkennen. Zóó zelfzuchtig is de mensch gelukkig niet, dat alleen eigenbelang, alleen liet uitzicht op persoonlijk voordeelpersoonlijk genot of persoonlijke eer Siem tot werken zou aansporen. Maar daar is arbeiden wel de meeste arbeid die om des loous wille wordt verricht. Ons beroepswerk, het werk waartoe wij in de eerste plaats geroepen zijn om in de behoeften van ons zelven en van hen voor wie wij te zorgen hebben te voorzienwordt in de eerste plaats gedaan om liet loonom de vruchtenen daarom komen die vruchten ook den arbeider toe. Hiervoor zeker heid te gevenons de vruchten van ons werk te waarborgen, is niet alleen de eerste plicht eener beschaafde maatschappij, maar ook de allereerste eisch voor onze samenleving, 't Is een volstrekte noodzakelijkheid. Zonder dien waarborg zou de werkkracht verlamd, en de werklust gebroken worden, zou de menselikeid niet stilstaan, maar zoo snel mogelijk achteruitgaan, zouden ellende en gebrek ons deel worden, zou onze maatschappelijke samenleving zelve ontbonden en door een algemeenen ouderlingen oorlogdoor roof en geweld vervangen worden. Toch is gelukkig de werking dier samen leving weer zoodanig, dat ook liet algemeen de vruchten geniet van elks bijzondere vlijt en werkzaamheid. De werk man, de nijvere, de bandelaar, de geleerde, die de krachten van lichaam eu geest inspant met het oog op eigen voordeel, bevordert te gelijk ook zonder het te willen en te weten, de algemeene welvaart. En dit is niet het gevolg van vernuftig uitgedachte wetten en reglementen, maar de stille, onwille keurige, vaak onopgemerkte, dikwijls onnaspeurlijke werking der maatschappelijke samenleving. Niemand zal de wensehelijkheid betwisten, dat ook het algemeen genot heeft van den arbeid van ieder afzonderlijk. Zells zijn de eiscben van het algemeen belang in sommige gevallen zoo sterkdat het eigendomsrecht in sommige op zichten beperkt, ja aan den eigenaar tegen vergoeding ont nomen wordt, dat de staat van al zijn burgers naar gelang van elks vermogen een bijdrage vordert niet alleen voor alle uitgaven die in het algemeen belang noodig worden geoor deeld, maar zelfs bij dringende noodzakelijkheid tot voor ziening in het levensonderhoud van onvermogendentot het verstrekken van kostelooze geneeskundige verpleging en kosteloos onderwijs. Zoo legt de slaat zelfs beslag op den persoon van den burger tot verdediging zijner onaf hankelijkheiden vordert daartoe des noods zijn bloed, zijn leven. Om echter gezonden verklust op te wekken en den mensch aan te sporen tot blijnoedige inspanning en onver moeide ontwikkeling zijner krichten, wordt aan den arbeider in den regel het rechtstreeksche voordeel van zijn werk, aan hem in de eerste plaats het genot van de vrachten van "'iju arbeid gewaarborgd. Dit beginsel vordert ookbeweren sommigendat aan den uitvinder van een of andei werktuig, van een voorwerp van kunst of nijverheid, of vin eenige verbetering daarin, liet uitsluitend recht op zijn uitvinding wordt verzekerd. Anders oordeelde de Tweede Kamer onzer Staten-Generaal toen zij met 49 tegen 8 stemn.en de bestaande wet op de octrooien afschafte. Heeft die groote meerderheid der Tweede Kamer, die het wetsvoorstel der legeeriug tot afschaffing aan nam juist geoordeeld? Het beang der zaak, want het geldt hier onze volksvliji rechtvaardigt ongetwijfeld het voornemen om een oogeublik bij de bevestigende beantwoor ding dezer vraag stil te staan. V oor elke wettelijke regeling onzer maatschappelijke belan gen moet een voldoende reden bestaan. Vooral geldt dit op het gebied van handel en nijverheid, van kunst en arbeid. De ondervinding heeft duidelijk geleerd, dat de bloei dezer bronnen van volkswelvaart het meest bevorderd worden door algeheele, zooveel mogelijk onbelemmerde vrijheid. De na tuurlijke verhouding tusschen vraag en aanbod mag bier niet verstoord worden. Bescherming, begunstigingrecht streeksche aanmoediging werkt hier gewoonlijk het tegeno vergestelde uit van hetgeen men bedoeld en gehoopt had. Begeert men wettelyke regeling, wil men de tusschenkomst van den staatdan behoort daarvoor een zeer dringende reden ie bestaan. Bestaat die niet, dan is het beter dat de slaat zich outkoudezich er niet mee bemoeie maar alles overlate aan den natuurlijken loop van zaken. Het kan zelfs zijn dat er in beginsel wel iets voor de tus schenkomst van den staat is te zeggenmaar dat de wette lijke regeling zóo moeilijk blijktzóó gebrekkig en onvolledig blijften dat er zoo vele bezwaren voor den