Tweeenzeven t igste J aar gang. 1870. No. 9. ZOND G 27 FEBRUARI. 9 (Officieel (Scbccltc p aTi n t e n. Ophelderingen. f ckc l i j k schc Berichten. Itelgie. l*ruisen. Saksen. Itcicrcn. A I, ktitt ft S C II li 0I II A VI Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag avond te 7 uren. Prijs per kwartaal 0,6S, franco per post, f 0,8 0, afzonderlijke nommers 5 Cents. Brieven franco aan de Uitgevers HERM*. COSTER ZOON. De Advertentiën kosten van 1—5 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag 1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan; ingezonden berichten een dag vroeger. HERIJK VAN MATEN, GEWIGTEN EN WEEG- WERKTUIGEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van de ingezetenen 1". dat de gemeenten AlkmaarAkersloot, Bergen, Heer Hugo Waard, Heiloo, Koedijk, Limmen, Oterleek, Oudorp, St. Pancras en Schoorl voor den herijk der maten, gewigten en weegwerktuigen worden zamengevoegd 2°. dat de herijk, die volgens art. 17 der wet van 7 April 1869, Stbl. 57, kosteloos geschiedt, voor die zamengevoegde gemeenten zal plaats hebben in het gewone IJkkantoor te Alkmaar, van 11 Maart tot en met 9 April aanstaande, op alle werkdagen, van des voormiddags 9 tot 12 uur en van des namiddags 1 tot 4 uur, en wel de vier eerste werkdagen der week speciaal voor de gemeente Alkmaar en de twee laatste werkdagen voor de overige gemeenten. Burgemeester en Wethouders vccrr.ce/Ad, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 23 lebruarij 1879. De Secretaris, NUHOUT van dek VEEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR verzoeken de ingezetenen, die hunne rekeningen over 1869, wegens leverantiën aan de gemeente, nog niet mogten hebben ingeleverd, dat als nog ten spoedigste te doen bij den ge meente-architect. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 23 Pebruarij 1870. De Secretaris NUHOUT van dek VEEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis vau de belanghebbenden dat de Patenten over het 3e kwartaaldienst 1869/70, van af heden tot ui terlijk 12 Maart aanstaande, ter gemeente-secretarie kunnen worden afgehaald. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 23 Pebruarij 1869. De Secretaris, NUHOUT van dek VEEN. NATIONALE MILITIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van de belanghebbenden Dat de Militieraad in dit district, zijne eerste zitting, bestemd tot het onderzoeken der redenen van vrijstelling van lotelingen dezer gemeente, zal houden ten raadhuize der gemeente Alkmaar, op Woensdag den 16 Maart e.k., des voormiddags ten 9 j ure. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 25 February 1869. De Secretaris NUHOUT van dek ArEEN. De Heldersche en Nieuicedieper Courant brengt een nieuw bezwaar in het midden tegen het beginsel door de Alkmaar- sche aangenomen het is billijk, dat ieder ingezetene in de las ten der algemeene huishoudingin de rijksbelastingenbij drage in evenredigheid van zijn vermogen. Zij wil voor een oogenblik aannemen dat het beginsel juist ismaar zelfs dan blijft de billijkheid in de praktische toepassing voor hare oogen verborgen. //Neem aan zegt zij dat ieder in "evenredigheid met zijn vermogen moet bijdragen in de (rijks) «belastingen, dan blijft juist de hoofdvraag over, is dat bil- //lykzijn de lasten op alle burgers gelegd dan wel inder- //daad gelijkmatige offers equal sacrifices (1) Dan zeggen //wij volmondig neen Honderd gulden lastenbetaald van //een inkomen van duizend guldenzijn een oneindig //grooter bezwaareischen meerdere opofferingen dan dui- »zend gulden opgebragt van een inkomen van tienduizend //gulden. //Duizend 's jaars te vorderen zegt John Stu- nart Mill van den bezitter van tienduizend zou hem //niet berooven van iets dat inderdaad tot de gemakken des //levens behoort," en even waar is wat hij er bijvoegt: //het //offer van den laatste geëiseht (van hem die 5 p. st. opbrengt //van een