8 Tweeenzeventigsle J aargang. 1810. No. 16. ZONDAG 17 APRIL. (Dffictccl (Bcbccltc Liefhebbers van ons Vaderland, Dit groote werk neemt by der hand. Het standpunt van »de Tijd." A I k A A II [1 A A I Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag avond te 7 uren. Prijs per kwartaal 0,6&, franco per post f 0,S0, afzonderlijke nommers 5 Cents. Brieven franco aan de Uitgevers 111'. RMV COSTE R ZOON. De Advertentiën kosten van 1—5 regels f 0,75, voor elke regel meer 15 Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag 1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan; ingezonden berichten een dag vroeger. Bij (leze Courant behoort een bijblad. PROVINCIALE WATERSTAAT VAN NOORD HOLLAND. AANBESTEDING. Op Donderdag den 28»'™ April 1870, dos namiddags ten half drie urezal aan het lokaal van het provinciaal bestuur van Noordholland te Haarlem, bij enkele inschrijving worden aanbesteed a. Het verbeteren van het beslag vóór het paal- scherm der Pettemer Zeewering. b. Het doen van eenige uitvoeringen bij de pro vinciale zeedijken tusschen Naarden en Muiderberg en beoosten Naarden. Van het sub a gemelde werk zal de aanwijzing in loco worden gedaan Zaturdag vóór de besteding. De bestekken zijn, tegen betaling van 20 cents per exem plaar, verkrijgbaar aan het locaal van het provinciaal bestuur voornoemd en aan het bureau voor buitenlandsche paspoorten op den Dam te Amsterdam. Nadere inlichtingen kunnen worden veakregen bij den Hoof-Ingenieur van den Waterstaat te Haarlem en wat be treft het werk vermeld: sub a. bij den Ingenieur J. M. P. WELLAN ,te Alkmaar en sub b bij den Ingenieur L. J. du CELLIÉE MULLER te Amsterdam. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat het kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1870, den 13 dezer door den gemeenteraad vastgesteld, van 15 April 1870, ge durende acht dagen ter gemeente-secretarie voor een ieder ter inzage ligt, gedurende welken tijd bezwaarschriften daar tegen kunnen worden ingediend op ongezegeld papier, bij Gedeputeerde Staten van Noord-Hollanden dat liet kohier der hondenbelasting, dienst 1870, in diezelfde vergadering vastgesteldop lieden aan den gemeente-ontvanger ter invor dering is overgegeven, met bepaling van den dag der betaling voor of op 1 Augustus 1870. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 15 April 1870. De Secretaris, NUIIOUT van der VEEN. BEVOLKING. De onderstaande personen worden in hun belang verzocht zich in de eerstvolgende acht dagen ter gemeente-secretarie aan te melden: Anne Catharina Muller, 1. w. Zijpe, Gunrtje Scheerman, 1. w. Castricum, Barendina Elisabeth van As, 1. w. Amster dam, Bregje Hoogeboom, 1. w. Akersloot, Klaas van der Sluijs, 1. w. OudkarspelCornelis Dingemans Avis, 1. w. ,s Graveland, Mozes de Jongh, 1. w. Schagen. POLI TIE. Ter terugbekoming is aan het commissariaat van politie voorhanden het navolgende gevondene, als: een zilveren pijpen- rooder, een biggenkorf, een papiertje inhoudende eenig klein geld en eene dames-ceinture. P O S T E R IJ E N. De DIRECTEUR van het POSTKANTOOR te ALK MAAR brengt ter kennisse van belanghebbenden, dat de tijdstippen van vertrek der correspondentie voor Nederlandsch Oost-Indië, gedurende het jaar 1870, zijn vastgesteld als volgt: Van Alkmaar 's avonds 7 ure. via Marseillevia Triest April14, 21. 20. Mei5, 12. 19. 4, 18. Junij2, 9, 16, 30. 1 15, 29. Julij7, 14, 21, 28. 13, 27. Augustus4, 11, 18, 25. 10, 24. September1, 8, 15, 22, 29. 7, 21. October6, 13, 20, 27. 5, 19. November3, 10, 17, 24. 2, 10, 30. December1, 8, 15, 22, 29. 