No. '20.
Zevenënzeventigste Jaargang.
1875.
ZO NI l>A G
16 AI E I.
(JDfficicel (*3cbccltc
Voor- en nadeelen van een nauwere
betrekking tusschen Kerk en Staat.
SSTekclijkschc Berichten
Duitschluntl.
Selgie.
AL
A II S C H E 0
A NT.
aBP-rrrt^STBTT-r Tin
Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag
avond te 7 uren. Pr\js per kwartaal 0,63, franco per post f O,SO,
afzonderlijke nommers 3 Cents.
Brieven franco aan de Uitgevers HE KM*. COSTElt ZOON.
De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor elke regel meer 15
Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag
1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan;
ingezonden berichten een dag vroeger.
KENNISGEVING.
Het HOOED van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR
brengt, op grond van art. 1 der wet van 21 Mei 1815 (Staats
blad V. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen der ge
meente, dat het kohier voor de belasting op het Personeel
over het 4e. kwartaal der dienst 1874'75, No. 6, op den
13 Mei 1875, door den Heer Provincialen Inspecteur der
directe belastingen in Noordholland executoir verklaard
op heden aan den Heer Ontvanger der ltijks directe belas
tingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven.
Ieder ingezeten, die daarbij belang heelt, wordt vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven,
ten einde alle geregtelijke vervolgingen, welke uit nalatigheid
zouden voortvloeijente voorkomen.
Alkmaar Het Hoofd van let Bestuur voorn.,
den 14 Mei1875. A. MA PLAIN E PONT.
Ter gemeente-secretarie alhier zijn voor de daartoe ge-
regtigde manschappen verkrijgbaar de paspoorten van de mi
litaire dienst tc land en ter zee.
VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK
MAAR, op Woensdag, 19 Mei 1875, des middags ten
io ure A aniens den Voorzitter van den Raad,
NUHOUT van der VEEN.
De KAMER van KOOPHANDEL en EABRIEKEN te
ALKMAAR maakt bekend, dat van Maandag 17 tot Za
terdag 22 Mei 1875 van 's voormiddags 10 tot 's namid
dags 2 urenin haar gewoon locaal op het Stadhuister
lezing zullen liggen
1. Statistiek van het Koningrijk der Nederlanden, behelzende
de staten van de in-, uit-en doorgevoerde voornaamste han
delsartikelen gedurende de maanden November en De
eember 1871, Januari en Februari 1875.
2. Verzameling van consulaire en andere berichten en verslagen
'over nijverheid, handel en scheepvaart 1871, 8'. all.
3 Statistiek van de fabrieks- en ambachtsnijverheid in Ne-
derlanduitgegeven door het departement van binnen-
landsehe zaken.
4. Statistiek van den handel en de scheepvaart van liet ho
ningrijk der Nederlanden, over het jaar 1873, uitgegeven
door het departement van financiën 2'. ged. (bevattende
de scheepslijsten recapitulatiën en vergelijkingen).
5. Nederlandsche Bank 1874—1875. Verslag van den pre
sident en verslag van de commissarissenuitgebracht op
12 Mei 1875.
6. Twentsche Bankvereeniging. Verslag over het jaar 18/4.
7. Verslag der kamer van koophandel en fabrieken te Am
sterdam over den toestand van handelscheepvaart en
nijverheid te Amsterdam, in 1874.
NB. Van de statistieke bibliotheek der Kamer, kan op aanvrage
bij haren Secretaris te doenkermis genomen worden.
l)e Kamer van Koophandel en Fabrieken te Alkmaar,
Alkmaar, T. L. KOORN, Voorzitter.
14 Mei 1875. J- P- KRAAKMAN Secretaris.
Lijst van brieven, waarvan de geadresseerden onbekend zijn,
over de maanden Januari, Februari en Maart 1875 ver
zonden geweest naar:
Noord-America: H. Moolenaar, Illinois.
(Van het hulpkantoor Oudcarspel) S. Wognum
Belgie: F. DeulinBrussel.
DuitschlandF. Schaffer, Tubingen.
(Van het hulpkantocr Oude Niedorp) Wed. J. van Heu-
kelem Wijler.
Engeland: L. Visser, H. Morel! (2 stuks), Londen.
Italië: A. Spey Napels.
Kalumet.
