Tweeenzeven t igste
J aar gang.
1870.
No. 9.
ZOND G
27 FEBRUARI.
9
(Officieel (Scbccltc
p aTi n t e n.
Ophelderingen.
f
ckc l i j k schc Berichten.
Itelgie.
l*ruisen.
Saksen.
Itcicrcn.
A I, ktitt ft S C II li 0I II A VI
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag
avond te 7 uren. Prijs per kwartaal 0,6S, franco per post, f 0,8 0,
afzonderlijke nommers 5 Cents.
Brieven franco aan de Uitgevers HERM*. COSTER ZOON.
De Advertentiën kosten van 1—5 regels 0,75, voor elke regel meer 15
Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag
1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan;
ingezonden berichten een dag vroeger.
HERIJK VAN MATEN, GEWIGTEN EN WEEG-
WERKTUIGEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis van de ingezetenen
1". dat de gemeenten AlkmaarAkersloot, Bergen, Heer Hugo
Waard, Heiloo, Koedijk, Limmen, Oterleek, Oudorp, St.
Pancras en Schoorl voor den herijk der maten, gewigten
en weegwerktuigen worden zamengevoegd
2°. dat de herijk, die volgens art. 17 der wet van 7 April
1869, Stbl. 57, kosteloos geschiedt, voor die zamengevoegde
gemeenten zal plaats hebben in het gewone IJkkantoor
te Alkmaar, van 11 Maart tot en met 9 April aanstaande,
op alle werkdagen, van des voormiddags 9 tot 12 uur
en van des namiddags 1 tot 4 uur, en wel de vier eerste
werkdagen der week speciaal voor de gemeente Alkmaar
en de twee laatste werkdagen voor de overige gemeenten.
Burgemeester en Wethouders vccrr.ce/Ad,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
23 lebruarij 1879. De Secretaris,
NUHOUT van dek VEEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
verzoeken de ingezetenen, die hunne rekeningen over 1869,
wegens leverantiën aan de gemeente, nog niet mogten hebben
ingeleverd, dat als nog ten spoedigste te doen bij den ge
meente-architect.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
23 Pebruarij 1870. De Secretaris
NUHOUT van dek VEEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis vau de belanghebbenden dat de Patenten
over het 3e kwartaaldienst 1869/70, van af heden tot ui
terlijk 12 Maart aanstaande, ter gemeente-secretarie kunnen
worden afgehaald.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
23 Pebruarij 1869. De Secretaris,
NUHOUT van dek VEEN.
NATIONALE MILITIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis van de belanghebbenden
Dat de Militieraad in dit district, zijne eerste zitting,
bestemd tot het onderzoeken der redenen van vrijstelling van
lotelingen dezer gemeente, zal houden ten raadhuize der
gemeente Alkmaar, op Woensdag den 16 Maart e.k., des
voormiddags ten 9 j ure.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
25 February 1869. De Secretaris
NUHOUT van dek ArEEN.
De Heldersche en Nieuicedieper Courant brengt een nieuw
bezwaar in het midden tegen het beginsel door de Alkmaar-
sche aangenomen het is billijk, dat ieder ingezetene in de las
ten der algemeene huishoudingin de rijksbelastingenbij
drage in evenredigheid van zijn vermogen. Zij wil voor een
oogenblik aannemen dat het beginsel juist ismaar zelfs
dan blijft de billijkheid in de praktische toepassing voor hare
oogen verborgen. //Neem aan zegt zij dat ieder in
"evenredigheid met zijn vermogen moet bijdragen in de (rijks)
«belastingen, dan blijft juist de hoofdvraag over, is dat bil-
//lykzijn de lasten op alle burgers gelegd dan wel inder-
//daad gelijkmatige offers equal sacrifices (1) Dan zeggen
//wij volmondig neen Honderd gulden lastenbetaald van
//een inkomen van duizend guldenzijn een oneindig
//grooter bezwaareischen meerdere opofferingen dan dui-
»zend gulden opgebragt van een inkomen van tienduizend
//gulden. //Duizend 's jaars te vorderen zegt John Stu-
nart Mill van den bezitter van tienduizend zou hem
//niet berooven van iets dat inderdaad tot de gemakken des
//levens behoort," en even waar is wat hij er bijvoegt: //het
//offer van den laatste geëiseht (van hem die 5 p. st. opbrengt
//van een inkomen van 50) is niet alleen grooter, maar ge-
«heel buiten verhouding tot het offer dat den eerste is op
gelegd."
