So. 49, Eenenzeventigste J aargang. 1869. ZONDAG 5 DECEMBER. ©ffictccl CfScbcclfc. op Woensdag 22 December 1869, en Vrijdag 31 December 1869. Het Schoolverbond. Politiek ©ocvsicht. A Lk Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag avond te 7 uren. Prijs per kwartaal f 0,65, franco per post f O,SO, afzonderlijke nommers 5 Cents. Brieven franco aan de Uitgevers HEEM». COSTElt ZOON. c o li it t T. De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag 1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan; ingezonden berichten een dag vroeger. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van belanghebbenden: Dat ten gevolge van het invallen van den Eersten Kersdag op Zaturdag 25 December 1869, en van den Nieuwjaarsdag op den daaraan volgenden Zaturdag, de gewone Zaturdagsche markten zullen gehouden worden Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 30 November 1869. Be Secretaris, SPAN J AARDT. PATENTEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brongen ter kennis van belanghebbenden, dat de patenten aangevraagd in de maanden Augustus, September en October 1869, gedurende 11 dagen na heden ter gemeente-secretarie verkrijgbaar zijn. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 3 December 1869. De Secretaris SPANJAARDT. Lijst van brieven, waarvan de geadresseerden onbekend zijn, verzonden gedurende de 2e helft der maand October 1809: J. M. AUGUSTEIN, T. DIJKMAN. Amsterdam; TREIN TJE SCHUIT, Grootenbroek; DE LEEUW, Haarlem; J. S. WE1J, SchagenT. van der BUSSER, Heer Hugo Waard; KAATJE HENDERIKSKanaal; Wed. NAP, Langendijk; C. J. VOGELPOELMiddelburg; W. H. TIJS, NAATJE BOORMEESTER, Rotterdam; H. OBEEDE, Veenhuizen; H. BITTER, Velsen. POL I T I E. Onbeheerd op straat te Alkmaar gevonden, op 19Novem ber 1.1. een vat azijn, en op 26 November een zak met bruine boonen; de daarop regthebbenden worden verzocht zich aan- temelden aan het Commissariaat van politie. i Niemand zal betwisten, dat er in het algemeen in Neder land voldoende gelegenheid bestaat om gewoon lager onder wijs te genieten. Er mogen hier en daar uitzonderingen bestaan, maar in den regel zal niet worden ontkend dat het aan de gelegenheid niet ontbreekt Behalve de openbare schoolin voldoening aan het voorschrift der grondwet //overal in het rijk" voor allen open staandeook voor de onvermogenden en minvermogendenzijn daar de bijzondere scholen, zoowel de op godsdienstig gebied onzijdige gemeng de als die waarin een bepaalde godsdienstige of kerkelijke richting het onderwijs beheerscht. Toch blijkt het meer en meer, dat al die scholen minder goede vruchten afwerpen dan men in billijkheid zou mogen verwachten, en dat ons volk over het algemeenzelfs wat lezenschrijven en reke nen betrefttamelijk slecht onderwezen is. Eu niemand be hoeft zich daarover te verwonderenwanneer hij slechts be denkt dat het niet voldoende is dat er scholen en goede scholen bestaanwaar dat het daarenboven noodig is dat daarvan gebruik wordt gemaakt. Nu blijkt het dat dit laatste niet het geval isdat er in Nederland een aanzien lijk getal kinderen in 't geheel niet schoolgaan, ofschoon ze evenmin huisonderwijs ontvangendat van de schoolgaande kinderen vele zeer ongeregeld schoolgaan en de school veel te vroeg verlaten. Daarbij komt nog dat 12 of 13jarige kinderen in den regel al het geleerde met een verbazende vlugheid weer vergetenzoo het niet wordt onderhouden. Avondscholen tot herhaling en verdere ontwikkeling van het vroeger genoten onderwijs opgericht ten behoeve van kinde ren tusschen 12 en 16 jaren, worden zoo slecht bezocht dat zij dikwijls spoedig na de oprichting weer moeten worden opgeheven wegens gebrek aan leerlingen. Het schoolver zuim onder allerlei vorm is de worm die aan de vruchten van ons lager onderwijs knaagt en oorzaak is dat de goede, rijpegave vruchten schier tot de uitzonderingen behooren. Op dat schoolverzuim is in den laatsten tijd herhaaldelijk de aandacht gevestigd, tot bestrijding er van zijn velerlei middelen aan de hand gedaan. En onder die