14, 28. NB. De vroeger hieromtrent gedane opgave wordt hier mede gewijzigd. De Directeur voornoemd. GOUWE. Met deze woorden wekte vóór twee honderd jaren Jan Adriaansz. Leeghcater zijn landgenooten op om de Haarlem mermeer te bedijken en droog te maken, om dien «grooten waterwolf' te temmen. Woensdag 13 April 1S70 werd te Alkmaar een vergadering gehouden van een zeventigtal man nen die, met het oog op een ander groot werk van gelijken aard, op een andere indijking en droogmaking, hun landgenoo ten met dezelfde woorden zouden willen toespreken. Hier gold het de wieringermeer het gedeelte van de Zuiderzee langs de noord-oostelijke kust van Noord-Holland, dat inge sloten wordt wanneer de westelijke punt van het eiland Wie- ringen door een dijk wordt verbonden met den daar tegenover liggenden Anna-Paulowna-polderen van de zuid-oostelijke punt van hetzelfde eiland een dijk wordt gelegd tot even bewesten de stad Medemblik. Ziehier wat aanleiding gaf tot die vergadering. Tien personendoor niemand daartoe benoemd of aange wezen, vereenigden zich uit eigen beweging tot een commissie tot onderzoek naar de mogelijkheid eener indijking van de U'ie- ringermeer, en vroegen van de daaraan grenzende waterschap pen niets anders dan eenige gelden ter hunner beschikking te stellen tot bestrijding van de kosten. Door de besturen van Westfriesland Wieringerwaard, Anua-Paulowna-Polder, Waard- en Groet-Polder, Waard-Nieuwland en het Dijksbe- stuur op Wieringen werd daartoe een som van /'2250,af gestaan. Na een eerste vergadering op 7 Januari 1869 te Schagenwerd in de tweede vergadering op 9 April te Alk maar gehoudenbesloten tot een voorloopig onderzoek der in te dijken gronden opdat men mocht weten of zij een droogmaking verdienden. Drie dagen achtereen1011 en 12 Mei. werd daartoe de Wieringermeer met de schroefboot de Koophandel in alle richtingen doorkruisd. Op 99 plaatsen, alle op een daarvan vervaardigde kaart aangeteekendwer den grondboringen gedaande opgehoorde specie werd be waard om later op wetenschappelijke wijze onderzocht te kun nen wordenen een proces-verbaal van het geheele onderzoek, den derden dag opgemaakt en door de 22 toen nog aan boord zijnde personen geteekendeindigde met de verklaring »dat men meende gerustelijk te mogen vaststellen, dat J der in te dijken oppervlakte gronden van uitmuntende kwaliteit zullen bevattenvan gehalte gelijkstaande met de beste ge deelten uit liet oostelijk deel (het beste deel) van den Anna- Paulowna-Polderdat men kleilagen heeft ontdekt zwaarder dan die welke in Waard-en-Groet en in den Anna-Paulowna- Polder voorkomenen dat men de harde en meer zandige gedeelten beschouwt als vruchtbaar genoeg om de kosten der indijking waard te zijn." Eeu derde vergadering werd gehouden in één der lokalen van de PolytechnPche school te Delft, eeu vierde te Amsterdam een vijfde en zesde te Alkmaar, en eindelijk bracht de com missie op 13 April 1.1. aan een zeventigtal leden der ge noemde polderbesturen haar verslag uit. Dat verslag onder scheidt zich door alle kenteekenen van onpartijdig en gron dig onderzoek. En dat kon ook niet anders. Het gold hier geen financiëele speculatie, die het publiek smakelijk gemaakt moest worden. Hier kwam geen belang in het spel van den een of anderen particulier die als eoncessionnaris optreedt. De mannen die aan het onderzoek deelnamenhadden niet meer persoonlijk belang bij het tot stand komen der onder neming dan eenig ander Nederlander; zij wilden weten of de bedijking uitvoerbaar was en of de vruchten van het werk de kosten zouden beloonen. Het technisch gedeelte van het verslaghandelende over den invloed der bedijking op het Nieuwe Diep en op de achterliggende polders, over de werken in het belang dier polders tot stand te brengende richting, boogie, breedte en samenstelling der dijken, de wijze van bemaling en de verkaveling van den nieuwen polder en de regeling van het op te nemen water uit andere poldersis zeer uitvoerig behandeld. De gronden waarop het gevoelen der commissie omtrent sommige pnnten steunt worden duide lijk ontwikkelden daardoor aan het oordeel van alle bevoeg den onderworpen. Aan de bevoegdheid der commissie zelve om te onder zoeken en te beoordeelen