Tweeenzeveniigste J aar gang.
1870.
No. 28,
ZONDAG
10 JULI.
#fftciccl (Btbccltc.
Beier één vogel in de hand
dan lien in de lucht?
L)u Postkantoor-Spaarbanken in de
Tweede Kamer.
A L k N 1 .4
G
e co
II A N T
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag
avond te 7 uren. Prijs per kwartaal 0,65, franco per post f 0,S0,
afzonderlijke nonuners 5 Cents.
Brieven franco aan de Uitgevers KERM". COSTER ZOON.
De Advertentiën kosten van 1—5 regels 0,75, voor elke regel meer 15
Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag
1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan;
ingezonden berichten een dag vroeger.
BURGEMEESTER enWETÏÏOUDE11S van ALKMAAR
noodigen bij deze ouders en voogden uit, die hunne kinde
ren of pupillen met 1 A ugustus aanstaande op eene der openbare
scholen wenschen geplaatst te zien, zich daartoe vóór 15 July
1870 aantemelden bij den hoofdonderwijzer of de hoofdon
derwijzeres van de door hen verlangde school, voorzien van
de bewijzen van geboorte en inenting of natuurlijke pokziektc
der kinderen.
Burgemeester en Wethouders vocrnceiAdy
J. G. A. VERHOEEE, l. B.
I)e Secretaris,
NUHOUT van der "VEEN.
Alkmaar,
4 Julij 1870.
SCHUTTER IJ.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat het onder
zoek der ligehaamsgebreken c. s. van de ingeschrevenen voor
de Schutterij voor dit jaar, gehouden zal worden ten raadhuize
dezer gemeenteop Donderdag den 14 Julij aanstaande
's namiddags ten 6 ure.
Werkelijk dienstdoende schutters, die, wegens ligehaamsge
breken, ontslag uit de dienst verlangen, knnnen hunne reclames
tevens doen onderzoeken.
Aan de belanghebbenden wordt herinnerddat alleen bij
'persoonlijke opkomt vrijstelling van dienst mag verleend worden,
Burqemeester en Wethouders voornoemd
J. G. A. VERHOEEE, ,1. B.
De Secretaris
NUHOUT van ij en VEEN.
Alkmaar,
Julij 1870.
KENNISGEVING.
Het HOOED van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR
brengt ten gevolge van art. 1 der wet van 22 Mei 1845
(Staatsblad No. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen
der gemeente, dat het kohier voor de belasting op het, Per
soneel No. 1, voor de dienst 1810/71, op den 80 Junij IS/0
door den Heer Provincialen Inspecteur in de provincie Noord-
Ilolland executoir verklaard, op heden aan den Heer Ont
vanger der directe belastingen binnen deze gemeente ter in
vordering is overgegeven.
Ieder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te ge
ven ten einde alle geregtelijke vervolgingenwelke uit na
latigheid zouden voortvloeijen, te voorkomen.
Alkmaar liet Hoofd van het Bestuur voorn
den k Julij 1870.J. G. A. VERHOEEE, L B.
VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK
MAAR, op Woensdag, den lo Julij 1870, des middags
ten 12 uur Namens den J oorzitter van den Baad,
NUHOUT van deb. VEEN.
POLITIE.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van politie
voorhanden het navolgende gevondene, als; een trekhond
(groot ras), een paar zwarte kousen (nog niet afgebreid), een
zweep, een rozenkrans, een grijslinnen zaadzakeen zilveren
vingerhoedeen snuifdoos, een boeselaarvier zakken niet tarwe
en drie ledige graanzakken.
De KAMER van KOOPHANDEL en FABRIEKEN te
ALKMAAR maakt bekend, dat van Maandag 11 tot
Zaturdag 16 Julij e.k., van 's voormiddags 10 tot |s na
middags 2 ure, in haar gewoon lokaal op het Stadhuis, ter
lezing zullen liggen:
1
Statistiek van den handel en de scheepvaart van het Ko
ningrijk der Nederlanden over het jaar 1869, eerste ge
deelte bevattende de staten van in-, uit- en doorvoer.
2. Verzameling van konsulaire en andere berigten en verslagen
over nijverheid, handel en scheepvaart, deel III, 812.
3. Verslag van de Consul-Generaal in Persie, aanwijzende
de handelsartikelen die voor den Nederlandschen handel
in Persie te plaatsen zijn en die van daar uitgevoerd
kunnen worden.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voornoemd,
Alkmaar, E. M. AGHINAVoorzitter.