Is scheiding van Kerk en Staat in Nederland één der
grondslagen onzer wetgevingin Duitschland wil men van
die scheiding in den regel niets weten. De Kerk wordt
daar altijd nog min of meer beschouwd als een openbare in
stelling, wel niet van staatswege opgericht en bestuurd, maar
toch door den Staat gebruikt en aangewezen tot vervulling
van een gedeelte van den algemeenen dienst. De Staat acht
zich verplicht te zorgen voor bijna de geheele ontwikkeling
des volksde ontwikkeling op schier elk gebied. Hij schrijft
zich grootcr bevoegdheid toe dan de Nederlandsche Staat
en breidt bij gevolg zijn werkkring ook veel verder uit, dan
wij hier in het welbegrepen belang des volks wenschelijk
achten. De Staat laat de zorg voor de godsdienstige en
redelijke ontwikkeling des volks niet aan de Kerk over,
maar draagt de zorg aan haar op. De Staat mag zich vol
gens de in Duitschland nog vrij algemeen heerschende be
grippen daaraan niet onttrekken, maar hij behoeft daarom
niet alles zelf te doen; hij kan een deel van zijn werk aan
anderen toevertrouwen. Dat de Staat evenwel, volgens deze
opvatting van zijne taakook voor het werk dat hij door
anderenlaat doen verantwoordelijk blijft, spreekt overigens
van zelf. Het is de verantwoordelijkheid van den meester
voor zijne werkliedenvan den algemeenen aannemer voor
de personen aan wie hij een gedeelte van het aangenomen
werk overdoet, van den lastgever voor zijn lasthebber. Het
werk van de Kerk moet daarom verricht worden onder toe
zicht van den Staat. De Staat moet alles regelen aan de
Kerk voorschrijven wat zij te doenen waarvan zij zich te
onthouden heeftvoorschriften geven en des noods maatre
gelen hevelen, opdat zij haar taak vervulle zooals de Staat
begrijpt dat die vervuld behoort te worden, en haar beletten
zich te bemoeien met zaken die de Staat begrijpt dat niet
tot haar gebied behooren.
Nu Pruisen voortgaat op den eenmaal ingeslagen weg, en
Jiet daar aangenomen stelsel consequent en volledig toepast,
kan het tot een juist inzicht, in de gebeurtenissen bij onzen
oostelijken nabuur niet overbodig zijn, dat stelsel nog eens
in herinnering te brengen. Duidelijker kan het zeker niet
eschieden dan met de woorden van den hoogleeraar Blun
tschli op wiens gezag men zich zoo dikwijls beroept.
Bluntschli begint met te verklaren, dat de Staat niet mag
treden op het gebied van het geweten en het geloofvan
de kerkelijke leer en het kerkelijk bestuur, maar de Kerk in
de regeling dezer zaken geheel vrij moet laten. Die vrij
heid en dut vertrouwen worden echter niet geschonken, dan
nadat de Staat vooraf de Kerk heeft gekeurd en haar zijn
vertrouwen waardig heeft geschat. Voortdurend blijtt de
Slaat toezienof "de Kerk zich behoorlijk blijft gedragen
zich de vrijheid op den duur waardig toont, om zoo noodig
de vereischte maatregelen te nemen ten einde haar in het
goede spoor te houden, en, baat dit niet, het haar geschon
ken vertrouwen terug te nemtn, de Kerk niet, langer te er
kennen en zelfs het kerkgenootschap te ontbinden. Daaren
boven maakt men iu Duitschland onderscheid tusschen de
erkende landskerken en de toegelaten se eten
en andere godsdiensten. Doch hooren wij den hoog-
leeraar zeiven
„De Christelijke Staat" schrijft hij „kan en nioet
onderzoeken, of een christelijke gemeenschap, een Kerk,
zoowel naar haar organische samenstelling en haar historisch
recht als t,en aanzien van haar godsdienstigen invloed op het
volkslevenniet, slechts op toelating maar op volle
erkenning van den Staat aanspraak mag makenen
als hij zich daarvan overtuigd heeft, deze erkenning toestaan.
Men kan hier nog onderscheid maken tusschen landsker
ken en afgescheiden kerken. De eerste hebben
alle voorwaarden vervuldIer wille waarvan de Staat haar
zijn volle vertrouwen schenktdat zij christelijke zin en zeden
onder de natie zullen verspreiden en bevorderen, waarom
hij aanstonds bereid is haar uit de openbare kas te onder
steunen in sommige zakenb.v. in het onderwijsgemeen
schappelijk met haar handelt, en haar de hoogste rechten
en eerbewijzen toestaat. Den laatsten ontbreekt het daaren
tegen wel niet aan zedelijke waarborgen voor een zegenrijke
christelijke werkzaamheid, maar, wegens haar geringen aan
hang of wegens historische oorzakenaan genoegzame be-
teekenis voor het landom haar al die rechten en eerbewij
zen toe te kennen. Biedt eindelijk een kerkelijke gemeen
schap den Staat geene voldoende zedelyke waarborgen aan
of is zij nog niet volledig geregeld en tot een werkelijk
zelfstandige Kerk gewordendanheeft de Staat alle reden
om haar noch als landskerk noch als afgescheiden
te erkennen maar verleent hij haar als s e c t e voor zoo
ver zij niet bepaald verderflijk voor den Staat blijkt te zijn,
in het belang der vrijheid van godsdienstige belijdenis een
toelating (als kerkgenootschap, niet als k e r k),
waarvan hij de grenzen om staatkundige redenen nader
bepaalt."