Misschien zal het velen verbazenwanneer zij hier de
verklaring lezen dat de Alkmaarsche Courant het in dit op
zicht met hare Heldersche zuster volkomen eens is. Toch
is het zoo. Dit punt is door de Alkm. Ct. tot nog toe in
't geheel niet aangeroerd. Zij had er ook geen aanleiding
toe. Haar beschouwingen zijn uitgegaan van een veroordee
ling der patentwetdie zij meent dat eindelijk eens behoort
te worden afgeschaft. Dit bracht haar tot de vraagwat
voor die belasting in de plaats zou moeten komen. Het
antwoord wasin de plaats eener belasting op de inkomsten
uit een enkele bron voortvloeiendeuit handel en nijverheid,
worde een algemeene belasting geheven op alle inkomsten
die ook te verkiezen is boven verschillende belastingen op de
verschillende inkomsten naar gelang van haren oorsprong en
boven een belasting naar de vertering. Zij vond daarbij aan
leiding om zoo mogelijk de „schrikgestalte" der inkomsten
belasting iets van hare verschrikkelijkheid te ontnemenen
ging daarbij uit van het beginseldat zij inderdaad als vrij
algemeen aangenomen beschouwdedat ieder burger naar zijn
vermogen moet bijdragen tot de kosten van het algemeene huis
houden. Er zijn er meer die van die meening waren. Zoo leest
men bij voorbeeld in de Bezwaren tegen de patentbelasting.vcrs\&g
(1) De H. en N. Ct. veroorlove ons hare aanhalingen voor
onze lezers te vertalen. Er zijn er velen onder die wat
zwak zijn in hut Engelsch.
van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van nijver
heid van 1861: //Regt, zonder nog van de beginselen der staat
huishoudkunde te spreken, brengt mede, dat ieder zooveel mo
gelijk naar evenredigheid van zijn inkomen bijdrage tot de
uitgaven, die in het belang van den staat vereischt worden.
Is dit beginsel voor geen tegenspraak vatbaar, dan enz."
Professor Vissering, in zijn Handboek van praktische staathuis
houdkunde over de inkomstenbelasting sprekende, zegt//Het
doel er mede iseiken burger zoo nauwkeurig mogelijk in
juiste evenredigheid met zijn werkelijk vermogen in de alge
meene lasten te laten dragen. In beginsel is dus deze
BELASTING ZEEK REGTVAAKDIG."
Men versta ons wel. Het doel dezer aanhalingen is aan
te toonen, dat de Alkm. Ct. mocht onderstellen dat dit be
ginsel inderdaad vrij algemeen was aangenomen, en dat zij
niet noodig had het opzettelijk te verdedigen. Het kan met
dat al natuurlijk zeer onjuist en onrechtvaardig zijn. En
nu men dit beweert, zal de A. Ct. zich ook niet aan de ver
dediging onttrekken. Om misverstand te voorkomen, schijnt
het echter noodig het standpunt duidelijk aan te geven, waar
van zij bij haar beschouwingen is uitgegaan, en de grenzen
waar binnen zij heeft gemeend die te moeten beperken. Want
evenmin als zij een opzettelijke verdediging van het beginsel noo
dig achtte, waaraan de inkomstenbelasting naar hare meening be
antwoordt, evenmin is zij getreden in beschouwingen over de
toepassing en al de bezwaren er. vragen die zich daarbij
kunnen voordoen. Zoo is het bij voorbeeld met het nieuwe
bezwaar dat de 11. en N. Ct. thans weer aanvoert. Door
aan te nemen dat ieder naar zijn vermogen moet bijdragen
tot de kosten van het algemeene huishouden, beweert men
geenszins, dat allen moeten betalen in dezelfde verhouding
tot hunne inkomsten. Naar zijn vekmogen zal dikwijls
geheel iets anders zijn dan naar zijn inkomsten. De
kwestie omtrent het proportioneele of progressieve stelselof
namelijk bij de algemeene inkomstenbelasting de veel vermo
gende van zijn groot inkomen ook meer percenten moet
bijdragen dan de minder vermogende van zijn gering inko
men is een bekende kwestie, maar zij lag vooreerst buiten
het terrein der beschouwingen van de Alkm. Ct.
Daarover zou later gehandeld kunnen worden. De Alkm.
