8
Tweeenzeventigsle
J aargang.
1810.
No. 16.
ZONDAG
17 APRIL.
(Dffictccl (Bcbccltc
Liefhebbers van ons Vaderland,
Dit groote werk neemt by der hand.
Het standpunt van »de Tijd."
A I k
A A II
[1
A A I
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag
avond te 7 uren. Prijs per kwartaal 0,6&, franco per post f 0,S0,
afzonderlijke nommers 5 Cents.
Brieven franco aan de Uitgevers 111'. RMV COSTE R ZOON.
De Advertentiën kosten van 1—5 regels f 0,75, voor elke regel meer 15
Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag
1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan;
ingezonden berichten een dag vroeger.
Bij (leze Courant behoort een bijblad.
PROVINCIALE WATERSTAAT VAN NOORD HOLLAND.
AANBESTEDING.
Op Donderdag den 28»'™ April 1870, dos namiddags ten
half drie urezal aan het lokaal van het provinciaal bestuur
van Noordholland te Haarlem, bij enkele inschrijving worden
aanbesteed
a. Het verbeteren van het beslag vóór het paal-
scherm der Pettemer Zeewering.
b. Het doen van eenige uitvoeringen bij de pro
vinciale zeedijken tusschen Naarden en Muiderberg
en beoosten Naarden.
Van het sub a gemelde werk zal de aanwijzing in loco
worden gedaan Zaturdag vóór de besteding.
De bestekken zijn, tegen betaling van 20 cents per exem
plaar, verkrijgbaar aan het locaal van het provinciaal bestuur
voornoemd en aan het bureau voor buitenlandsche paspoorten
op den Dam te Amsterdam.
Nadere inlichtingen kunnen worden veakregen bij den
Hoof-Ingenieur van den Waterstaat te Haarlem en wat be
treft het werk vermeld: sub a. bij den Ingenieur J. M. P.
WELLAN ,te Alkmaar en sub b bij den Ingenieur L. J.
du CELLIÉE MULLER te Amsterdam.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat het kohier
der plaatselijke directe belasting, dienst 1870, den 13 dezer
door den gemeenteraad vastgesteld, van 15 April 1870, ge
durende acht dagen ter gemeente-secretarie voor een ieder
ter inzage ligt, gedurende welken tijd bezwaarschriften daar
tegen kunnen worden ingediend op ongezegeld papier, bij
Gedeputeerde Staten van Noord-Hollanden dat liet kohier
der hondenbelasting, dienst 1870, in diezelfde vergadering
vastgesteldop lieden aan den gemeente-ontvanger ter invor
dering is overgegeven, met bepaling van den dag der betaling
voor of op 1 Augustus 1870.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
15 April 1870. De Secretaris,
NUIIOUT van der VEEN.
BEVOLKING.
De onderstaande personen worden in hun belang verzocht
zich in de eerstvolgende acht dagen ter gemeente-secretarie
aan te melden:
Anne Catharina Muller, 1. w. Zijpe, Gunrtje Scheerman,
1. w. Castricum, Barendina Elisabeth van As, 1. w. Amster
dam, Bregje Hoogeboom, 1. w. Akersloot, Klaas van der
Sluijs, 1. w. OudkarspelCornelis Dingemans Avis, 1. w.
,s Graveland, Mozes de Jongh, 1. w. Schagen.
POLI TIE.
Ter terugbekoming is aan het commissariaat van politie
voorhanden het navolgende gevondene, als: een zilveren pijpen-
rooder, een biggenkorf, een papiertje inhoudende eenig klein
geld en eene dames-ceinture.
P O S T E R IJ E N.
De DIRECTEUR van het POSTKANTOOR te ALK
MAAR brengt ter kennisse van belanghebbenden, dat de
tijdstippen van vertrek der correspondentie voor Nederlandsch
Oost-Indië, gedurende het jaar 1870, zijn vastgesteld als volgt:
Van Alkmaar 's avonds 7 ure.
via Marseillevia Triest
April14, 21. 20.
Mei5, 12. 19. 4, 18.
Junij2, 9, 16, 30. 1 15, 29.
Julij7, 14, 21, 28. 13, 27.
Augustus4, 11, 18, 25. 10, 24.
September1, 8, 15, 22, 29. 7, 21.
October6, 13, 20, 27. 5, 19.
November3, 10, 17, 24. 2, 10, 30.
December1, 8, 15, 22, 29. 14, 28.
NB. De vroeger hieromtrent gedane opgave wordt hier
mede gewijzigd. De Directeur voornoemd.