9 Julij 1870. J. P. KRAAKMAN, Secretaris.
Door do Tweede Kamer is den laatsten Mei van dit jaar
een wetsontwerp aangenomen houdende nadere regeling van
de op hoog gezag ingevoerde suikercultuur en wijziging van
art. 60 van het reglement op het beleid der Regeering van Ne-
derlandsch Indïè. Bij dat wetsontwerp wordt aan die cul
tuur op hoog gezag een einde gemaakt. Er zullen geen
contracten meer met ondernemers worden gesloten], waarbij
over een gedeelte der door de bevolking bebouwde velden
voor de teelt van het suikerriet wordt beschikt, en de Re
geering zich verbindt haar machtigen arm te verleenen om de
noodige arbeiders te leveren. Aan dien dwang wordt een eind
gemaakt, om door den vrijen arbeid vervangen te worden. Er
zal niet meer beschikt worden over den grond der Javanen, en
de suikerfabrikant zal alleen door het nitlooven van voldoend
loon zich de noodige arbeiders kunnen verschaffen. Dat de
niet-liberale leden der Tweede Kamer tegen dat wetsontwerp
stemden, was te wachten; maar waarom stemden van Houten,
de Roo vau Alderwerelt, Fransen van de Putte, Mirandolle,
de Lange tegen? Waarom roept de heer W. Bosch, de op
richter der maatschappij tot nut van den Javaan ons toe,
zoo mogelijk te bewerken dat de Eerste Kamer het wetsont
werp niet aanneme? Waarom verzoekt de heer van Wou-
drichem van Vliet de Eerste Kamer haar goedkeuring aan
dit wetsontwerp te onthouden?
Niet omdat de Minister die het voordroeg daarin een an
dere richting aanwees dan die heeren wenschen te volgen.
Niet omdat de Minister een ander doel beoogt dan zij, maar
omdat hij gedeeltelijk een anderen weg wil bewandelen om
tot dat doel te komen dan deze heeren zouden verkiezen, en
omdat de Minister zoo langzaam wil gaan. "Een hervormer
met bedaarden tred" noemde de Alkmaarsche Courant den
tegenwoordigen Minister van Koloniën bij zijn eerste optre
den voor de Kamers. Dien naam heeft hij zich waardig
betoond. Wel is zijn tred bedaardwel gaat hij langzaam,
tergend langzaam voor velen. Hij spreekt over twintig ja-
alsof het niet de helft van den tijd is dien het een
mensch hier gegund is met zelfbewustzijn te leven. Nieuive
invoering van suikerteelt op hoog gezag heeft niet plaats
zegt de wet. Nu ja, dat spreekt van zelf; maar de bestaan
de Waar de suikercultuur op hoog gezag bestaatzegt
het ontwerp, eindigt de beschikking over gronden door de
inlandsche bevolking voor eigen gebruik ontgonnen met
den aanplant van het jaar 189U. Dat is inderdaad niet
spoedig. Veertig jaren bestaat de verplichte suikerteelt op
Javamen ziet het onrechtmatigehet onverdedigbarehet
onhoudbare van den bestaanden toestand in, en men rekent
dat er twintig jaren uoodig zullen ziju om uti dieu toestand
tot een beteren te geraken.
Zal dan de tegenwoordige toestand nog twintig jaren
blijven bestaan? Ook dat niet. Behoudens de rechten bij
het in werking treden dezer wet bij contract verkregen, wordt
de beschikking over den grond der inlanders na den aanplant
an het jaar 1878 jaarlijks trapsgewijze verminderd. Acht
jaren lang zal dus op den bestaanden voet beschikt kunnen
worden over de rijstvelden der Javanen, en dan volgt een
tijd van overgang van twaalf jaren. Magere troost voor ve
len der thaus levende bewoners van Java! Ook de heer
Thorbecke, wien wel niemand koortsachtige gejaagdheid zal
toeschrijven, en die steeds minder verdacht wordt van waag
halzerij roekeloosheidonvoorzichtigheid en dergelijke on
deugden ook de heer Thorbecke gaf den Minister inkorting
der "termijnen van 1899 en 1878 in overweging. Acht jaren
van voorbereidingtot het beramen van maatregelen voor
het tijdperk van overgang, dat weder twaalf jaren zal duren.