Ct. had gemeend de volgorde te moeten aannemen die ook John
Stuart Mill in toepassing brengt, blijkens de woorden van hem
die de H. en A. Ct. tegen haar aanvoert, maar die zij gaarne
overneemt"Uitgaande van het beginseldat gelijkmatige
offers van allen behooren gevorderd te wordenhebben wij
vervolgens te onderzoeken of dit inderdaad geschiedt door
ieder dezelfde percenten van zijn geldelijk vermogen te doen
bijdragen." Nu er echter de aandacht op gevestigd is,
mag deze kwestie ook niet langer onbesproken blijven.
De Hoogleeraar Vissering zegt er van in zijn Handboek:
//Het progressieve stelsel (dat een opklimmende verhouding
aanneemt tusschen vermogen en belasting) heeft veel ver
leidelijks en zelfsoppervlakkig beschouwdde billijkheid
voor zich. Doch met het begrip van strenge regtvaardigheid
laat het zich niet vereenigen, omdat de schaal der progressie
nooit anders dan de vrucht van willekeur kan zijn. De
onbillijkheid die men in de werking van het proportioneele
stelsel (dat hetzelfde evenredig bedrag wil heffen van elk
vermogen, groot of klein) opmerkt, kan gemakkelijk door
de inrigting van andere belastingen verholpen worden."
De schrijver verklaart zich echter een voorstander van de
vrijstelling van inkomsten van zeer gering bedrag en de
aftrekking van die som van elk grooter inkomen. Bij voor
beeld: een inkomen van fi 300 is geheel vrij. van een in
komen van f 400 wordt slechts f 100 als belastbaar aange
merkt, van een inkomen van 1000 niet meer dan f 700
enz. Van de schrijvers der vlugschriften in den laat sten
tijd over onze financiën uitgekomen en door de Alkm. Ct.
aangehaald, blijkt de heer van Assen omstreeks van dezelfde
meening, ofschoon hij toegeeft dat de Staat mag vorderen
dat zijn burgers van lmu overvloed iets meer afstaan dan
van hunne werkelijke behoeften, en het daarom niet onge
past oordeelt, dat van een inkomen van 6,000 tot f 12,000
b.v. een half percent meer geheven wordt dan van een in
komen van f 3,000 tot f 6,000. Mr. van Houten meentdat
de billijkheid meebrengt den maatstaf der belasting in dier
voege toe te passendat van het inkomen in de laagste
klassen procentsgewijze minder geheven wordt dan in de
hoogere klassen. Eindelijk bevat de Verordening tot heffing
eener plaatselijke directe belasting in de gemeente Arnhem,
waarnaar de Alkm. Ct. op het einde harer beschouwingen
verwees als naar een navolgenswaardig voorbeeld, de vol
gende bepaling:
De belasting bedraagt naar een zuiver inkomen
van
400
tot f
550
5,
van
boven de
11
550
H
n
700
7,
H
700
n
H
1000
12.
tt
tt
H
11
1000
n
tt
1500
18,
11
n
11
1500
ll
H
2500
30,
tt
H
II
2500
n
n
4000
50,
n
ti
H
H
4000
u
H
6000
80,
H
H
H
H
6000
H
H
10000
150.
n
H
H
II
10000
H
ll
15000
225, enz.
Hier heeft men alzoo vrijstelling van het inkomen bene
den de 400 en tevens iets zwaardere heffing bij zeer ruime
inkomsten. Zonder nu juist het tarief der Arnhemsche ver
ordening te willen overnemen kan de Alkm. Ct. zich met
de beide daarbij aangenomen beginselen zeer goed vereeni
gen. Vrijstelling van geringe inkomsten is onvermijdelijk, en
den overvloed iets meer 1e belasten dan het noodige, in
ruimen, zelfs zeer ruimen zin genomen heeft de billijkheid
voor zich, die vooral in belastingzaken en waarin niet?-
de voorkeur verdient boven de strenge rechtvaardigheid. In
de praktijk zal het echter zooveel verschil niet makenof
de percentsgewijze heffing klimt met het vermogen, wanneer
slechts een zekere som wordt vrijgesteld, en van elk vermo
gen wordt afgetrokken om het. belastbaar gedeelte te bepa
len. Nog kan in aanmerking komen de vraag, ook door
den heer van Assen op het voetspoor van Richard Cobden
behandeldof niet de inkomsten uit een beroep of een ambt
voortvloeiende wegens het wisselvallige en het ophouden
ervan met den dood van den persoon die het beroep uitoe
fent of het ambt bekleedt, minder belast behooren te worden
dan b. v. de inkomsten uit vaste goederen en andere bezit
tingen die zeker zijn en niet ophouden te vloeien met het
leven van een persoon. Doeh al die vragen komen eerst te
paswanneer men tot de toepassing van het beginsel over
gaat en daarbij wil voorkomendat men onbillijkheden
begaat of de belasting in sommige gevallen en onder zekere
omstandigheden ondraaglijk maakt.