middelen mag wel in de eerste plaats genoemd worden het verst strekkende, meest afdoende middelde tusschenkomst van de Wetgevende Macht om aan de ouders de verplichting op te leggen hun kinderen voldoend lager onderwijs te doen genietenhetzij in huishetzij op een bijzondere of openbare school. In verschillende Duitsche staten is dit stelsel van verplicht on derwijs ingevoerd, en men heeft er op gewezen dat het daar goede vruchten draagt, en het volk er over het algemeen beter onderwezen blijkt te zijn dan bij ons, waar zulk een wette lijke verplichting niet bestaat, üok voor ons land is die maatregel meermalen aanbevolen. Bij de behandeling van de verschillende ontwerpen eener nieuwe schoolwet in de jaren 1851 tot 1857 werd bij herhaling door sommige leden der Tweede Kamer op de wenschelijkheid van verplicht onder wijs gewezen. Het bleek echter zoo duidelijk dat de zoo genaamde schoolplichtigheid geen kans had om in de wette worden opgenomen, dat, ofschoon nog enkele leden bij de algemeene beraadslagingen daarover hun leedwezen te kennen gaven, er zelfs geen voorstel toe gedaan werd. De kwestie bleef echter niet rusten. Reeds in den Volksalmanak voor het jaar 1861 uitgegeven door de Maatschappij tot nut van 't algemeen schreef de hoogleeraar Opzoomer een welsprekend betoog ten voordeele van het verplicht onderwijswaarvan de slotsom aldus luidde: f Daarom, ik schroom niet er voor //uit te komen, ik zou voor ons vaderland op dit oogenblik. //waarin zoo vele belangrijke maatregelen ter sprake komen, //geen maatregel weten te noemenbeter en nuttiger, van //meer duurzaam en zeker belang, dan de invoering eener //algemeene schoolpligtigheid. Ik gevoelde mij er dan ook «toe gedrongen, om over deze groote volkszaak ineenvolks- //nlmanak die in zoovele duizende handen komtmijne ge- dachten uit te spreken. Mogt het mij gelukt zijnde //overtuiging, die mij bezielt, in mijne lezers over te brengen. //Dat toch is de ware, de beste gang der wetgeving; eerst //een klaar inzigt bij de beschaafdelezende en denkende //volksklasseen dan een met dat inzigt overeenkomstige //verandering door de wetgevende magt." De Alkmaarsche Courant verdedigde ook reeds in 1861 naar aanleiding van dit opstel van den heer Opzoomer, het verplicht onderwijs in beginsel tegen de bedenkingen die er tegen werden ingebracht. En dat doet zij nog beden. //De ouders zijn verplicht hunne minderjarige kinderen te onder houden en op te voeden," zegt ons Burgerlijk "Wetboeken al stond het daar niet te lezenniemand zou die verplich ting betwisten. Hoe de ouders nu hunne kinderen willen onderhouden en opvoeden, is grootendeels aan hen zeiven overgelaten. De staat houdt echter eenig toezicht, en men is het er algemeen over eens dat dit toezicht noodzakelijk is. Ofschoon het bij voorbeeld aan de ouders vrijstaat hun kinderen te straffen indien zij dit noodig achten, mag dit niet in mishandeling ontaardenof de staat komt tusschen beide en de ouders worden gestraft. Zij mogen hun kinde ren het noodige voedsel niet onthouden, noch hen te vonde ling leggen. Zij worden gestraft, wanneer zij de onzedelijkheid hunner kinderen bevorderen. Als dit alles met algemeen goed vinden plaats heeft, als niemand daartegen bezwaar heeft, als het toezicht van den staat op de plichtsvervulling der ouders ten opzichte van hunne kinderen in sommige geval len noodig blijktwaarom zou men dan ook den staat het recht niet toekennen om toe te zien dat de ouders zorgen voor het onderwijs hunner kinderen? Men moet de ou ders vrijlaten, hoe en door wie zij hunne kinderen willen la ten onderwijzente huis of in een schoolin een openbare of bijzondere; maar mag men ze ook vrij laten hun in 't geheel geen onderwijs te geven? Als reeds ons burgerlijk recht in beginsel bepaaltdat de ouders hunne kinderen moeten opvoeden, is dan onderwijs niet een deel der opvoe ding, en zijn zij dan ook daartoe niet verplicht? Of moet ook dit aan het oordeel der ouders worden overgelaten Hebben de ouders het recht te zeggen: Wij achten het be ter voor