dag komen als men het beginsel in toepassing wil brengendat. ook in dit geval onthouding aanbevelenswaardigen volkomen vrijheid verre weg verkieslijk is. Van de wet te vorderen dat zij als het ware de rol eener aardsche voorzienig heid zal vervullendat zij zal zorgen dat er nergens in eenig opzicht onrecht geschiedt, maar dat overal en altijd volmaakte rechtvaardigheid hcerscht, is een lierschenscliim. Dat is niet de roeping der wetdat kan haar roeping niet zijn. liet is een onmogelijkheid zulke volmaakte wetten te makenen even onmogelijk is het voor haar richtige toe passing te zorgen. De wet moet niet te veel indringen in het maatschappelijk levende rechter moet niet geroepen kunnen worden om over allerlei belangen met zijn beslissing tusschen beide te treden. Van onze wetten kan nu reeds gezegd vvorden zonder verdere uitbreiding natuurlijk van de vergelijking met de booze geesteiidat haar aantal legio is. liet belang der Nederlandsehe burgers vordert geenszins dat de zee van rechtskwestiön vergroot, en het gebied der pro cessen uitgebreid wordt. Ook is bet voor 't minst nog aan gegronden twijfel onderhevig of het wel wenschelijk isdoor uitbreiding van de te verwerken stof een uitbreiding van het getal rechterlijke ambtenaren, advokaterl en procureurs voor te bereiden. Van dat standpunt moet de vraag beantwoord worden ol het wenschelijk isiu Nederland aan een uitvinder of verbeteraar van eenig voorwerp van kunst of volksvlijt bij de wet een uitsluitend recht op zijn uitvinding of verbetering te verleenen, eu hem tot handhaving van dat recht een beroep op de uitspraak des rechters toe te kennen. Van dat stand punt beoordeeld, moet die vraag ontkennend worden beant woord. En dat standpunt komt mij voor bet juiste te zijn. In het gewone recht kent men geen eigendom dan op stof felijk gebied. In navolging daarvan heeft men ook van eigendom op liet gebied van den geest willen spreken. Dit klinkt zeker zeer fraai, maar daarmee is bet niet uitgemaakt dat er inderdaad zulk een eigendom bestaat. N uzegt men, en zoo sprak onder anderen de lieer Heemskerk Az. in de Tweede Kamer, of gij liet nu eigendomsrecht noemt of er een anderen naam aan geelt, daaraan hecht ik niet, maar de uit vinder heeft toch een zeker recht op hetgeen hij heeft, uitge vonden, dat bij verkrijgt door inbezitneming of toeëigening occupatiede vinder occupeert zijn vinding; hij eigent zich haar toe. «Even als er occupatie plaats heeft van een zaak die aan niemand toebehoortvan een verlaten zaakvan een stuk wild, van een viseli, zoo heeft er inonliehamelijkenzin een occupatie plaats van een vinding." 't Is hier de plaats niet voor uitvoerige rechtsgeleerde beschouwingen; maar dit is zekerdat een dergelijke onlichamelijke toeëigening in liet gewone recht onbekend isdat onze burgerlijke rechten van eigendombezit en hoe ze verder heetenzich bepalen tot stoffelijke zaken en zich niet uitstrekken op bet gebied van den geesl, of van de gedachte. Een zaak die aan niemand toebehoort, een verborgen schat, een stuk wild of eenviseh kan men zich toeëigenenmen kan er eigenaar van worden door zich er meester van te makenmaar dit kan niet gezegd worden van een uitvindingvan een nieuw denkbeeldvan een gelukkige gedachte. De gedachte blijft integendeel slechts zoolang het eigendom van den persoon in wiens hersenen zij geboren werdals hij baar niet beeft uitgesproken. Maakt hij haar openbaar, past hij baar toe, dan is zij gemeen goed geworden. Hij heeft den algemeenen schat van menschelijke kennis, waaruit hij zelf heeft geput om tot zijn vinding, tot zijn nieuw denkbeeld te komen, met die vinding, met dat denkbeeld verrijkt. Wil hij zijn vinding niet in toepassing brengenmaar stelt hij zich tevreden met de wetenschap die hij lief heeft een schrede vooruit gebracht te hebben, dan is er volstrekt geen bezwaar. Wil bij zijn vinding in praktijk brengener van gebruik maken op de voor hem meest voor- deelige wijze, het staat hem vrij. Maar er bestaat niet de minste grond om hem een uitsluitend recht toe te kennen op zijn vinding en om anderen te verbieden het door hem gemaakte of verbeterde werktuig na te volgen of na te maken. Bestaat er een wet op de octrooien, dan moet er van re- geeringswege vooraf onderzocht worden of er werkelijk iets nieuws is uitgevonden. De staat is geheel onbevoegden inderdaad is niemand in staat bij een nieuwe zaak te beoor- deelen of zij belangrijk of onbelangrijk isof zij groot of klein in hare gevolgen zal zijn. Immers