inkomen van 50) is niet alleen grooter, maar ge- «heel buiten verhouding tot het offer dat den eerste is op gelegd." Misschien zal het velen verbazenwanneer zij hier de verklaring lezen dat de Alkmaarsche Courant het in dit op zicht met hare Heldersche zuster volkomen eens is. Toch is het zoo. Dit punt is door de Alkm. Ct. tot nog toe in 't geheel niet aangeroerd. Zij had er ook geen aanleiding toe. Haar beschouwingen zijn uitgegaan van een veroordee ling der patentwetdie zij meent dat eindelijk eens behoort te worden afgeschaft. Dit bracht haar tot de vraagwat voor die belasting in de plaats zou moeten komen. Het antwoord wasin de plaats eener belasting op de inkomsten uit een enkele bron voortvloeiendeuit handel en nijverheid, worde een algemeene belasting geheven op alle inkomsten die ook te verkiezen is boven verschillende belastingen op de verschillende inkomsten naar gelang van haren oorsprong en boven een belasting naar de vertering. Zij vond daarbij aan leiding om zoo mogelijk de „schrikgestalte" der inkomsten belasting iets van hare verschrikkelijkheid te ontnemenen ging daarbij uit van het beginseldat zij inderdaad als vrij algemeen aangenomen beschouwdedat ieder burger naar zijn vermogen moet bijdragen tot de kosten van het algemeene huis houden. Er zijn er meer die van die meening waren. Zoo leest men bij voorbeeld in de Bezwaren tegen de patentbelasting.vcrs\&g (1) De H. en N. Ct. veroorlove ons hare aanhalingen voor onze lezers te vertalen. Er zijn er velen onder die wat zwak zijn in hut Engelsch. van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van nijver heid van 1861: //Regt, zonder nog van de beginselen der staat huishoudkunde te spreken, brengt mede, dat ieder zooveel mo gelijk naar evenredigheid van zijn inkomen bijdrage tot de uitgaven, die in het belang van den staat vereischt worden. Is dit beginsel voor geen tegenspraak vatbaar, dan enz." Professor Vissering, in zijn Handboek van praktische staathuis houdkunde over de inkomstenbelasting sprekende, zegt//Het doel er mede iseiken burger zoo nauwkeurig mogelijk in juiste evenredigheid met zijn werkelijk vermogen in de alge meene lasten te laten dragen. In beginsel is dus deze BELASTING ZEEK REGTVAAKDIG." Men versta ons wel. Het doel dezer aanhalingen is aan te toonen, dat de Alkm. Ct. mocht onderstellen dat dit be ginsel inderdaad vrij algemeen was aangenomen, en dat zij niet noodig had het opzettelijk te verdedigen. Het kan met dat al natuurlijk zeer onjuist en onrechtvaardig zijn. En nu men dit beweert, zal de A. Ct. zich ook niet aan de ver dediging onttrekken. Om misverstand te voorkomen, schijnt het echter noodig het standpunt duidelijk aan te geven, waar van zij bij haar beschouwingen is uitgegaan, en de grenzen waar binnen zij heeft gemeend die te moeten beperken. Want evenmin als zij een opzettelijke verdediging van het beginsel noo dig achtte, waaraan de inkomstenbelasting naar hare meening be antwoordt, evenmin is zij getreden in beschouwingen over de toepassing en al de bezwaren er. vragen die zich daarbij kunnen voordoen. Zoo is het bij voorbeeld met het nieuwe bezwaar dat de 11. en N. Ct. thans weer aanvoert. Door aan te nemen dat ieder naar zijn vermogen moet bijdragen tot de kosten van het algemeene huishouden, beweert men geenszins, dat allen moeten betalen in dezelfde verhouding tot hunne inkomsten. Naar zijn vekmogen zal dikwijls geheel iets anders zijn dan naar zijn inkomsten. De kwestie omtrent het proportioneele of progressieve stelselof namelijk bij de algemeene inkomstenbelasting de veel vermo gende van zijn groot inkomen ook meer percenten moet bijdragen dan de minder vermogende van zijn gering inko men is een bekende kwestie, maar zij lag vooreerst buiten het terrein der beschouwingen van de Alkm. Ct. Daarover zou later gehandeld kunnen worden. De Alkm. Ct. had gemeend de volgorde te moeten aannemen die