ons kind dat het geen onderwijs ontvangt? Wij begrijpen dat wij onze kinderen zeer goed kunnen opvoeden zonder hun lezen en schrijven te leeren?Maar wat zalmen dan den vader antwoorden die zijn kind mishandelt, wan neer hij zegt: wat gij mishandeling noemt, is mijn stelsel van opvoedingik ben voor een zeer strenge opvoeding en die zijn kind lief heeft, kastijdt het? In beginsel schijnt dus aan den staat het recht niet te kunnen worden betwist om toezicht te houden op de plichts vervulling der ouders ten opzichte van het onderwijzen hunner kinderen, zooals hij reeds toeziet op de personen en goede ren der kinderen, ter voorkoming van lichamelijke mishan deling en verwaarloozing, bevordering van onzedelijkheid, verkwisting of slecht beheer van hunne bezittingen door hunne ouders. Maar aan den andereu kant kunnen de bezwaren aan de toepassing van dit beginsel verbon den niet worden ontkend. Het is voor het oogenblik onnoodig al die bezwaren nader uiteen te zetten. De voor naamste liggen voor de hand. Yan groot belang zou het daarenboven zijn, eens meer in bijzonderheden na te gaan hoe de schoolplichtigheid in de staten waar zij is ingevoerd wordt gehandhaafd, en welke bezwaren zich daarbij voordoen. Het beteekent weinig, een wet op het papier te hebben; men dient te weten, of zij gehandhaafd wordt, op welke wijze, door welke middelen en met welke moeilijkheden. In elk geval blijft de vraag over: Kan men beweren, dat de wettelijke verplichting tot huis- of schoolonderwijs in Nederland noodzakelijk is, wanneer niet eerst andere mid delen zijn beproefd en onvoldoende gebleken? Neen; dwangmaatregelen bij de wet moet hei. laatste zijn waartoe men overgaat, het uiterst redmiddel als alle andere middelen uitgeputzjjn. Nederland moet er zijneer instellen, zonderdwang te kunnen verkrijgen waartoe in andere staten dwang nood zakelijk schijnt. Laat ons niet twijfelen aan de macht der zedelijke middelen, maar laat ons dan ook die middelen ge bruiken. Onderlinge voorlichting, onderlinge waarschuwing, onderling overleg, onderlinge samenwerking, samenwerking van allen die het groole kwaad van het schoolverzuim be seffen, is noodig, maar zal ook voldoende zijn om het kwaad tegen te gaan. Tot nog toe is er niets, of althans bijna niets tegen gedaan. Alen heeft er over geproken en ge schreven, ook over middelen tot bestrijding, maar men heeft die middelen niet aangewend, men heeft de hand niet aan het werk geslagen, men heeft niets gedaan. Dit zal nu beter worden. Het schoolverbond, waarvan te Utrecht de hoofdbeginselen reeds zijn vastgesteld, en waarvan dezer dagen op verschil lende plaatsen afdeelingen worden opgericht, heeft zich ten doel gesteld den grooten omvang en de verlammende wer king van het schoolverzuim op ons onderwijs te doen ken nen, en dit maatschappelijk kwaad door alle gepaste middelen te bestrijden. Gekend moet het worden in zijn geheelen omvang en in al zijn nadeelige gevolgen, dit maatschappelijk kwaad, gekend door allendoor allen die zeiven kinderen hebben op te voeden, door allen die eonigen invloed kunnen uitoefenen op hunne medeburgers. Want tot nog toe kent men het niet. Wie zou het vermoeden, wie zou het zelfs willen gelooven, dat waarschijnlijk van de 100 kinderen in ons land tusschen de 6 en 12 jaren in den regel 21 niet schoolgaan? Nu moge men zeggen: dit steunt op een ruwe berekening, op schatting van het aantal kiudercn naar evenredigheid van het cijfer der bevolking, dit getal is overdreven,"— ik geef het toe, verschillende bevoegde beoordeelaars op de vergadering van het schoolverbond te Utrecht hebben de statistieke opgaven der regeering in twijfel getrokken, en volgehouden dat de toestand niet zoo vreeselijk is als daaruit zou blijken. Zij voeg den cr echter terstond bij, dat het schoolverzuim grooter zou blij ken te zijn dan over het algemeen vermoed werd. Wat doet het er toeal is het aantal kinderen dat in 't geheel geen onder wijs ontvangt veel geringer? Zou het nog niet ontzettend zijn, al bedroeg het bijvoorbeeld van de 100 