GOUWE.
Met deze woorden wekte vóór twee honderd jaren Jan
Adriaansz. Leeghcater zijn landgenooten op om de Haarlem
mermeer te bedijken en droog te maken, om dien «grooten
waterwolf' te temmen. Woensdag 13 April 1S70 werd te
Alkmaar een vergadering gehouden van een zeventigtal man
nen die, met het oog op een ander groot werk van gelijken
aard, op een andere indijking en droogmaking, hun landgenoo
ten met dezelfde woorden zouden willen toespreken. Hier
gold het de wieringermeer het gedeelte van de Zuiderzee
langs de noord-oostelijke kust van Noord-Holland, dat inge
sloten wordt wanneer de westelijke punt van het eiland Wie-
ringen door een dijk wordt verbonden met den daar tegenover
liggenden Anna-Paulowna-polderen van de zuid-oostelijke
punt van hetzelfde eiland een dijk wordt gelegd tot even
bewesten de stad Medemblik. Ziehier wat aanleiding gaf
tot die vergadering.
Tien personendoor niemand daartoe benoemd of aange
wezen, vereenigden zich uit eigen beweging tot een commissie
tot onderzoek naar de mogelijkheid eener indijking van de U'ie-
ringermeer, en vroegen van de daaraan grenzende waterschap
pen niets anders dan eenige gelden ter hunner beschikking
te stellen tot bestrijding van de kosten. Door de besturen
van Westfriesland Wieringerwaard, Anua-Paulowna-Polder,
Waard- en Groet-Polder, Waard-Nieuwland en het Dijksbe-
stuur op Wieringen werd daartoe een som van /'2250,af
gestaan. Na een eerste vergadering op 7 Januari 1869 te
Schagenwerd in de tweede vergadering op 9 April te Alk
maar gehoudenbesloten tot een voorloopig onderzoek der
in te dijken gronden opdat men mocht weten of zij een
droogmaking verdienden. Drie dagen achtereen1011 en
12 Mei. werd daartoe de Wieringermeer met de schroefboot
de Koophandel in alle richtingen doorkruisd. Op 99 plaatsen,
alle op een daarvan vervaardigde kaart aangeteekendwer
den grondboringen gedaande opgehoorde specie werd be
waard om later op wetenschappelijke wijze onderzocht te kun
nen wordenen een proces-verbaal van het geheele onderzoek,
den derden dag opgemaakt en door de 22 toen nog aan boord
zijnde personen geteekendeindigde met de verklaring
»dat men meende gerustelijk te mogen vaststellen, dat J der
in te dijken oppervlakte gronden van uitmuntende kwaliteit
zullen bevattenvan gehalte gelijkstaande met de beste ge
deelten uit liet oostelijk deel (het beste deel) van den Anna-
Paulowna-Polderdat men kleilagen heeft ontdekt zwaarder
dan die welke in Waard-en-Groet en in den Anna-Paulowna-
Polder voorkomenen dat men de harde en meer zandige
gedeelten beschouwt als vruchtbaar genoeg om de kosten der
indijking waard te zijn."
Eeu derde vergadering werd gehouden in één der lokalen
van de PolytechnPche school te Delft, eeu vierde te Amsterdam
een vijfde en zesde te Alkmaar, en eindelijk bracht de com
missie op 13 April 1.1. aan een zeventigtal leden der ge
noemde polderbesturen haar verslag uit. Dat verslag onder
scheidt zich door alle kenteekenen van onpartijdig en gron
dig onderzoek. En dat kon ook niet anders. Het gold hier
geen financiëele speculatie, die het publiek smakelijk gemaakt
moest worden. Hier kwam geen belang in het spel van den
een of anderen particulier die als eoncessionnaris optreedt.
De mannen die aan het onderzoek deelnamenhadden niet
meer persoonlijk belang bij het tot stand komen der onder
neming dan eenig ander Nederlander; zij wilden weten of
de bedijking uitvoerbaar was en of de vruchten van het werk
de kosten zouden beloonen. Het technisch gedeelte van het
verslaghandelende over den invloed der bedijking op het
Nieuwe Diep en op de achterliggende polders, over de werken
in het belang dier polders tot stand te brengende richting,
boogie, breedte en samenstelling der dijken, de wijze van
bemaling en de verkaveling van den nieuwen polder en de
regeling van het op te nemen water uit andere poldersis
zeer uitvoerig behandeld. De gronden waarop het gevoelen
der commissie omtrent sommige pnnten steunt worden duide
lijk ontwikkelden daardoor aan het oordeel van alle bevoeg
den onderworpen.