Die tijd is wel met echt Nederlandsche maat uitgemeten
//Van nu tot 1878 is zóólang,zeide de heer Thorbecke
dat er eenige jaren zullen verloopenalvorens de wet een
feit wordenen iemand der belanghebbenden aan ernstige
voorbereiding denken zal. Wordt daarentegen het^ begin
der oplossing van gouvernements- in vrije cultuur zóó kort
gestelddat men van stonden af op voorziening bedacht moet
zijn, dan hebben wij van den aanvang af iets aan de wet.
De impulsie welke de wet geven zal, moet aanhouden en
voortwerken. Zij zal insluimeren, wanneer wij acht jaar tijd
laten." De Minister, ofschoon toegevende dat een ver
korting van den termijn misschien zonder bezwaar kon be
paald wordenachtte zich toch niet geroepen daartoe zelf het
voorstel te doen. Hij stelde zich geen partijmaar zou een voor
stel tot verkorting afwachten. De heer Thorbecke had zijn op
merkingen omtrent de termijnen besloten met deze woorden:
//Vindt evenwel de Minister in korter tijdsbepaling bezwaar
het geldt hier niet een blijvenden, maar een toestand van over-
gang dan zal ik mij met, herhaalde aanbeveling, dat niet
meer dan volstrekt noodig is toegegeven wordevergenoe
gen." Toch kwam hij er liter nog even op terug, toen
hij herinnerde dat de Minister Mijer, thans Gouverneur-
Generaal kortere termijnen (van zes en negen jaren) had
voorgestelden den Minister wederom vroeg Zijn deze
lange termijnen (van acht en twaalf jaren) volstrekt noodig?"
Ter loops zij aangemerkt, dat de opmerking van den heer
Thorbecke, waarmede hij zich zeiven, en waarschijnlijk ande
ren met hemtroostte over de lange termijnennamelijk dat
het een toestand van overgang gold, omtrent den eersten
termijn van acht jaren minder juist was. Van nu tot 1878
is geen tijdperk van overgang, maar van bestendiging van
den tegenwoordigen toestand een tijdperk van voorbereiding
tot den toestand van overgang, gelijk hij zelf het even te
voren zoo juist had uitgedrukt.
Hoe het zij, de termijnen zijn gebleven gelijk zij waren.
Geen verkorting zelfs is voorgesteld. Bedrieg ik mijwanneer
ik geloof dat zij aangenomen zou zijn geworden? Een
amendement van den heer de Roo, waarbij onder anderen werd
voorgesteld den uitersten termijn te bepalen op 1885 in plaats
van 1890, werd wel verworpen, maar bevatte ook te gelijker
tijd andere wijzigingen, die onder anderen door den lieer
Thorbecke werden bestreden.
Maar de bezwaren van de tegenstemmende heeren van
Putte, Mirandolle en de Lange golden niet de beschikking
over den grond, maar //de tusschenkomst des bestuurs
tot bet verkrijgen van arbeiders en verdere hulpmiddelen, 1)
zoo voor bet snijden en vervoeren van het riet, voor werk
zaamheden in en bij de fabriekvoor den afvoer van de suiker
als anderzins," waar dit volstrekt onmisbaar zon blijken. Dat
leveren van arbeiders door de regeeringdat beschikken over
den tijd en de krachten der inlanders was hun vooral een
onoverkomelijk bezwaar tegen de aanneming der wet. Dat
was hatelijker nog dan een inbeslagneming van den grond
tegen voldoende schadeloosstellingal werd dan ook de bevol
king volgens het ontwerp //voor haren arbeid b e h o o r 1 ij k
betaald." Dat riekte naar slavernij, en mocht door geen Ne
derlandsche wet bestendigd worden. In het belang der
suikercultuur zelve, die gij en te recht, zoo mogelijk voor
ondergang en teruggang wilt bewaren riepen zij den
Minister toe moet gij den arbeid vrijlaten. De groote
tegenzin van de bevolking tegen de suikercultuur is juist
veroorzaakt door den gedwongen arbeid, zei de heer Mirandolle,
en hij ontwikkelde zijn meening als volgt:
//Dat de druk, op die wijze op de bevolking gelegdgroot
//was, blijkt hieruit, dat de klagten niet kwamen van de
//bevolking,' die dien druk in stilte duldde, maar van de
//gouvernements-ambtenareu, die belast waren door de Hoo-
1) De uitdrukking
karakteristiek.