ook John Stuart Mill in toepassing brengt, blijkens de woorden van hem die de H. en A. Ct. tegen haar aanvoert, maar die zij gaarne overneemt"Uitgaande van het beginseldat gelijkmatige offers van allen behooren gevorderd te wordenhebben wij vervolgens te onderzoeken of dit inderdaad geschiedt door ieder dezelfde percenten van zijn geldelijk vermogen te doen bijdragen." Nu er echter de aandacht op gevestigd is, mag deze kwestie ook niet langer onbesproken blijven. De Hoogleeraar Vissering zegt er van in zijn Handboek: //Het progressieve stelsel (dat een opklimmende verhouding aanneemt tusschen vermogen en belasting) heeft veel ver leidelijks en zelfsoppervlakkig beschouwdde billijkheid voor zich. Doch met het begrip van strenge regtvaardigheid laat het zich niet vereenigen, omdat de schaal der progressie nooit anders dan de vrucht van willekeur kan zijn. De onbillijkheid die men in de werking van het proportioneele stelsel (dat hetzelfde evenredig bedrag wil heffen van elk vermogen, groot of klein) opmerkt, kan gemakkelijk door de inrigting van andere belastingen verholpen worden." De schrijver verklaart zich echter een voorstander van de vrijstelling van inkomsten van zeer gering bedrag en de aftrekking van die som van elk grooter inkomen. Bij voor beeld: een inkomen van fi 300 is geheel vrij. van een in komen van f 400 wordt slechts f 100 als belastbaar aange merkt, van een inkomen van 1000 niet meer dan f 700 enz. Van de schrijvers der vlugschriften in den laat sten tijd over onze financiën uitgekomen en door de Alkm. Ct. aangehaald, blijkt de heer van Assen omstreeks van dezelfde meening, ofschoon hij toegeeft dat de Staat mag vorderen dat zijn burgers van lmu overvloed iets meer afstaan dan van hunne werkelijke behoeften, en het daarom niet onge past oordeelt, dat van een inkomen van 6,000 tot f 12,000 b.v. een half percent meer geheven wordt dan van een in komen van f 3,000 tot f 6,000. Mr. van Houten meentdat de billijkheid meebrengt den maatstaf der belasting in dier voege toe te passendat van het inkomen in de laagste klassen procentsgewijze minder geheven wordt dan in de hoogere klassen. Eindelijk bevat de Verordening tot heffing eener plaatselijke directe belasting in de gemeente Arnhem, waarnaar de Alkm. Ct. op het einde harer beschouwingen verwees als naar een navolgenswaardig voorbeeld, de vol gende bepaling: De belasting bedraagt naar een zuiver inkomen van 400 tot f 550 5, van boven de 11 550 H n 700 7, H 700 n H 1000 12. tt tt H 11 1000 n tt 1500 18, 11 n 11 1500 ll H 2500 30, tt H II 2500 n n 4000 50, n ti H H 4000 u H 6000 80, H H H H 6000 H H 10000 150. n H H II 10000 H ll 15000 225, enz. Hier heeft men alzoo vrijstelling van het inkomen bene den de 400 en tevens iets zwaardere heffing bij zeer ruime inkomsten. Zonder nu juist het tarief der Arnhemsche ver ordening te willen overnemen kan de Alkm. Ct. zich met de beide daarbij aangenomen beginselen zeer goed vereeni gen. Vrijstelling van geringe inkomsten is onvermijdelijk, en den overvloed iets meer 1e belasten dan het noodige, in ruimen, zelfs zeer ruimen zin genomen heeft de billijkheid voor zich, die vooral in belastingzaken en waarin niet?- de voorkeur verdient boven de strenge rechtvaardigheid. In de praktijk zal het echter zooveel verschil niet makenof de percentsgewijze heffing klimt met het vermogen, wanneer slechts een zekere som wordt vrijgesteld, en van elk vermo gen wordt afgetrokken om het. belastbaar gedeelte te bepa len. Nog kan in aanmerking komen de vraag, ook door den heer van Assen op het voetspoor van Richard Cobden behandeldof niet de inkomsten uit een beroep of een ambt voortvloeiende wegens het wisselvallige en het ophouden ervan met den dood van den persoon die het beroep uitoe fent of het ambt bekleedt, minder belast behooren te worden dan b. v. de inkomsten uit vaste goederen en andere bezit tingen die zeker zijn