Aan de bevoegdheid der commissie zelve om te onder
zoeken en te beoordeelen zal wel niemand twijfelen die de
naamlijst barer leden heeft ingezien. De wetenschap is er
in vertegenwoordigd door den tege woordigen Iloofd-ingenieur
van den Waterstaat in Zeeland J. F. W. Conrad, vroeger
Ingenieur te Alkmaar, en den eerst aanwezenden Ingenieur
bij de staatsspoorwegen te Alkmaar A. J. van Brehn, terwijl
als adviseurs buiten de commissie haar ter zijde stonden de
Ingenieurs van 's Rijks Waterstaat te Hoorn en te Alkmaar
P. Loke en J. M. F. Wellan. De praktijk en de ondervinding
vonden er hare vertegenwoordigers in de dijkgraven, hoofd
ingelanden, heemraden enz. der aangrenzende polders. In
dit opzicht doet zich het verslag van een zeer gunstige zijde
kennen door niet te verzwijgenja zelfs opzettelijk te her
inneren aan de vele teleurstellingen en misrekeningen die bij
vroegere indijkingen, bij voorbeeld bij die van den Anna-
Paulowna-polder zijn ondervonden. De commissie heeft er de
oogen niet voor gesloten, de ondervinding had er de oorza
ken van aan het licht gebracht, en zoo werd het voor haar
mogelijk de middelen aantewijzen om ze thans te voorkomen
zoo mocht inderdaad de commissie in de inleiding tot haar
verslag, terstond na de aankondiging van haar voorstel om
een nieuwen strijd tegen de wateren der zee te aanvaarden,
met recht zeggen:
//Maar wat wij niet overbodig achten, wat ons zelfs voor-
»komt dringend noodig te zijn, is, dat wij, alvorens den
//strijd aan te prijzen, toonen dat wij weten wat het zegt,
"de zee te beoorlogen. Dat wij bewijzen de gevaren te kennen,
"die daaraan verbonden zijnen weten wat het lot is van
"hen, die, hoe dapper en kundig ook, zich niet behoorlijk
"ten strijde hadden toegerust; die den vijand te licht hebben
«geacht. Dit toch was vroeger meermalenja schier altijd
het geval. Volharding moge op het eind de overwinning be-
«haald hebben, er werden bloedige wonden geslagen. Soms
//was men op het punt om alles te verliezen; en hoeveel
"buit er ten slotte moge behaald zijn, er behoort veel moed
"toe om een nieuwen veldtocht te beginnen.
"Wij hopen dat de hieronder volgende omschrijving van
//ons project algemeen de overtuiging moge geven, dat wij
«werkelijk de kracht van onzen vijand kennen; dat wij wel
«toegerust ten strijde willen komen; en dat men daarna ge-
«noeg vertrouwen in onze plannen zal stellen, om onsteon-
«dersteunen in het tot stand brengen der groote onderneming.''
De onderdeelen van het verslag die over de bemaling en
de verkaveling van den nieuwen polder handelen, verdienen
vooral de aandacht van het publiek. Hier inzonderheid wor
den de misslagen aangewezen bij vroegere bedijkingen begaan
de oorzaken van zooveel misrekening en teleurstelling. Hier
spreekt de ervaring haar wijze lessen. Wat toch was bij
vroegere droogmakingen het geval?
Men begon, om de menschen niet van de deelneming af
te schrikken, met een tamelijk lage raming der kostendie
bij de uitvoering tegenviel. De polder werd ingedijkt en
leeggemalenen het land verkocht. De kooper had nu voor
weinig geld vrij wat land van voldoende, soms zelfs van zeer
goede kwaliteit, maar de vaarten en bruikbare wegen
om er te komen ontbraken. De grond was pas door het
water verlaten nat en koud en ongeschikt om in dc eerste
jaren iets voort te brengen. Toch werd hij terstond bewerkt
en omgeploegd, waardoor hij geenszins verbeterde. De be
maling was onvoldoende, en zoo bleef er steeds te veel water
in den polder. Aan allerlei proefnemingen om den grond
toch iets te doen voortbrengen werd veel geld verkwisthooge
polderlasten werden geëischt tot aanleg en verbetering van
vaarten en kanalen, tot den aanleg van harde wegen en de
verbetering der bemalingde landen raakten in discrediet
de teleurgestelde, verarmde en geheel ontmoedigde eigenaar
verkocht ze voor een geringen prijs, en eerst de tweede of
derde bezitter plukte, als eindelijk de polder niet alleen leeg
gemalen, maar ook voor ontginning geschikt geworden was,
de rijke vruchten Zoo maakte men, volgens het spreekwoord,
water tot land
voor de derde hand.