«arbeiders e» verdere hulpmiddelen'3 is
//ge Regering de bevelen omtrent de suikercultuur ten uit-
//voer te brengen. De Regering heeft daarop wel getracht
//dien druk te verminderen, doeli haar aandeel in de winst
//wilde zij behoudendus nu werd die last gelogd op de
//schouders van de fabrikanten. Deze klaagden echter wel
//en zoo is de gcheele historie van de suikerindustrie niets
"anders dan een pogen der Regering om den last van den
//eenen rug op den anderen over te brengenzonder haar
//aandeel in de winst prijs te geven. Nu spreekt het wel van
//zelf dat de bevolking, die van deze regeling telkens het
//slagtoffer was, weinig daarmede kon ingekomen zijn.
Maar er is meer. Al die pogingen die men in het werk
//stelde om den toestand der bevolking te verbeteren, waren
//voornamelijk verliooging van het plantloon. Die pogingen
//konden weinig baten, omdat de plantloonen geregeld werden,
//en dat kon niet anders, in verhouding tot de productie. De
//productie is eerst bekend na afloop van de industriële
//campagne, dus 16 maanden later werd pas uitbetaald voor
//hetgeen in het begin van de werkzaamheid was verrigt.
//Wie kan nagaan welke de individuen waren die regt hadden
«op betaling? De groote fout was dus dat de regte man
//de betaling niet ontving. Maar daarenboven, omdat het
//plantloon betaald werd naar mate van de productie, zoo
//gebeurde hetals een planter ijverig en vlijtig zijn grond
«bebouwd had en dus een hooge productie verkreeg, terwijl
•zijn huurman het werk had laten verloopen en dus weinig
«of geen productie had, dat de betaling echter werd omgeslagen
«over de geheele productie, en zoo ontvingen beiden gelijke
«betaling; zoodat er zoodoende eene premie gegeven werd
//aan de luiheid, ten koste van hem die ijverig en naarstig
«ziju werk had verrigt. Kan het nu wel anders dan dat de
«bevolking met de wijze van werken, zoo als die tot hiertoe
«plaats vond, weinig ingenomen is?
//Op welke wijze wil de Minister nu dien tegenzin overwinnen?
«Hij laat alles in denzelfden toestand en verlengt dien
«nog 20 jaren, en nu zal men zich moeten voorstellen, dat
«hetgeen men 40 jaren lang gedaan heeft met geen ander
«resultaat dan tegenzin en afkeer bij de bevolking op te
«wekkendat ditzelfde nu na die 20 jaren ingenomenheid
//zal hebben gekweekt! Dezelfde oorzaken die, na 40 jaar
//gewerkt te hebben, tegenzin hebben opgewekt, zullen na
«nog 20 jaren een tegenovergesteld gevolg hebben. Dezelfde
«weg die na 40 jaar ons gevoerd heeft tot onoverkomelijken
«tegenzin en afkeer, zal ons, indien wij dien nog 20 jaar
«volgen, tot ingenomenheid van de bevolking voor die cul-
«tures brengen. Is dit niet aannemelijk
«Nu zal de Minister er op wijzen, dat de toestand niet
«tot 1890 altoos dezelfde blijven zal, maar dat van 1878
«tot 1890 de aanplant jaarlijks zal verminderen, zoodat men
«eindelijkna die 12 jaren, geen gedwongen aanplant, geen
«tusschenkomst van het Gouvernement meer hebben zal.
«Vermindert men echter den druk, indien men het aantal
«individuenwaarop die druk weegtvermindert Zullen
«niet integendeel zijdie onder den druk blijven zuchten
«bij het zien dat hun buurman er van bevrijd wordter
«nog meer tegen ingenomen worden
De Minister gaf echter op dit punt niet toe, hoeveel sym
pathie hij ook verklaarde te hebben voor den vrijen arbeid.
Hij bleef het onuitvoerbaar achten, en wilde zich niet ver
antwoordelijk stellen voor een opheffing van alle tusschenkomst
van het bestuur tot verkrijging van arbeiders, anders gezegd
tot dwangarbeid. Gaarne wilde hij zich daarentegen tot het
volstrekt onvermijdelijke bepalen.