Maar dat kan nietals het stelsel goed is zegt de H. en
N. Ct. »Wij zijn doctrinair genoeg om te gelooven dat een
beginsel, dat juist is, geen ongerijmde gevolgen kan hebben,"
verklaart zij. Wij verklaren, dat wij niet zoo doctrinair
zijndat somtijds het strengste recht het grootste onrecht
kan wordendat een belastingstelsel niet uitsluitend volgens
één beginsel kan ingericht zijndat daarbij gelet moet wor
den op de verscheidenheden des levensen een aantal grond
regelen in het oog behooren gehouden te wordente veel om
hier te noemen.
//Maar niet de billijkheid (eene zaak van gevoel) maar
alleen het regt mag beslissen in zake van belasting," zegt
de 11. en N. Ct. Hoe nu? Billijkheid een zaak van gevoel!
Dat kan den schrijver geen ernst zijn. Verschillen niet recht
en billijkheid onderling slechts zooveel, als de algemeenheid
van het bijzondere geval verschilt Geeft niet het recht den
algemeenen regel aan, waarvan de billijkheid ons doet af
wijken naar den eisch der omstandigheden Is er één regel
hoe juist, hoe rechtvaardig ook, waarop de billijkheid ons
niet noodzaakt tal van uitzonderingen aan te nemen? Onze
wetboeken zelfshet bij ons geldend rechtzijn zij niet vol
van afwijkingen van de strenge rechtsbeginselen in het be
lang der billijkheid En moet het niet ons streven zijn
zulke wetten te bekomen, dat het geldend recht zoo veel
mogelijk voldoet aan de eischen der billijkheid Laat ons
toch niet voortgaan met recht en billijkheid tegenover elkan
der te plaatsen. Aequum est quod in singulari cam justam
est. Billijk is wat in elk bijzonder geval rechtvaardig is.)
En juist in belastingzaken hebben wij altijd met bijzondere
gevallen te doen; daartoe moeten zoo mogelijk allen bijdragen,
en zoo treden dan ook daarbij de eischen en behoeften des
levens in de rijkste verscheidenheid te voorschijn.
Maar wat hebt ge dan foch tegen den regel in zake van
rijksbelastingendat ieder bijdrage aan de uitgaven van den
staat in evenredigheid met de diensten die de staat hem bewijst
Zeer veel. Ik acht dien regel geheel ongegrond, onhoudbaar,
in de toepassing onbruikbaar, letterlijk onmogelijk. Ik heb
het reeds gezegdtoon mij aanhoeveel ikhoeveel gij
hoeveel ieder burgerof, zoo ge wilthoeveel elke klasse
van burgers geniet van de diensten die de staat bewijst door
te zorgen voor de betaling der staatsschuld, voor het leger,
de vloot, het rechtswezen, de politie, de koloniën, de havens,
kanalen enz. Waarom is het onmogelijk dit aan te wijzen?
Omdat de staat inderdaad geen diensten aan particulieren
bewijst, en zich dat ook geenszins ten doel stelt. Bij de
bemoeiingen van den staat gaat men uit van het denkbeeld,
dat er zekere algemeene belangen bestaan; dat er zaken te doen
zijn, dat er voor het een en ander te zorgen iswaarbij de
staat als de algemeene huishouding, waarbij het volk als ver-
eeniging belang heeftwaarbij ook ieder burger belang heeft,
zonder dat aangewezen kan worden hoeveel ieder in 't, bijzonder,
waarvan ieder eenigermate de vruchten genietzonder dat be
paald kan worden hoeveel elk voor zich. Zelfs zijn er gevallen
waarin het geheel onmogelijk zou zijn aan te wijzen, dat de
burger als bijzonder persoon eenig belang heeft bij de staats
dienstja waarin de bemoeiing van den staat met zijn bij
zonder belang in strijd is. Toch zal de staat, ook van hem
belasting heffenomdat de zaak geacht wordt van algemeen
belang te zijnen omdat het algemeen staatsbelang boven het
bijzonder persoonlijk belang moet gaan, omdat, als burger,
als lid van het groote gezin, ieder wordt geacht belang te
hebben bij den goeden staat, de veiligheid en de behoorlijke
inrichting van het algemeene huishouden.