En wat wil de commissie nu in de Wieringermeer doen
Onder de berekening van kosten en alzoo onder de wer
ken van indijking en droogmaking opnemen
een krachtige stoombemaling, naar het voorbeeld der Haar
lemmermeer en met die wijzigingen die de ondervinding ook
daar reeds als nuttig heeft aangewezen;
hoofdvaarten met beweegbare bruggen en schutsluizen;
waterleidingen en kavelslootenwaardoor kavels van niet
meer van vijf bunders worden gevormd
grintwegen langs alle kavels van 20 bunders, ter geza
menlijke lengte van 182,400 el;
het aanleggen en onderhouden van greppelsom aan de
versche gronden het volle genot der werking van lucht en
zon te verzekeren
een strook grond die beschikbaar gehouden wordt voor
den lateren aanleg van een spoorweg door den polder.
Eindelijk wil de commissie geen gronden ten verkoop heb
ben aangebodendan die ten minste reeds vier jaren lang
volkomen droog en van slooten en greppels voorzien aan de
lucht blootgesteld zijn geweest, terwijl de wegen hard en in
goeden staat en alle verdere inrichtingen voltooid zijn.
Op deze wijze wordt natuurlijk de begrooting der kosten,
met inbegrip van het verlies aan renten gedurende de zeven
jaren van het werk vrij aanzienlijk en aanmerkelijk hooger
dan bij een bedijking op de oude, onvolkomen manier het
geval zou zijnmaar ae koopers der landen zullen ook weinig
anders te doen hebben dan woningen te zetten en hun land
te bebouwen. Zoo zullen de landen, wanneer zij ten verkoop
worden aangeboden, reeds een vrij aanzienlijke waarde heb
ben en de kooper zal geen gevaar loopen van mislukte proef
nemingen en teleurstellingen.
Volgens de begrooting van kosten, die opzettelijk ruim is
genomen, zal voor het geheele werk f 17,150,000 noodig
zijn; daarvoor zal men 19,500 bunders vruchtbaar land heb
ben die reeds gedurende bijna vijf jaren aan de werking van
lucht, zon en regen blootgesteld zijn geweest, voorzien van
een krachtigetegen alle bekende omstandigheden gewaar
borgde bedijking, van zeer krachtige bemalingsmiddelen, van
een doelmatige verkaveling op groote schaalvan hoofdvaar
ten met beweegbare bruggenvan sluizen die toegang verlee-
nen tot den nienwen poldervan behoorlijke grintwegen en
van eeu baan waarop later een spoorweg kan worden aange
legd. Na aftrek van dijken, wegen en vaarten zullen 18,000
bunders bouwland overblijvendie elk omstreeks f 950 zul
len kosten.
Dat het uitvoerige en blijkbaar met zooveel zorg bewerkte
verslag omtrent alle punten volledige inlichting gaf en ver
trouwen inboezemdebleek ter vergadering van 13 April in
de opkomst van een zeventigtal bestuursleden van aangren
zende polders door wie slechts een enkele inlichting gevraagd
of opmerking gemaakt werd, ter beantwoording waarvan meestal
een enkele verwijzing naar een of ander gedeelte van het verslag
zelf voldoende was. De commissie deed verantwoording van
de haar toevertrouwde gelden, en verklaarde dat zij hare
taak had volbracht. Het onderzoek was geschied, zij had de
uitkomst doen drukken, en in handen gesteld van hen die ge
zamenlijk de kosten hadden bestreden. Die polderbesturen
moesten nu geheel onafhankelijk beoordeelen, of het plan on
dersteuning en aanbeveling verdiende. Daarom deelde de com
missie mededat zij de besturen der aangrenzende polders
zou uitnoodigen elk twee of drie leden te benoemen, die ge
zamenlijk het plan zouden beoordeelen, vooral met het oog
op de belangen dier polders; dat daarna elk polderbestuur
afzonderlijk zijn bedenkingen, zoo die er warenaan de com
missie zou behooren mede te deelenen tevens zou verkla
ren welke onderst euning het aan de onderneming zou kunnen
schenken. De afgevaardigden dezer besturen zouden voorts
deu weg kunnen aanwijzen die naar hunne meening zou lei
den tot de uitvoering van het groote werk. De commissie tot
onderzoek, die thans haar werk had voltooid, zou intusschen
bereid blijven tot inlichting en medewerking.