zal wel niemand twijfelen die de naamlijst barer leden heeft ingezien. De wetenschap is er in vertegenwoordigd door den tege woordigen Iloofd-ingenieur van den Waterstaat in Zeeland J. F. W. Conrad, vroeger Ingenieur te Alkmaar, en den eerst aanwezenden Ingenieur bij de staatsspoorwegen te Alkmaar A. J. van Brehn, terwijl als adviseurs buiten de commissie haar ter zijde stonden de Ingenieurs van 's Rijks Waterstaat te Hoorn en te Alkmaar P. Loke en J. M. F. Wellan. De praktijk en de ondervinding vonden er hare vertegenwoordigers in de dijkgraven, hoofd ingelanden, heemraden enz. der aangrenzende polders. In dit opzicht doet zich het verslag van een zeer gunstige zijde kennen door niet te verzwijgenja zelfs opzettelijk te her inneren aan de vele teleurstellingen en misrekeningen die bij vroegere indijkingen, bij voorbeeld bij die van den Anna- Paulowna-polder zijn ondervonden. De commissie heeft er de oogen niet voor gesloten, de ondervinding had er de oorza ken van aan het licht gebracht, en zoo werd het voor haar mogelijk de middelen aantewijzen om ze thans te voorkomen zoo mocht inderdaad de commissie in de inleiding tot haar verslag, terstond na de aankondiging van haar voorstel om een nieuwen strijd tegen de wateren der zee te aanvaarden, met recht zeggen: //Maar wat wij niet overbodig achten, wat ons zelfs voor- »komt dringend noodig te zijn, is, dat wij, alvorens den //strijd aan te prijzen, toonen dat wij weten wat het zegt, "de zee te beoorlogen. Dat wij bewijzen de gevaren te kennen, "die daaraan verbonden zijnen weten wat het lot is van "hen, die, hoe dapper en kundig ook, zich niet behoorlijk "ten strijde hadden toegerust; die den vijand te licht hebben «geacht. Dit toch was vroeger meermalenja schier altijd het geval. Volharding moge op het eind de overwinning be- «haald hebben, er werden bloedige wonden geslagen. Soms //was men op het punt om alles te verliezen; en hoeveel "buit er ten slotte moge behaald zijn, er behoort veel moed "toe om een nieuwen veldtocht te beginnen. "Wij hopen dat de hieronder volgende omschrijving van //ons project algemeen de overtuiging moge geven, dat wij «werkelijk de kracht van onzen vijand kennen; dat wij wel «toegerust ten strijde willen komen; en dat men daarna ge- «noeg vertrouwen in onze plannen zal stellen, om onsteon- «dersteunen in het tot stand brengen der groote onderneming.'' De onderdeelen van het verslag die over de bemaling en de verkaveling van den nieuwen polder handelen, verdienen vooral de aandacht van het publiek. Hier inzonderheid wor den de misslagen aangewezen bij vroegere bedijkingen begaan de oorzaken van zooveel misrekening en teleurstelling. Hier spreekt de ervaring haar wijze lessen. Wat toch was bij vroegere droogmakingen het geval? Men begon, om de menschen niet van de deelneming af te schrikken, met een tamelijk lage raming der kostendie bij de uitvoering tegenviel. De polder werd ingedijkt en leeggemalenen het land verkocht. De kooper had nu voor weinig geld vrij wat land van voldoende, soms zelfs van zeer goede kwaliteit, maar de vaarten en bruikbare wegen om er te komen ontbraken. De grond was pas door het water verlaten nat en koud en ongeschikt om in dc eerste jaren iets voort te brengen. Toch werd hij terstond bewerkt en omgeploegd, waardoor hij geenszins verbeterde. De be maling was onvoldoende, en zoo bleef er steeds te veel water in den polder. Aan allerlei proefnemingen om den grond toch iets te doen voortbrengen werd veel geld verkwisthooge polderlasten werden geëischt tot aanleg en verbetering van vaarten en kanalen, tot den aanleg van harde wegen en de verbetering der bemalingde landen raakten in discrediet de teleurgestelde, verarmde en geheel ontmoedigde eigenaar verkocht ze voor een geringen prijs, en eerst de tweede of derde bezitter plukte, als eindelijk de polder niet alleen leeg gemalen, maar ook voor ontginning