niet meer dan 10? Laat men toch ernstig bedenken, dat meer en meer, thans nog meer dan vroeger, volkomen gemis aan het aller eerste onderwijs de milde bron wordt van armoedewanorde, slordigheid, verwaarloozing, het voortdurend beletsel om in eenig beroep of handwerk vorderingen te makende blijvende hinderpaalook bij goeden wilvoor elke lotsverbetering. Er zullen er ook zeker nu weer zijn die vragenof wij denken dat alleen gemis aan onderwijs de oorzaak is van al de ellende in de maatschappijof er dan geen andere bron nen van ellende zijn en of wij gelooven dat met de zorg voor algemeen en voldoend onderwijs de armoede ver bannen en de welvaart gewaarborgd is. Neendat ge looft zeker geen verstandig menschmaar aannemende dat ook vele andere oorzaken daartoe meewerken, kan toch als zeker worden gesteld, dat gemis aan voldoend onderwijs voor zeer velen den weg bereidt naar de diaconieën eD armbestu ren, naar de gevangenissen en tuchthuizennaar de huizen van verbetering en opvoeding en naar de bedelaarskoloniën. Men kan er nog bijvoegen, dat het voor vele anderen hun leven lang een belemmering blijft, hen verhindert om voor uit te komen in hun handwerk of bedrijf, en de oorzaak is, zoo niet van armoede, dan toch van kommer en ontbering. Wat is tegen dit maatschappelijk kwaad te doen? W. v. d. K. Het jaar 1869, dat ten einde spoedt, zal niet voorbijgaan zonder een gebeurtenis te zien plaats grijpen zooals er sedert de stichting van het christendom slechts achttien malen plaats had. Den 8"™ December zal een algemeen Concilie der Katholieke Kerk te Rome geopend worden. In drie eeuwen zijn de Bisschoppen niet met den Paus vergaderd geweest om uitspraak te doen omtrent punten van kerkleer en geloof. Thans trekken zij van alle zijden naar de Eeuwige Stad, om daar leerstellingen of te kondigen die niet alleen voor de leden hunner Kerk, maar voor geheel de wereld van grooten invloed kunnen zijn. Voor geheel de wereld; - niet alleen omdat hetgeen als een punt des geloofs voor millioenen wordt vastgesteld, althans middellijk van invloed moet zijn op de ontwikkeling der menschheidop de geschie denis der denkbeelden en daarom ook op de gebeurtenissen van het wereldtooneel, maar ook omdat het mogelijk, zoo niet waarschijnlijk is, dat het Concilie vraagstukken zal be handelen die rechtstreeks ingrijpen in onze maatschappelijke samenleving en in de wetten die haar beheerschen en regelen. Daarom is het Concilie een zaak van algemeen belang, daar om alleen kan en behoort het besproken te worden ook bij een beschouwing van de belangrijke gebeurtenissen van onzen tijd, die zich buiten godsdienstige vraagstukken en kerkelijke geschillen houdt. Welke vraagstukken er op het Concilie behandeld, beslist en tot geloofspunten hervormd zullen worden, is niet bekend. Bij gle oproeping heeft de Paus in de eerste plaats gesproken van kerkelijke belangen die behartigd behooren te worden, maar daarna wordt met nadruk gewaagd van de kwalen der tegenwoordige maatschappijvan de groote dwalingen der wetenschap waarin zij haren oorsprong hebbenen van de noodzakelijkheid om daartegen afdoende geneesmiddelen aan te wenden. Die kwalen der maatschappij en die dwalingen der wetenschap brachten zoo duidelijk de Encyclica en den Syllabus der voornaamste dwalingen van onzen tijd, in het jaar 1861 door den H. Vader uitgevaardigd, in herrinnering, dat van verschillende zijden meer of minder sterk het ver moeden werd uitgesproken dat het voornemen bestond, de beginselen in dit Pauselijk schrijven verkondigd en de daarbij gevoegde lijst van dwalingen door het Coneihe te bekrach tigen of, wat langs eenvoudiger en korter weg tot het doel zou leiden, den Paus onfeilbaar te verklaren. Is dat dan nog noodig wordt hier zeker door menigeen gevraagd. Hebben de stellingen door den Paus in den En cycliek verkondigd en de dwalingen daarin door hem ver oordeeld nog nadere bekrachtiging en veroordeeling van het Concilie noodig, en heeft de meening van den Paus voor de Katholieken niet reeds het zegel der