Moge door dit verslag dc grondslag gelegd zijn tot een
nieuwe landverovering op de zee, tot een echtNederlandsche
annexatie, zonder misrekeningen en teleurstellingen. Mogen
hernieuwd onderzoek en toetsing van het verslag aan alle
mogelijke redelijke eischen met sterker overtuiging de op
wekking doen herhalen:
Liefhebbers van ons Vaderland,
Dit groote werk neemt bv der hand!
W. v. d. K.
In zijn nummer van 2 April 1.1. gaf het dagblad de Tijd
een aankondiging en aanbeveling tevens van een geschrift van
den heer S. van den Anker pr., te 's Hertogenboseh bij W
van Gulick in het licht verschenen, onder den titel: «Het
naturalisme in den Staat, door den Paus gedoemd als onge
rijmd en goddeloos." Het blad noemt dit werk «een belang
rijke studie over de groote kwestie van onzen tijd, de schei
ding van Kerk en Staat," en zegt er onder anderen het
volgende van
«Deze arbeid is zeer aan te bevelen aan hen, die de ware
«beginselen willen bestuderen van de verhouding tusschen
«Kerk en Staat; die willen weten hoe die beide maatschappijen
«zich moesten verstaan en moesten zamenwerken tot 's men-
«schen geluk. In zijne voorrede noemt de schrijver de auteurs
«die hij voor zijne studiën gevolgd heeft; maar. naar het ons
«voorkomt, heeft hij zich te veel aan hen gehouden, en daar-
«door is in zijn arbeid, ten minste voor het nederlandsch
«publiek, eene leemte ontstaan. Die schrijvers toch spraken
«voor katholieke landenwaar de katholieke godsdienst door
«bijna allen beleden wordt, en dit feit lag ten grondslag aan
«hunne redeneringen. Maar hoezeer wij ook het grootste kerk-
«genootschap in Nederland uitmaken, toch moeten wij erken-
«nen dat wij in een zeer gemengden Staat leven, en daarin,
«zoo zullen de liberalen zeggen, gelden die argumenten niet,
«en blijft de scheiding van Kerk en Staat wensckelijk. Om
«deze tegenwerping te voorkomen, hadden wij gaarne gezien,
«dat de schrijver zijn arbeid met een artikel vermeerderd had
«waarin hij aantoonde dat ook in gemengde Staten de sehei-
«ding van Kerk en Staat ongerijmd en goddeloos is."
Op welke gronden de Tijd beweert dat de Katholieken het
grootste kerkgenootschap in Nederland uitmaken, is moeilijk
te gissen. Volgens de volkstelling van 1860 telde bet kerk
genootschap der Nederduitsch-Hervormden nog altijd ruim
een half millioen leden meer dan dat der Roomsch-Katholieken.
Of nu de laatstgenoemden zoo buitengewoon sterk zijn toe
genomen dat die verhouding is veranderdis niet van alge-
meene bekendheid. Misschien houdt de Tijd er aanteekening
van. Zoolang de uitkomst der jongste volkstelling niet ge
bleken is, zal men echter het recht hebben de opgaven van
dit dagblad te betwijfelenofschoon hetwat de kwestie be
treft die ons thans bezig houdt, tamelijk onverschillig is, welk
kerkgenootschap eenige leden meer telt dan het ander; im
mers al vormden de Roomsch-Katholieken het grootste kerk
genootschap toch zeggen de heeren van de Tijd toch
moeten wi) erkennen, dat wij in een zeer gemengden Staat
leven". Die erkentenis. Mijne Heeren, getuigt van een groot
moedigheid een beminnelijke inschikkelijkheid en welwillend
heid die uw hart alle eer aandoenen ongetwijfd door ieder
met vreugde zullen worden gewaardeerd. Doch ter zake.
Tot dusverre kan ieder vrede hebben met de beoordeeling
die de Tijd van het genoemde geschrift geeft. Wie zou het
blad het recht betwisten dit werkje aan te bevelen en het
«een belangrijke studie" te noemen Zijn lof is zelfs niet
onvoorwaardelijk, daar het op een leemte in het boekje wijst.
Maar niemand mag vrede hebben met de woorden waarmee
de Tijd zijn beschouwingen besluit. «Intusschen luidt het
«slot belet de aanmerking, die wij ons veroorloofd hebben,
«niet, dat de brochure, gelijk zij daar ligt, voor
«katholieke lezers voldoende is en hun een goed
«denkbeeld van die groote kwestie van onzen tijd geven zal.