geschikt geworden was, de rijke vruchten Zoo maakte men, volgens het spreekwoord, water tot land voor de derde hand. En wat wil de commissie nu in de Wieringermeer doen Onder de berekening van kosten en alzoo onder de wer ken van indijking en droogmaking opnemen een krachtige stoombemaling, naar het voorbeeld der Haar lemmermeer en met die wijzigingen die de ondervinding ook daar reeds als nuttig heeft aangewezen; hoofdvaarten met beweegbare bruggen en schutsluizen; waterleidingen en kavelslootenwaardoor kavels van niet meer van vijf bunders worden gevormd grintwegen langs alle kavels van 20 bunders, ter geza menlijke lengte van 182,400 el; het aanleggen en onderhouden van greppelsom aan de versche gronden het volle genot der werking van lucht en zon te verzekeren een strook grond die beschikbaar gehouden wordt voor den lateren aanleg van een spoorweg door den polder. Eindelijk wil de commissie geen gronden ten verkoop heb ben aangebodendan die ten minste reeds vier jaren lang volkomen droog en van slooten en greppels voorzien aan de lucht blootgesteld zijn geweest, terwijl de wegen hard en in goeden staat en alle verdere inrichtingen voltooid zijn. Op deze wijze wordt natuurlijk de begrooting der kosten, met inbegrip van het verlies aan renten gedurende de zeven jaren van het werk vrij aanzienlijk en aanmerkelijk hooger dan bij een bedijking op de oude, onvolkomen manier het geval zou zijnmaar ae koopers der landen zullen ook weinig anders te doen hebben dan woningen te zetten en hun land te bebouwen. Zoo zullen de landen, wanneer zij ten verkoop worden aangeboden, reeds een vrij aanzienlijke waarde heb ben en de kooper zal geen gevaar loopen van mislukte proef nemingen en teleurstellingen. Volgens de begrooting van kosten, die opzettelijk ruim is genomen, zal voor het geheele werk f 17,150,000 noodig zijn; daarvoor zal men 19,500 bunders vruchtbaar land heb ben die reeds gedurende bijna vijf jaren aan de werking van lucht, zon en regen blootgesteld zijn geweest, voorzien van een krachtigetegen alle bekende omstandigheden gewaar borgde bedijking, van zeer krachtige bemalingsmiddelen, van een doelmatige verkaveling op groote schaalvan hoofdvaar ten met beweegbare bruggenvan sluizen die toegang verlee- nen tot den nienwen poldervan behoorlijke grintwegen en van eeu baan waarop later een spoorweg kan worden aange legd. Na aftrek van dijken, wegen en vaarten zullen 18,000 bunders bouwland overblijvendie elk omstreeks f 950 zul len kosten. Dat het uitvoerige en blijkbaar met zooveel zorg bewerkte verslag omtrent alle punten volledige inlichting gaf en ver trouwen inboezemdebleek ter vergadering van 13 April in de opkomst van een zeventigtal bestuursleden van aangren zende polders door wie slechts een enkele inlichting gevraagd of opmerking gemaakt werd, ter beantwoording waarvan meestal een enkele verwijzing naar een of ander gedeelte van het verslag zelf voldoende was. De commissie deed verantwoording van de haar toevertrouwde gelden, en verklaarde dat zij hare taak had volbracht. Het onderzoek was geschied, zij had de uitkomst doen drukken, en in handen gesteld van hen die ge zamenlijk de kosten hadden bestreden. Die polderbesturen moesten nu geheel onafhankelijk beoordeelen, of het plan on dersteuning en aanbeveling verdiende. Daarom deelde de com missie mededat zij de besturen der aangrenzende polders zou uitnoodigen elk twee of drie leden te benoemen, die ge zamenlijk het plan zouden beoordeelen, vooral met het oog op de belangen dier polders; dat daarna elk polderbestuur afzonderlijk zijn bedenkingen, zoo die er warenaan de com missie zou behooren mede te deelenen tevens zou verkla ren welke onderst euning het aan de onderneming zou kunnen schenken. De afgevaardigden dezer besturen zouden voorts deu weg kunnen aanwijzen die naar hunne meening zou lei den tot de uitvoering van het groote werk. De