Helaas, het schijnt dat het belang van de schatkisthet
onontbeerlijke batig slot, al werd het niet met ronde woorden
erkendalweer de termijnen van beschikking over den grond
der inlanders heeft verlengd, en den dwangarbeid voorloopig
gehandhaafd. Of zou niet het uitloven van goed loon den
dwang overbodig maken De suikerfabrikanten zei de
Minister verkeeren tegenwoordig in zulk een toestand
dat zij tegemoetkoming noodig hebben. Dit hebben in de
laatste jaren allen erkend die op de hoogte van de zaken
waren. In 1865 werd dit erkend door een bij uitstek des
kundig Minister Fransen van de Putte), die in April 1866
zelfs voorstelde, aan alle suikercontractantenreeds werkende
of die alsnog zouden willen werken met vrije arbeiders, ver
mindering toe te staan van de hoeveelheid suiker die zij ver
plicht zijn tegen lagen prijs aan het gouvernement te leveren.
Daarom wilde de tegenwoordige Minister ruime termijnen
toestaan in het belang van alle betrokkenen. De
fabrikanten zonden daardoor voordeeliger zaken kunnen doen,
maar het zou «in de eerste plaats strekken in het belang
der bevolking, aangezien de winnende hand mild is." Maar
dan toch altijd immers eerst in de tweede plaats, aan
gezien de winnende hand der fabrikanten, die den horen des
overvloeds over de bevolking moet uitstorten, vooraf moet
gaan Doch waarom dan het voorbeeld van andere Minis
ters niet gevolgden aan de fabrikanten vermindering van
verplichte levering toegestaan Zoo zouden de fabrikanten
toch ook mild kunnen zijn, en «door die mildheid van de
fabrikanten jegens de bevolking zei de Minister zou
een verhouding ontstaandie de bezwaren zou wegnemen
welke thans nog den overgang van de verplichte tot de
vrije cultuur beletten." Maar dan zou de schatkist schade
lijdenEn zoo zou de thans aangenomen regelingdie in
het belang van alle partijen heetdoch waarvan de bevolking
in de eerste plaats den druk ondervindt, wel eens kunnen
blijken in de eerste plaats in het belang van onze schatkist
te zijn.
Verdienen dan het adres van den heer van Vliet en de
poging van den heer Bosch ondersteuning, en is het wen-
schelijk dat de Eerste Kamer de wet verwerpe?
Wie zich geroepen achte dit te heslissen, niet de schrijver
van deze beschouwingen. Acht jaren is zeker een lange
tijdtwaalf jaren van overgang evenzeer; maar wie weet wat
er zou gebeuren als de wet werd verworpen, en de tegen
woordige Minister van Koloniën aftrad Zouden wij iets
beters krijgen En spoedig Spoedig, in zulke za
ken De leden der Eerste Kamer kunnen beter op de
hoogte zijn om die vragen te beantwoorden, en de beant
woording ervan zal van invloed zijn op hunne beslissing,
t Is geen wijsheid, het bereikbare g o e d e te verwerpen ter
wille van het onbereikbare betere. Maar evenmin mag
men met iets gebrekkigs zich tevreden stellenals iets goeds
bereikbaar is. De wet bevat overigens uitstekende voor
schriften waarvan het alleen te hopen is dat zij geen doode
letter mogen blijvenmaar krachtig worden gehandhaafd.
Zij mogen hier ten besluite volgen
«Bij de regelingen en overeenkomsten ter zake, neemt de
«Gouverneur-Generaal in acht:
dat geene onderneming op hoog gezag worde voort-
«gezet, waar de druk voor de bevolking, in verhand met
«de voorschriften van deze wet beschouwd, overschrijdt het-
«geen het flnantieel belang van den Staat in billijkheid vor-
deren mag;
«4. dat gelijktijdig over niet meer dan één vijfde der
«velden van elke betrokken dessa worde beschikt, tenzij de
«bevolking zelve afwijking van dit voorschrift verlange;
«c dat de bevolking voor de afgifte van den grond be-
«hooriijk worde schadeloos gesteld en voor haren arbeid be-
«hoorlijk betaald;
nd. dat de tusschenkomst des bestuurs tot beplanting
«met suikerriet Van de bij 2°. bedoelde gronden, zoo spoe-
«dig doenlijk, in overleg met den fabrikant, ophoude;
ue. dat de middelen tot verwerking van het riet geëven-
«redigd zijn aan de uitgestrektheid van den aanplant;
dat voor het drijven der molens of andere toestellen
«niet beschikt worde over water, benoodigd voor den eigen
«landbouw der bevolking;
ng. dat tot het verkrijgen van arbeiders en verdere hulp-
«middelen, zoo voor het snijden en vervoeren van het riet,
«voor werkzaamheden in en bij de fabriek, voor den afvoer
«van de suiker, als anderzinsde tusschenkomst des bestuurs
«aan de ondernemers niet verleend wordebuiten volstrekte,
«telkens te bewijzen onmisbaarheid;
nh. dat aan den lande een billijke cijns verzekerd worde,
//zoowel over het product van den vrijen, als over dat van
«verpligten aanplant;
ui. dat elke overeenkomst en elke wijziging, beide ter-
stond na de sluiting, worde openbaar gemaakt in het officiëele
«nieuwsblad."