het groote gewicht van de uitvinding der boekdrukkunst en van het buskruit is eerst later geblekenen den ontdekker van de stoomkracht hield men voor krankzinnig. Eerst de juiste aanwending der uitvinding en de verbetering en volmaking der eerste ge brekkige werktuigen brengen later baar groot gewicht aan den dag. Daarom kan hier ook geen grens worden getrok ken, geen onderscheid worden gemaakt tusschen groot en kleincn heeft elke oogenschijnlijk onbeduidende en misschien ook inderdaad onbeduidende verbetering recht op gelijke heschorming. Zoo verhaalde de heer de Bruyn Kops in de Tweede Kamer, dat er in het laatste jaar in Engeland niet minder dan 120 aanvragen om ocirooj waren gedaan voor verbeteringen van velocipedesen hij herinnerdehoe een Engelsch tijdschrijft dezer dagen melding bad gemaakt van twee proeessen wegens verleende- octrooien voor nieuwe lampenballons en het vervaardigen van een stof voor dames japonnen. Het geschil in liet eerste proces betrof de vraag, of een stukje glas dat in- en uitgeschoven kon worden, tot de geoctrooieerde uitvinding behoorde of niet. Het andere proces betrof een octrooi voor een bepaalde wijze om op stof voor japonnen een doorschijnende gom te laten druppelen, die er als kraaltjes op bleef liggen. In den tegenwoordigen tijd worden eiken dag dergelijke nieuwe uitvindngen gedaan, die even spoedig weer verbeterden door andere nieuwe idtvindingen vervangen worden. Er komt geen einde aan bet vragen om octrooi en aan het onderzoek. Het wordt schier onmogelijk, uit te maken of een uitvinding inderdaad nieuw is. De zeer bevoegde en boog geroemde magistraat die in de Yereenigde Staten van Noord-Amerika aan liet hoofd van bet bureau der octrooien staat, heeft dan ook ronduit verklaard, dat bij geheel moet afgaan op goed vertrouwen, daar de onderzoekingen zoo menigvuldig zijn en de aanvragen met den dag vermeerderen, zoodat hij eenigszins in den blinde moet te werk gaan. In Pruisenwaar zeer streng wordt onderzocht en weinig octrooien verleend worden, is bet toch meermalen gebeurd, dat bet verleende octrooi door de regee ring werd ingetrokken, omdat later bleek dat de uitvinding niet nieuw was. Dergelijke bezwaren en moeilijkheden toonen duidelijk genoeg aan, dat alle wettelijke regeling in den tegenwoordigen tijd onmogelijken het oogeublik voor de afschaffing der octrooien gekomen is. Nog verdient bijzondere aandacht de volgende opmerking door den lieer de Bruyn Kops gedaan: «Neen, in verreweg »de meeste gevallen is liet niet de ware uitvinder die beloond //wordt of loon ontvangtof welken naam men er ook aan "geven wil. De wetgever stelt zich niet eens op het stand- "puntdat hij den schijn wil aannemenen dat te verleenen. "Neen, liet is eene belooning voor hem die het eerstop het «lumineuse idéé komt, om de vrucht te plukken die door een "ander is gekweekt! Er zijn wel octrooijen van eenig belang "verleend, maar het zijn dikwijls de vruchten geweest van "gedachten in liet studeervertrek door den chemicus, rnecha- "nicus of ander geleerde uitgewerkt, en waarvoor de een of "ander industrieel, die er kennis van krijgt, octrooi vraagt. "Het is dus niet altijd de ware uitvinder die beloond wordt. Zoo zeide ook de lieer van Houten"Het is zonderling dat "de voorstanders van octrooijen met al hunne scherpzinnig- "licid niet inzien, dat juist liet octrooistelsel onregt schept, «omdat liet loon geeft waar geen arbeid is. Het is toch «eene bekende zaak dat bescherming wordt verleend aan «dengeen die het octrooi aanvraagt. Het is ook eene be- «kende zaak dat het octrooi-aanvragen eene soort van indus trie is geworden. Die aanvragersook wanneer zij de uit- "vinding niet gemaakt hebben maar afgezienverrijken zich "ten nadeele van liet publiekdat onder andere omstandig- «heden liet vervaardigde voorwerp tegen goedkooperen prijs «zoude kunnen erlangen. Hiervoor is in het geheel geen "grond." Eindelijk mag niet uit het oog worden verloren, dat, wil men gelijke bescherming verleenen ter zake van zoogenaamden intellectueelen eigendommen zich niet mag bepalen tot de uitvindingen en verbeteringen van voorwerpen van kunst en volksvlijt. Op denzelfden grond zou men octrooi moeten verleenen aan een advokaat voor een advies op nieuwe rechts gronden steunendeaan een geneesheer voor een nieuw receptaan een danseres voor een nieuw uitgevonden pas aan een bouwkundige voor een nieuwe inrichting van een huis. \V> v. D. K,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1869 | | pagina 1