onfeilbaarheid en ver bindend gezag? Dit laatste is door verschillende bladen, ook in ons vaderland, zoo dikwijls verkondigd, dat het mis kenning scheen van het Katholiek geloof, wanneer het ook maar in de verte betwijfeld werd. Door een zekere partij in de Katholieke Kerk werd. aan de Nederlandsche Katholieken herhaaldelijk voorgehouden, dat zij zich omtrent verschillende maatschappelijke kwestiën hadden te gedragen overeenkomstig de meeningen daaromtrent door den Paus verkondigd, op straffe van den naam van Katholiek te verbeuren. W el werd daar tegen steeds geprotesteerd, wel werd volgehouden dat de Katholieken in hun gevoelen omtrent deze staatkundige vraagstukken geheel vrij waren, dat de Kerk geen uitspraak had gedaan en de meeningen die hieromtrent op den voor grond. werden geschoven niet tot geloofspunten had verhe ven maar de toon gevende Katholieke bladen kwamen zoo krachtig tegen deze bewering opveroordeelden haar zoo eenstemmig, waarschuwden hunne geloofsgenooten zoo na drukkelijk tegen de vijanden der Kerk die zulke onwaarhe den verkondigden, dat de meerderheid der Nederlandsche Katholieken wel niet anders kon doen dan voor waar aannemen wat deze bladen beweerdenvooral omdat geen enkel man van gezag en vertrouwen iu de Kerk er tegen op kwam. Voor de niet-Katkolieke bladen die zich met staat kundige en maatschappelijke vraagstukken bezig houden was dit een groot bezwaar, daar zij telkens in botsing schenen te komen met leerstukken van de Katholieke Kerk, wat den Katholieken lezers aanstoot en ergenis moest geven. Dit is gelukkig thans anders geworden. Dat er sprake van is de stellingen van den Pauselijken Syllabus door het Concil lie tot kerkelijke leerstukken te verheffen en de onfeilbaarheid van den Paus af te kondigenbewijst voor het minst zoo helder als de dagdat deze zaken tot nog toe voor den Ka tholiek geen verbindende geloofspuntengeen kerkelijke leerstukken zijn, dat verschil van gevoelen vrijstaat zonder den naam van Katholiek te verbeuren. Zoolang de Paus met de Katholieke Bisschoppen in alge meen Concilie vereenigd, geen uitspraak heeft gedaan, heeft de Kerk niet gesprokenbestaat er voor den Katholiek geen verbindend leerstuk, geen dogma. Dit kan thans zonder gevaar van tegenspraak weer verkondigd worden, en voor de openbare gedachtenwisseling is dit een groot gewin, daar de verwijten, in den laatsten tijd zoo dikwijls herhaalddat men bij de bespreking van maatschappelijke vraagstukken op kerkelijk gebied komt, thans alle kracht hebben verloren. Of waartoe zou men nog door een Concilie willen uitmaken en beslissen, wat reeds uitgemaakt en beslist zou zijn? Maar zal dan niet weldra het Concilie uitspraak doen, den Paus onfeilbaar verklaren, de reeds door den Paus als dwa lingen veroordeelde staatkundige stellingen op zijne beurt veroordeelen, en alzoo voor alle Katholieken een staatkundige geloofsbelijdenis vaststellen, waarvan zij niet mogen afwijken zonder in opstand te komen tegen de ieer der Kerk Een machtige partij in de Katholieke Kerk, die wij gewoon zijn de ultramontaansche te noemenwenscht en verwacht het. Zal die verwachting worden verwezenlijkt? Met zekerheid schijnt daaromtrent niets gezegd te kunnen worden; toch is het allengs minder waarschijnlijk geworden. De Duitsche Bisschoppen te Eulda vereenigd hebben er tegen gewaar schuwd de beroemde pater Hyacirdhe heeft er met kracht zijn stem tegen verheven, en wat van oneindig meer beteekenis is de niet minder beroemde en in de Kerk te recht hoog aangeschreven Bisschop van OrleansMsgr. Dupavdoup, heeft het plan ernstig bestreden. Volgens dezen Kerkvoogd ver biedt het belang der Kerk de onfeilbaarheid van den Paus als leerstuk vast te stellen. Dat zou ontijdig en gevaarlijk zijn voor de Kerk zelve. Hij waarschuwt tegen de ijveraars die deze kwestie door het Concilie wenschen beslist te zien. „Het geestelijk gebied raakt aan het wereldlijke op vele pun ten zegt de Bisschop. Wie zal nu de Regeeringen doen gelooven, dat de Paus zich nooit zal laten meeslepen om van het geestelijk