commissie tot onderzoek, die thans haar werk had voltooid, zou intusschen bereid blijven tot inlichting en medewerking. Moge door dit verslag dc grondslag gelegd zijn tot een nieuwe landverovering op de zee, tot een echtNederlandsche annexatie, zonder misrekeningen en teleurstellingen. Mogen hernieuwd onderzoek en toetsing van het verslag aan alle mogelijke redelijke eischen met sterker overtuiging de op wekking doen herhalen: Liefhebbers van ons Vaderland, Dit groote werk neemt bv der hand! W. v. d. K. In zijn nummer van 2 April 1.1. gaf het dagblad de Tijd een aankondiging en aanbeveling tevens van een geschrift van den heer S. van den Anker pr., te 's Hertogenboseh bij W van Gulick in het licht verschenen, onder den titel: «Het naturalisme in den Staat, door den Paus gedoemd als onge rijmd en goddeloos." Het blad noemt dit werk «een belang rijke studie over de groote kwestie van onzen tijd, de schei ding van Kerk en Staat," en zegt er onder anderen het volgende van «Deze arbeid is zeer aan te bevelen aan hen, die de ware «beginselen willen bestuderen van de verhouding tusschen «Kerk en Staat; die willen weten hoe die beide maatschappijen «zich moesten verstaan en moesten zamenwerken tot 's men- «schen geluk. In zijne voorrede noemt de schrijver de auteurs «die hij voor zijne studiën gevolgd heeft; maar. naar het ons «voorkomt, heeft hij zich te veel aan hen gehouden, en daar- «door is in zijn arbeid, ten minste voor het nederlandsch «publiek, eene leemte ontstaan. Die schrijvers toch spraken «voor katholieke landenwaar de katholieke godsdienst door «bijna allen beleden wordt, en dit feit lag ten grondslag aan «hunne redeneringen. Maar hoezeer wij ook het grootste kerk- «genootschap in Nederland uitmaken, toch moeten wij erken- «nen dat wij in een zeer gemengden Staat leven, en daarin, «zoo zullen de liberalen zeggen, gelden die argumenten niet, «en blijft de scheiding van Kerk en Staat wensckelijk. Om «deze tegenwerping te voorkomen, hadden wij gaarne gezien, «dat de schrijver zijn arbeid met een artikel vermeerderd had «waarin hij aantoonde dat ook in gemengde Staten de sehei- «ding van Kerk en Staat ongerijmd en goddeloos is." Op welke gronden de Tijd beweert dat de Katholieken het grootste kerkgenootschap in Nederland uitmaken, is moeilijk te gissen. Volgens de volkstelling van 1860 telde bet kerk genootschap der Nederduitsch-Hervormden nog altijd ruim een half millioen leden meer dan dat der Roomsch-Katholieken. Of nu de laatstgenoemden zoo buitengewoon sterk zijn toe genomen dat die verhouding is veranderdis niet van alge- meene bekendheid. Misschien houdt de Tijd er aanteekening van. Zoolang de uitkomst der jongste volkstelling niet ge bleken is, zal men echter het recht hebben de opgaven van dit dagblad te betwijfelenofschoon hetwat de kwestie be treft die ons thans bezig houdt, tamelijk onverschillig is, welk kerkgenootschap eenige leden meer telt dan het ander; im mers al vormden de Roomsch-Katholieken het grootste kerk genootschap toch zeggen de heeren van de Tijd toch moeten wi) erkennen, dat wij in een zeer gemengden Staat leven". Die erkentenis. Mijne Heeren, getuigt van een groot moedigheid een beminnelijke inschikkelijkheid en welwillend heid die uw hart alle eer aandoenen ongetwijfd door ieder met vreugde zullen worden gewaardeerd. Doch ter zake. Tot dusverre kan ieder vrede hebben met de beoordeeling die de Tijd van het genoemde geschrift geeft. Wie zou het blad het recht betwisten dit werkje aan te bevelen en het «een belangrijke studie" te noemen Zijn lof is zelfs niet onvoorwaardelijk, daar het op een leemte in het boekje wijst. Maar niemand mag vrede hebben met de woorden waarmee de Tijd zijn beschouwingen besluit. «Intusschen luidt het «slot belet de aanmerking, die wij ons veroorloofd hebben, «niet, dat de brochure, gelijk zij daar ligt, voor «katholieke lezers voldoende is en