Alleen bij het postwezen en de telegraphie stelt de staat
zich ten doel aan zijn burgers diensten te bewijzen. Daarom
kan ook alleen bij deze en dergelijke takken van staatsbe
stuur het dragen in de kosten evenredig zijn aan de dien
sten die de burgers elk in 't bijzonder daardoor ontvangen.
//Alleen het regt mag beslissen in zake van belasting," zegt
de H. en N. Ct. Goed maar dan is ook uw beginsel
veroordeeld want het recht duldt nietiemand betaling te
vragen voor diensten die hij niet verlangt of die men hem
zelfs tegen zijn bepaalden wil opdringt.
Eindelijk, wanneer men van het beginsel uitgaatdat door
het staatsbestuur diensten worden bewezen ten behoeve van
de burgers, waaraan ieder moet betalen naar gelang van de
dienst die de staat hem bewijstdan behoort de staatsdienst
ook zoo ingericht te zijn, dat allen de onvermogenden
zonder ik uit de dienst kunnen betalen. En dat is geens
zins het geval De eischen des tijds, het algemeen belang
laat dit niet toe. Ons Nederlandsch huishouden is in zekeren
zin op een rijken voet ingericht, en is daarenboven uit nood
dwang verplicht vele uitgaven te doen. 't Is een duur huis
houden, en nu moet ook de rijke het meeste betalen in de
algemeene kosten. Laat ons tot voorbeeld nemen een sociëteit,
die, omdat zij op een goeden voet is ingericht en om bijzon
dere omstandigheden op zeer zware lasten zit, vele uitgaven
heeft. Wil men nu elk der leden naar gelang van het genot
dat hem verschaft wordt en de diensten die hij ontvangt,
laten betalen, dan dienen de contributie en het tarief zeer
hoog te zijn. liet gevolg daarvan zal zijn, dat het lidmaat
schap voor vele leden te bezwarend wordt. Dit kan nu bij
een sociëteit geen kwaad, want niemand is gedwongen er
lid van te zijn. Maar bij den staat is dit anders; daar is
ieder lid, en daar heeft men geen vrijheid zijn lidmaatschap
op te zeggen. Daarom is het stelsel van bijdragen naar ge
lang van de diensten ook onhoudbaar.
Een voorbeeld tot verduidelijking. Het zij genomen uit.
de gemeentehuishouding, want in de staatshuishouding is het
stelsel der en A. Ct. zoo onmogelijk, dat ik geen voor
beeld weet te geven. De gemeente zorgt voor bestrating
en verlichting. Nu zullen de ingezetenen moeten betalen
ieder in evenredigheid met de diensten die de gemeente hem
daardoor bewijst. Zal men nu nagaan, wie het meest langs
de straat loopt, of 's avonds het meest uitgaat? Dat gaat
niet. Misschien zal men ieder willen laten oetalen naar de
breedte van het huis dat hij bewoont. Doch dit zou zeer
onrechtvaardig zijn. De karig bedeelde, wiens huis misschien
in breedte niet onderdoet voor dat van een rijken burger,
zou recht hebben om zich tegen de betaling van die opge
drongen diensten te verzetten. Hij zou in dezer voege kunnen
spreken: gij richt de huishouding veel te weelderig in, ik
verlang zulk een fraaie bestrating niet. Zij is geschoeid op
den voet van de levenswijze der vermogenden. Ik heb geen
straatverlichting noodig; ik ben te onbemiddeld om mij die
weelde te veroorloven. Gij bewijst mij diensten boven den
maatstaf van mijn vermogen.
Als de sociëteit duur isen allen moeten er lid van zijn,
er genot van hebben en diensten ontvangendan schiet er
niets anders over dan contributie en tarief in evenredigheid
te brengen met ieders vermogen. Anders krijgt gij de uit
gaven waartoe gij verplicht zijtnooit gedekt.
Geen vergoeding van genoten dienstenmaar bijdrage in
de uitgaven door het algemeen belang gevorderd, is het ka
rakter van belasting. De schrijver in de 11. en N. Ct. geeft
zelf een krachtig bewijs, dat dit besef in weerwil van zijn stel
sel bij hem levendig isen zich luide doet hooren te midden
van zijn bestrijding. Bij het onderwijs zou zijn stelsel niet
onmogelijk, daar zou het uitvoerbaar zijn. Voor ieder kind
zou betaald moeten worden naar evenredigheid van de kos
ten van het onderwijsnaar gelang van de diensten
die de staat het in dit opzicht bewijst. En wat zegt
nu de schrijver "Misschien ware zelfs met het onderwijs
eene proeve te nemenware het niet dat hiermede de toe
komst van den staatdat is aller belangin te naauw ver
band stond."