gebied op het tijdelijke te treden? En moet het dan niet ik zeg niet aan bekwame theologen maar aan de Regeeringen voorkomen, dat de Pausen onbe perkte macht zouden krijgen over al hun Katholieke onder danen, een macht die ae gouvernementen te minder wen- schelijk zullen vinden, omdat hun altijd het misbruik moge lijk zal voorkomen De Bisschop wijst op vroegere in de geschiedenis bekende bullenwaarbij de Paus zich in het wereldlijk gezag der vorsten mengdebij voorbeeld die waarbij de Engelsehe Koning Hendrik VIII in den ban werd gedaan, en waarvan men volgens den Bisschop zonder in strijd te komen met eenig dogma kan beweren, „dat die bul aan de Kerk schade heeft toegebracht." Op deze en verschillende andere gronden waarschuwt de Bisschop tegen het streven van sommigen om de onfeilbaarheid van den Paus door het Concilie te doen uitspreken. Nog merkwaardiger is het latere schrijven van denzelfden Bisschop tegen den bekenden redacteur van het ultramon taansche blad V Universden heer Veuillotdie zich één der grootste ijveraars heeft betoond voor de afkondiging der Pauselijke onfeilbaarheid, en daarover door den Kerkvoogd streng wordt berispt. //Gij neemt een houding in de Kerk aan die niet langer geduld kan worden, schrijft de Bisschop. Gij, eenvoudige Teek, één van die schrijvers van wie dezer dagen een Bisschop in uw eigen blad verklaarde dat zij gee nerlei gezag in de Kerk hebbengij eigent u op verre gaande wijze gezag toe; gij brengt de gemoederen in de Kerk in beroering, en verwekt een soort van vromen oploop aan de deur van het Concilie. Gij schrijft die vergadering haren weg voor, en stelt vragen die de H. Vader niet gesteld heeft. Gij werpt u tot rechter op tusschen de Bisschoppen, om dezen aan de kaak te stellen en genen te beheerschen gij doet allen die niet denken of spreken als gij, in den ban van het Katholicisme. Het was meer dan tijddat u dit onder het oog werd gebracht, en daarom heb ik gesproken. Gij zegt dat ik vorm en gestalte aan de beweging geef, maar neen, ik verweer mij slechts tegen u, en verzet mij tegen uwe voortdurende inmenging in de gewichtigste en teederste zaken. Ik beschuldig u van buitensporigheid in de leer, van het opwerpen van hatelijke geschillenvan laster tegen uwe broeders in het geloof, maar bovenal hiervan, dat gij de Kerk tot medeplichtige van uwe willekeur maaktdoor uwe per soonlijke denkbeelden met een voorbeeldelooze vermetelheid voor hare leer te doen doorgaan." Ziedaar een ernstige terechtwijzing van een dagbladschrijver die zich aanstelt als een gezaghebbende in de Katholieke Kerk, door een inderdaad gezaghebbenden Bisschop, leer zaam ook voor anderen bladen, vooral in België en Neder land. Merkwaardig is wat de Tijd naar aanleiding van dit schrijven van Msgr. Dupanloup in haar nummer van 2 Decem ber schrijft: //De onfeilbaarheid der Pausen die ex cathedra leeraren, is altijd de ieer der Kerk geweest en zal de leer der Kerk blijven, zelfs als het Koneilie mocht besluiten om die leer niet thans tot een geloofspunt te verklaren." Hoe nu! Wat is een //leer der Kerk" die niet tot een //geloofs punt" is verklaard? - Men kan zeggen dat velen, dat de meerderheid in de Kerk die leer is toegedaan, maar //de leer der Kerk" wordt zij toch niet voor zij plechtig als zoo danig is afgekondigd, en zoolang is verschil van meening onder de Katholieken geoorloofd. Geheel anders en logisch juister laat zich dan ook het Belgische Journal de Bruxelles, overigens een geestverwant van de Tijd, over den brief van den Bisschop van Orleans en de daarin bedoelde kwestiën uit. //Wij nemen den brief over zegt het blad zonder van het voorbehoud af te wijken, door ons tot dus ver in acht genomen ten aanzien der ernstige vraagstukken welke aan de uitspraak van het Concilie onderworpen zullen wor den en waarover wij ons niet zouden kunnen inlaten zonder ons geweten geweld aan te doen. Wij mogen ons niet als rechters tusschen onze Bisschoppen plaatsen, daar wij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1869 | | pagina 1