en niet ophouden te vloeien met het leven van een persoon. Doeh al die vragen komen eerst te paswanneer men tot de toepassing van het beginsel over gaat en daarbij wil voorkomendat men onbillijkheden begaat of de belasting in sommige gevallen en onder zekere omstandigheden ondraaglijk maakt. Maar dat kan nietals het stelsel goed is zegt de H. en N. Ct. »Wij zijn doctrinair genoeg om te gelooven dat een beginsel, dat juist is, geen ongerijmde gevolgen kan hebben," verklaart zij. Wij verklaren, dat wij niet zoo doctrinair zijndat somtijds het strengste recht het grootste onrecht kan wordendat een belastingstelsel niet uitsluitend volgens één beginsel kan ingericht zijndat daarbij gelet moet wor den op de verscheidenheden des levensen een aantal grond regelen in het oog behooren gehouden te wordente veel om hier te noemen. //Maar niet de billijkheid (eene zaak van gevoel) maar alleen het regt mag beslissen in zake van belasting," zegt de 11. en N. Ct. Hoe nu? Billijkheid een zaak van gevoel! Dat kan den schrijver geen ernst zijn. Verschillen niet recht en billijkheid onderling slechts zooveel, als de algemeenheid van het bijzondere geval verschilt Geeft niet het recht den algemeenen regel aan, waarvan de billijkheid ons doet af wijken naar den eisch der omstandigheden Is er één regel hoe juist, hoe rechtvaardig ook, waarop de billijkheid ons niet noodzaakt tal van uitzonderingen aan te nemen? Onze wetboeken zelfshet bij ons geldend rechtzijn zij niet vol van afwijkingen van de strenge rechtsbeginselen in het be lang der billijkheid En moet het niet ons streven zijn zulke wetten te bekomen, dat het geldend recht zoo veel mogelijk voldoet aan de eischen der billijkheid Laat ons toch niet voortgaan met recht en billijkheid tegenover elkan der te plaatsen. Aequum est quod in singulari cam justam est. Billijk is wat in elk bijzonder geval rechtvaardig is.) En juist in belastingzaken hebben wij altijd met bijzondere gevallen te doen; daartoe moeten zoo mogelijk allen bijdragen, en zoo treden dan ook daarbij de eischen en behoeften des levens in de rijkste verscheidenheid te voorschijn. Maar wat hebt ge dan foch tegen den regel in zake van rijksbelastingendat ieder bijdrage aan de uitgaven van den staat in evenredigheid met de diensten die de staat hem bewijst Zeer veel. Ik acht dien regel geheel ongegrond, onhoudbaar, in de toepassing onbruikbaar, letterlijk onmogelijk. Ik heb het reeds gezegdtoon mij aanhoeveel ikhoeveel gij hoeveel ieder burgerof, zoo ge wilthoeveel elke klasse van burgers geniet van de diensten die de staat bewijst door te zorgen voor de betaling der staatsschuld, voor het leger, de vloot, het rechtswezen, de politie, de koloniën, de havens, kanalen enz. Waarom is het onmogelijk dit aan te wijzen? Omdat de staat inderdaad geen diensten aan particulieren bewijst, en zich dat ook geenszins ten doel stelt. Bij de bemoeiingen van den staat gaat men uit van het denkbeeld, dat er zekere algemeene belangen bestaan; dat er zaken te doen zijn, dat er voor het een en ander te zorgen iswaarbij de staat als de algemeene huishouding, waarbij het volk als ver- eeniging belang heeftwaarbij ook ieder burger belang heeft, zonder dat aangewezen kan worden hoeveel ieder in 't, bijzonder, waarvan ieder eenigermate de vruchten genietzonder dat be paald kan worden hoeveel elk voor zich. Zelfs zijn er gevallen waarin het geheel onmogelijk zou zijn aan te wijzen, dat de burger als bijzonder persoon eenig belang heeft bij de staats dienstja waarin de bemoeiing van den staat met zijn bij zonder belang in strijd is. Toch zal de staat, ook van hem belasting heffenomdat de zaak geacht wordt van algemeen belang te zijnen omdat het algemeen staatsbelang boven het bijzonder persoonlijk belang moet gaan, omdat, als burger, als lid van het groote gezin, ieder wordt geacht belang te hebben bij den goeden staat, de veiligheid en de