«Welligt ook heeft de schrijver tot hen alléén het woord wil-
«len richten, indachtig aan de onleerzaamheid der liberalen,
«die maar altijd zeggen: nul ria de Vesprit que nous et nos
namis."
Aangenomen dus dat de schrij ver alleen tot Katholieken spreekt,
noemt de Tijd een beschouwing over de verhouding tus
schen Kerk en Staatgeschreven met het oog op uitsluitend
Katholieke Statenwaar bijna alle burgers Katholiek zijn
VOLDOENDE VOOR DE KATHOLIEKE BURGERS VAN NEDERLAND.
Gelukkig zullen ongetwijfeld bij eenig nadenken tegen die
uitspraak niet alleen alle Protestanten, maar alle goede staats
burgers zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid
alle voorstanders van burgerlijke vrijheid en gelijkheid krach
tig protesteeren. De volkomen onj uistheidhet gevaarlijke
het verderfelijke van zulk een stelsel springt in het oog, en
behoeft geen betoog. Het zou voor Nederlandsche Katholie
ken voldoende zijn, dat zij over de betrekking tusschen Kerk
en Staat oordeelenalsof er in Nederland alleen Katholieken
woondenalsof liet een uitsluitend Katholiek land gold
Een geschrift, aan welks redeneeringen die onderstelling ten
grondslag ligt, zou voor hen voldoende zijn 1 De Protestan
ten zouden dan zeker maar moeten redeneeren alsof er in
Nederland geen Katholieken waren, althans alsof die er al
leen maar geduld, en niet als staatsburgers met gelijke rech
ten erkend belmoren te wordengelijk in de dagen van de
Staatskerk. Waarlijk dat zou een heerlijke toekomst geven,
dat zou het eendrachtig samenwonen krachtig bevorderen 1
Neen, welke juiste redeneeringen en schoone beschouwingen
het bedoelde werk ook moge bevattenvan het standpunt
gezien waarop de schrijver zich heeft geplaatst, voor Neder
landsche Katholieken is het alles behalve voldoendevoor Ne
derlandsche Katholieken deugt het niet, is het onbruikbaar en
verderfelijk, juist omdat het standpunt valsch is, omdat zij
zich bij de vraag wat voor Nederland goed isniet op dat
standpunt mogen plaatsen. Waar het beschouwingen geldt
omtrent de verhouding, niet tusschen de kerk, maar tus
schen DE VERSCHILLENDE IN NEDERLAND BESTAANDE KERK
GENOOTSCHAPPEN en den staat, mogen de burgers van ver
schillende godsdienstige belijdenis zich niet op even zoovele ver
schillende standpunten plaatsen. De grondslag van aller rede
neering moet zijn: welk standpunt behoort de Staat in te nemen
tegenover die verschillende kerkgenootschappen, in aanmerking
nemende dat alle burgers, ook zij die tot geen kerkgenoot
schap behooren, dezelfde rechten hebben? Elke beschouwing
die van een ander standpunt uitgaat, kan voor Nederland
niet gelden. Een geschrift over de betrekkingen tusschen
Kerk en Staat, tot grondslag van zijn redeneeringen aanne
mende het feit dat alle burgers of Katholiek of Protestant
of zelfs dat alle Christenen zijndeugt evenmin voor Ne
derlandsche Katholieken als voor Nederlandsche Protestanten
en Israëlieten. Het moet noodzakelijk tot zeer onjuiste, voor
ons land onmogelijke gevolgtrekkingen leidenen brengt
het oordeel van den lezer op een geheel verkeerden, op een
noodlottigen weg. Tegen zulk een boek behoorde ieder zijn
geloofsgenooten te waarschuwen. De Tijd mag het betreuren
dat niet alle Nederlanders Katholiek zijn, maar hij moet dit
feit, dit in zijne oogen natuurlijk bedroevend feit aannemen
als uitgangspunt bij zijn beschouwingen op staatkundig gebied.
Dit niet te doen, dit standpunt althans niet altijd getrouw
te bewaren, is veelal het kenmerk van die partij onder de
Katholiekendie gewoonlijk de ultramonlaansche wordt ge
noemd. Waar zij zich zoo gedraagttreft haar te recht het
verwijtof gij goede Katholieken zijtweten wij nietdat
staat ons niet te beoordeelenmaar goede Nederlandsche
staatsburgers zijt gij niet. W. v. D. K.