Juist, maar met alle staatsuitgaven staat aller belang in te
nauw verband, behoort althans aller belang in te nauw ver
band te staan, anders moet de staat de uitgaven niet doen
om het beginsel van betaling naar persoonlijk dienstbewijs
toe te laten. W. v. d. K.
De Senaat heeft den 16 met eene groote meerderheid ver
worpen de amendementen van den heer d'Anethan op de mi-
litiewetten doel hebbende om de door de andere Kamer
beperkte vrijstelling van studenten in de godgeleerdheid we
der ten volle te herstellen. Den 19 is de wet met 31 tegen
5 st. aangenomen en vervolgensmet eenparige st., die tot
vermindering der straffenten gevolge der toepassing van
het stelsel van afzonderlijke opsluiting.
Den 22 is de voordracht omtrent de kerkfabrieken met
33 tegen 1 st. aangenomen.
De aartsbisschop van Keulen heeftbij schrijven uit Rome,
zijne afkeuring te kennen gegeven over de uit zijne diocees
gezonden adressen van adhscsie aan de verklaring van d'. Döl-
linger. Hij betoogtdat men door dergelijke middelen van
agitatie de duitsehe bisschoppendie het adres ten gunste
van 's Pausen onfeilbaarheid niet geteekend hebbengeen
dienst doet en vermaant de geloovigenom in vertrouwen
de besluiten van het concilie aftewachten [De aartsbisschop
van Munchen en andere duitsehe prelaten hebben brieven
van dergelijke strekking uitgevaardigd].
De nederlandsche gezant en 2 leden van de commissie der
amsterdamsche tentoonstelling hebben den 16 de Kroonprin
ses het eere-diploma aangebodenvoor hare bemoeiingen bij
de oprichting en ontwikkeling der vereeniging te Berlijn
die zich ten doel stelt om vrouwen in staat te stellen in
haar levensonderhoud te voorzien.
Noordduitsche Rijksdag. 3 Dagen achtereen heeft de
Rijksdag geene zitting kunnen houdenbij gebreke van een
voldoend getal opgekomen leden. Den 18 is tot voorzitter
verkozen de heer Simsontot ondervoorzitters de heeren Ujest
en v. Bennigsen. De heeren Wiggers c. s. beklaagden zich
over het bijeenroepen van den mecklenburgschen Landdag
te gelijk met den Rijksdag en vroegen welke maatregelen
daartegen genomen waren. Den 19 antwoordde de minister
üelbruckdat die Landdag reeds vóór de bijeenroeping van
den Rijksdag geconvoceerd was en zijne bijeenkomst niet uitge
steld kon worden, omdat een deel der inkomsten van het
Groothertogdom slechts voorloopig was ingewilligd overigens
waren niet meer dan 4 leden van den Rijksdag tevens leden
van dien Landdag.
Den 24 is de derde lezing gehouden van het verdrag met
Baden over de rechtspleging, nadat de heer Lasker zijn voor
stel, om sympathie te betuigen voor het nationale streven der
badensche regeering tot aansluiting aan het Verbondhad
ingetrokken. Graaf Bismarck had het bestreden, om de schijn
tot pressie op Baden te vermijden, waarvan de dadelijke aan
sluiting de nationale beweging in de zuidduitsche Staten
slechts stremmen en de agitatie in Beieren begunstigen zou.
De le Kamer heeft het door de 2» Kamer aangenomen
voorstel, betreffende de wenschelijkheid van de vertegen
woordiging vau alle Bondsstaten bij de buitenlandsche Hoven
alleen door de Bondsgezantenmet alg. st. verworpen.
De Koning heeft het adres der 2» Kamer, wijl dit in meer
gematigde bewoordingen gesteld was dan dat der 1»niet
afgewezen, maar geweigerd het uit handen eener deputatie
aautenemen en het. door middel van den minister van binn.
zaken in ontvangst genomen. De minister-president v. Jlohen-
lohe heeft zijn ontslag gevraagd maar de overige ministers
van hun voornemen teruggebrachtom hunne portefeuilles
ter beschikking des Konings te stellen.