behoorlijke inrichting van het algemeene huishouden. Alleen bij het postwezen en de telegraphie stelt de staat zich ten doel aan zijn burgers diensten te bewijzen. Daarom kan ook alleen bij deze en dergelijke takken van staatsbe stuur het dragen in de kosten evenredig zijn aan de dien sten die de burgers elk in 't bijzonder daardoor ontvangen. //Alleen het regt mag beslissen in zake van belasting," zegt de H. en N. Ct. Goed maar dan is ook uw beginsel veroordeeld want het recht duldt nietiemand betaling te vragen voor diensten die hij niet verlangt of die men hem zelfs tegen zijn bepaalden wil opdringt. Eindelijk, wanneer men van het beginsel uitgaatdat door het staatsbestuur diensten worden bewezen ten behoeve van de burgers, waaraan ieder moet betalen naar gelang van de dienst die de staat hem bewijstdan behoort de staatsdienst ook zoo ingericht te zijn, dat allen de onvermogenden zonder ik uit de dienst kunnen betalen. En dat is geens zins het geval De eischen des tijds, het algemeen belang laat dit niet toe. Ons Nederlandsch huishouden is in zekeren zin op een rijken voet ingericht, en is daarenboven uit nood dwang verplicht vele uitgaven te doen. 't Is een duur huis houden, en nu moet ook de rijke het meeste betalen in de algemeene kosten. Laat ons tot voorbeeld nemen een sociëteit, die, omdat zij op een goeden voet is ingericht en om bijzon dere omstandigheden op zeer zware lasten zit, vele uitgaven heeft. Wil men nu elk der leden naar gelang van het genot dat hem verschaft wordt en de diensten die hij ontvangt, laten betalen, dan dienen de contributie en het tarief zeer hoog te zijn. liet gevolg daarvan zal zijn, dat het lidmaat schap voor vele leden te bezwarend wordt. Dit kan nu bij een sociëteit geen kwaad, want niemand is gedwongen er lid van te zijn. Maar bij den staat is dit anders; daar is ieder lid, en daar heeft men geen vrijheid zijn lidmaatschap op te zeggen. Daarom is het stelsel van bijdragen naar ge lang van de diensten ook onhoudbaar. Een voorbeeld tot verduidelijking. Het zij genomen uit. de gemeentehuishouding, want in de staatshuishouding is het stelsel der en A. Ct. zoo onmogelijk, dat ik geen voor beeld weet te geven. De gemeente zorgt voor bestrating en verlichting. Nu zullen de ingezetenen moeten betalen ieder in evenredigheid met de diensten die de gemeente hem daardoor bewijst. Zal men nu nagaan, wie het meest langs de straat loopt, of 's avonds het meest uitgaat? Dat gaat niet. Misschien zal men ieder willen laten oetalen naar de breedte van het huis dat hij bewoont. Doch dit zou zeer onrechtvaardig zijn. De karig bedeelde, wiens huis misschien in breedte niet onderdoet voor dat van een rijken burger, zou recht hebben om zich tegen de betaling van die opge drongen diensten te verzetten. Hij zou in dezer voege kunnen spreken: gij richt de huishouding veel te weelderig in, ik verlang zulk een fraaie bestrating niet. Zij is geschoeid op den voet van de levenswijze der vermogenden. Ik heb geen straatverlichting noodig; ik ben te onbemiddeld om mij die weelde te veroorloven. Gij bewijst mij diensten boven den maatstaf van mijn vermogen. Als de sociëteit duur isen allen moeten er lid van zijn, er genot van hebben en diensten ontvangendan schiet er niets anders over dan contributie en tarief in evenredigheid te brengen met ieders vermogen. Anders krijgt gij de uit gaven waartoe gij verplicht zijtnooit gedekt. Geen vergoeding van genoten dienstenmaar bijdrage in de uitgaven door het algemeen belang gevorderd, is het ka rakter van belasting. De schrijver in de 11. en N. Ct. geeft zelf een krachtig bewijs, dat dit besef in weerwil van zijn stel sel bij hem levendig isen zich luide doet hooren te midden van zijn bestrijding. Bij het onderwijs zou zijn stelsel niet onmogelijk, daar zou het uitvoerbaar zijn. Voor ieder kind zou betaald moeten worden naar evenredigheid van de kos ten van