hun een goed «denkbeeld van die groote kwestie van onzen tijd geven zal. «Welligt ook heeft de schrijver tot hen alléén het woord wil- «len richten, indachtig aan de onleerzaamheid der liberalen, «die maar altijd zeggen: nul ria de Vesprit que nous et nos namis." Aangenomen dus dat de schrij ver alleen tot Katholieken spreekt, noemt de Tijd een beschouwing over de verhouding tus schen Kerk en Staatgeschreven met het oog op uitsluitend Katholieke Statenwaar bijna alle burgers Katholiek zijn VOLDOENDE VOOR DE KATHOLIEKE BURGERS VAN NEDERLAND. Gelukkig zullen ongetwijfeld bij eenig nadenken tegen die uitspraak niet alleen alle Protestanten, maar alle goede staats burgers zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid alle voorstanders van burgerlijke vrijheid en gelijkheid krach tig protesteeren. De volkomen onj uistheidhet gevaarlijke het verderfelijke van zulk een stelsel springt in het oog, en behoeft geen betoog. Het zou voor Nederlandsche Katholie ken voldoende zijn, dat zij over de betrekking tusschen Kerk en Staat oordeelenalsof er in Nederland alleen Katholieken woondenalsof liet een uitsluitend Katholiek land gold Een geschrift, aan welks redeneeringen die onderstelling ten grondslag ligt, zou voor hen voldoende zijn 1 De Protestan ten zouden dan zeker maar moeten redeneeren alsof er in Nederland geen Katholieken waren, althans alsof die er al leen maar geduld, en niet als staatsburgers met gelijke rech ten erkend belmoren te wordengelijk in de dagen van de Staatskerk. Waarlijk dat zou een heerlijke toekomst geven, dat zou het eendrachtig samenwonen krachtig bevorderen 1 Neen, welke juiste redeneeringen en schoone beschouwingen het bedoelde werk ook moge bevattenvan het standpunt gezien waarop de schrijver zich heeft geplaatst, voor Neder landsche Katholieken is het alles behalve voldoendevoor Ne derlandsche Katholieken deugt het niet, is het onbruikbaar en verderfelijk, juist omdat het standpunt valsch is, omdat zij zich bij de vraag wat voor Nederland goed isniet op dat standpunt mogen plaatsen. Waar het beschouwingen geldt omtrent de verhouding, niet tusschen de kerk, maar tus schen DE VERSCHILLENDE IN NEDERLAND BESTAANDE KERK GENOOTSCHAPPEN en den staat, mogen de burgers van ver schillende godsdienstige belijdenis zich niet op even zoovele ver schillende standpunten plaatsen. De grondslag van aller rede neering moet zijn: welk standpunt behoort de Staat in te nemen tegenover die verschillende kerkgenootschappen, in aanmerking nemende dat alle burgers, ook zij die tot geen kerkgenoot schap behooren, dezelfde rechten hebben? Elke beschouwing die van een ander standpunt uitgaat, kan voor Nederland niet gelden. Een geschrift over de betrekkingen tusschen Kerk en Staat, tot grondslag van zijn redeneeringen aanne mende het feit dat alle burgers of Katholiek of Protestant of zelfs dat alle Christenen zijndeugt evenmin voor Ne derlandsche Katholieken als voor Nederlandsche Protestanten en Israëlieten. Het moet noodzakelijk tot zeer onjuiste, voor ons land onmogelijke gevolgtrekkingen leidenen brengt het oordeel van den lezer op een geheel verkeerden, op een noodlottigen weg. Tegen zulk een boek behoorde ieder zijn geloofsgenooten te waarschuwen. De Tijd mag het betreuren dat niet alle Nederlanders Katholiek zijn, maar hij moet dit feit, dit in zijne oogen natuurlijk bedroevend feit aannemen als uitgangspunt bij zijn beschouwingen op staatkundig gebied. Dit niet te doen, dit standpunt althans niet altijd getrouw te bewaren, is veelal het kenmerk van die partij onder de Katholiekendie gewoonlijk de ultramonlaansche wordt ge noemd. Waar zij zich zoo gedraagttreft haar te recht het verwijtof gij goede Katholieken zijtweten wij nietdat staat ons niet te beoordeelenmaar goede Nederlandsche staatsburgers zijt gij niet. W. v. D. K.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1870 | | pagina 1