W. v. d. K.
(Overgenomen uit de Economistaflevering Juni en Juli.)
Bij de behandeling der Postwet is ook de zaak der post
kantoor-spaarbanken in de 2e Kamer ter sprake gekomen.
Onze lezers kennen het onderwerp 1Door den heer
Fokker was voorgesteld om aan het slot der wet een artikel
op te nemenkrachtens hetwelk postkantoren tot ontvang van
spaarpenningen zouden kunnen worden aangewezenterwijl
een Alg. maatregel van inwendig bestuur (Kon. besluitden
Raad van State gehoord) de verdere regelen dienaangaande
zoude stellen. Het doel was slechts het beginsel bij de wet
te doen vaststellen. Deze eerste poging om de zaak in onze
instellingen op te nemen, mogt echter niet gelukken. Als
voordeelen werd gewezen op het groot gemak voor de min
dere standendie elk oogenblik van den dagen overal
gereede gelegenheid tot zekere belegging van spaarpenningen
zouden vinden; terwijl de algemeenheid der rijkskassen gele
genheid geeft om het eenmaal gestorte overal elders weder
op te vragen, zoodat men niet aan locale inrigtingen gebon
den is. Deze voordeelen hebben zich vooral in Engeland
getoondalwaar de zaak een tiental jaren geleden door den
minister Gladstone is ingevoerden wel met groot sueees
In denzelfden geest vond de zaak navolging eerst in Belgie,
daarop in Frankrijk, en in den aanvang van dit jaar ook in
den N.-Duitschen hond.
Als bezwaren werden aangevoerddc meerdere omslag
voor de administratiede concurrentie die de bestaande spaar
banken zonden ondergaan, het uitbreiden der bemoeijingen
van den Staatdie aan particulieren behoort over te laten
wat door particulieren kan verrigt worden.
Geen dezer bezwaren komt ons in casu afdoende voor.
Wat het eerste betreftzal men toch moeten erkennen dat
hetgeen in Engeland en België dag aan dag op de postkan
toren geschiedtook bij onze postadministratie moet kunnen
plaats vindentenzij men zou willen bewerendat onze
administratie niet zoo goed is, hetgeen toch wel niet het
gevai zal zijn
En nu de laatstgenoemde bezwaren. De concurrentie, maar
het geldt hier toch geen zaak van industrie. Gesteld dat de
maatregel in zeer ruimen zin doorging, dan nog wordt aan
niemand zijn broodwinning beuomen of moeijelijk gemaakt?
Een particuliere spaarbank te houden is geen beroepgeen
broodwinning, gelijk b. v. het invorderen van pretentieswelk
bedrijf het rijk toch niet schroomde op zich te nemen. Spaar
banken worden door liefdadige personen of inrigtingen op
touw gezet, en kosteloos beheerd. Het doel is niet daarvoor
winst te hekomendoch alleenaan minvermogenden gelegen
heid te geven tot belegging van spaarpenningen. Kan men
nu, in het publiek belang, afkeuren dat het rijk daartoe ook
medewerke De particuliere banken zouden immers daarbij
ongestoord hunnen gang kunnen gaan.
„Ja," zegt men welligt, „maar die zouden worden bena
deeld door het groote gemak der nieuwe wijze van beleg
ging zonde men meer naar de postkantoren gaan.
j) zie Economist 1862, p. 2S v., naschrift der redactie, ook
vooral het artikel van Mr. IV. R.Boer: Do Spaarbanken in Groot-
Biittannië", Econ. 1868, p. 645.
D Zooilat thans in een negental jaren een bedrag van 14 mil-
lioen pond sterling of p. m. 170 millioen guldens in deze postkantoor
spaarbanken te goed is, ruim een derde (circa l) van betgeen al
de gewone spaarbanken gezamenlijk over een reeks van jaren als
verschuldigde inleggelden kunnen aanwijzen.