het onderwijsnaar gelang van de diensten die de staat het in dit opzicht bewijst. En wat zegt nu de schrijver "Misschien ware zelfs met het onderwijs eene proeve te nemenware het niet dat hiermede de toe komst van den staatdat is aller belangin te naauw ver band stond." Juist, maar met alle staatsuitgaven staat aller belang in te nauw verband, behoort althans aller belang in te nauw ver band te staan, anders moet de staat de uitgaven niet doen om het beginsel van betaling naar persoonlijk dienstbewijs toe te laten. W. v. d. K. De Senaat heeft den 16 met eene groote meerderheid ver worpen de amendementen van den heer d'Anethan op de mi- litiewetten doel hebbende om de door de andere Kamer beperkte vrijstelling van studenten in de godgeleerdheid we der ten volle te herstellen. Den 19 is de wet met 31 tegen 5 st. aangenomen en vervolgensmet eenparige st., die tot vermindering der straffenten gevolge der toepassing van het stelsel van afzonderlijke opsluiting. Den 22 is de voordracht omtrent de kerkfabrieken met 33 tegen 1 st. aangenomen. De aartsbisschop van Keulen heeftbij schrijven uit Rome, zijne afkeuring te kennen gegeven over de uit zijne diocees gezonden adressen van adhscsie aan de verklaring van d'. Döl- linger. Hij betoogtdat men door dergelijke middelen van agitatie de duitsehe bisschoppendie het adres ten gunste van 's Pausen onfeilbaarheid niet geteekend hebbengeen dienst doet en vermaant de geloovigenom in vertrouwen de besluiten van het concilie aftewachten [De aartsbisschop van Munchen en andere duitsehe prelaten hebben brieven van dergelijke strekking uitgevaardigd]. De nederlandsche gezant en 2 leden van de commissie der amsterdamsche tentoonstelling hebben den 16 de Kroonprin ses het eere-diploma aangebodenvoor hare bemoeiingen bij de oprichting en ontwikkeling der vereeniging te Berlijn die zich ten doel stelt om vrouwen in staat te stellen in haar levensonderhoud te voorzien. Noordduitsche Rijksdag. 3 Dagen achtereen heeft de Rijksdag geene zitting kunnen houdenbij gebreke van een voldoend getal opgekomen leden. Den 18 is tot voorzitter verkozen de heer Simsontot ondervoorzitters de heeren Ujest en v. Bennigsen. De heeren Wiggers c. s. beklaagden zich over het bijeenroepen van den mecklenburgschen Landdag te gelijk met den Rijksdag en vroegen welke maatregelen daartegen genomen waren. Den 19 antwoordde de minister üelbruckdat die Landdag reeds vóór de bijeenroeping van den Rijksdag geconvoceerd was en zijne bijeenkomst niet uitge steld kon worden, omdat een deel der inkomsten van het Groothertogdom slechts voorloopig was ingewilligd overigens waren niet meer dan 4 leden van den Rijksdag tevens leden van dien Landdag. Den 24 is de derde lezing gehouden van het verdrag met Baden over de rechtspleging, nadat de heer Lasker zijn voor stel, om sympathie te betuigen voor het nationale streven der badensche regeering tot aansluiting aan het Verbondhad ingetrokken. Graaf Bismarck had het bestreden, om de schijn tot pressie op Baden te vermijden, waarvan de dadelijke aan sluiting de nationale beweging in de zuidduitsche Staten slechts stremmen en de agitatie in Beieren begunstigen zou. De le Kamer heeft het door de 2» Kamer aangenomen voorstel, betreffende de wenschelijkheid van de vertegen woordiging vau alle Bondsstaten bij de buitenlandsche Hoven alleen door de Bondsgezantenmet alg. st. verworpen. De Koning heeft het adres der 2» Kamer, wijl dit in meer gematigde bewoordingen gesteld was dan dat der 1»niet afgewezen, maar geweigerd het uit handen eener deputatie aautenemen en het. door middel van den minister van binn. zaken in ontvangst genomen. De minister-president v. Jlohen- lohe heeft zijn ontslag gevraagd maar de overige ministers van hun voornemen teruggebrachtom hunne portefeuilles ter beschikking des Konings te stellen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1870 | | pagina 1