vVij zien bet, de Staat moet onderzoeken en oordeelen
over de verschillende kerkelijke vereenigingen, sommige stem
pelen tot landskerken, andere erkennen als afgescheiden
kerkenweer andere eenvoudig toelaten als secten en kerk
genootschappen andere eindelijk weren en verbieden. „Een
ruime mate van vrijheid past den hedendaagschen ohristelijken
Staat," zegt Bluntschli, „maar geen volkomen zorgeloosheid
en gebrek aan onderzoek en schiftin g." De vrij
heid van geweten en geloof, van de kerkelijke leer en van
kerkelijk bestuur, die deze leeraar van bet staatsrecht beweert
te erkennenis alzoo verre van onbeperkt. Eerst wanneer
de kerkgenootschappen door den Staat zijn gekeurd en ge
ijkt, wordt die vrijheid genoten, behoudens voortdurend toe
zicht van den keur- en ijkmeester. Heeft echter de Staat
eenmaal een kerkgenootschap als landskerk erkenddan ver
leent zij die Kerk ook bijzondere ondersteuning en drukt
op haar werk zijn zegel. De landskerkenzegt Bluntschli
worden als openbare instellingen erkenden op dien
grond worden haar ook dikwijls publieke rechten in den
Staat verleendb.v. dat van vertegenwoordiging in de Ka
mers, aandeel in sommige takken van openbaar bestuur, b.v.
bij den burgelijken stand, het huwelijk en de schoolof aan
haar kerkelijke waardigheden en betrekkingen worden de
rang en de rechten van openbare waardigheden en staatsamb
ten toegekend. Andere kerkgenootschappen worden eenvoudig
bijzondere vereenigingen beschouwd en hebben geenerlei
publieke, maar alieen de gewone burgelijke rechten. De
niet-cliristelijke kerkgenootschappen kan de Staat, binnen
zekere beperkingen en onder de noodige voorwaarden toela
ten maar dat de christelijke Staat deze met dezelfde wel
willendheid en liefde zon opnemen en steunen op de chris
telijke Kerk dat acht Bluntschli alleen bestaanbaar met „het
valsche stelssel vun negatief indifferentisme." 't Is dui
delijk, voor het begrip van onzijdigheid is in zijn stelsel
geen plaats. Hij keurt dan ook art. 15 der Belgische grond
wet af. waarin wordt bepaald, dat niemand gedwongen mag
worden op eenigerlei wijze deel te nemen aan de plechtig
heden van een kerkgenootschapof de rustdagen in acht te
nemen, die door een kerkgenootschap zijn voorgeschreven.
De laatste bepaling gaat te ver, zegt hij, in de bescherming
van de persoonlijke vrijheiden geeft te weinig acht op het
algemeen belang.
Aan de kerkelijke handelingen der landskerkenals doop,
huwelijk enz. geeft de Staat een ook voor het burgerlijk recht
geldende beteekenisdie niet verleend wordt aan gelijke
handelingen van de andere kerken en de als kerkgenootschap
pen toegelaten secten. De Staat verleent zijn hulp aan de
landskerken bij den bouw en de versiering van kerken de
stichting van kerkelijke ambten, de zorg voor de schoolbe-
hoeften der Kerk en de ondersteuning harer zendingen. De
afgescheiden kerktn en de kerkgenoo: schappen hebben daarop
geen aanspraak. Geeft de Staat haar iets.'t is hare pure mildheid.
Aan de landskerken wordt openlijk eer bewezen in haar
leeraren en bestuurders, die bij openbare feesten worden uit-
.genoodigd. De Staat verzoekt eindelijk van de landskerken
baar wijding voor zijn openbare inrichtingen, zorgt gemeen
schappelijk met haar voor het onderwijs, en raadpleegt haar
in alles wat lager, middelbaar en hooger onderwijs betreft,
of met opvoeding en zedelijkheid in verband staat.
Van deze zijde beschouwd, is de toestand van de Duitsche,
en ook in 't bijzonder van de Pruisische landskerkende
Evangelische en de Roomsch-Katholieke inderdaad benijdbaar
in vergelijking van dien der kerkgenootschappen in Nederland.
Hier scheiding van Staat en Kerknauwkeurige bepaling
van elks gebied en nauwlettende waakzaamheid tegen over
schrijding van de grenzen, schroom om met de kerkgenoot
schappen in aanraking te komen opzettelijke wering van de
geestelijken uit alle openbaar bestuurdaar opdracht
van een deel der Staatstaak aan de Kerk zitting van gees
telijken in de vertegenwoordigingschooltoezicht en gods
dienstig onderwijs opgedragen aan de geestelijken, kerkelijk
huwelijk en kerkelijke doop geldend in het burgerlijk recht,
officiëele eerbewijzen aan de hoofden der Kerk enz. Maar....
hier ook vrijheid voor de kerkgenootschappen bij de rege
ling hunner eigen belaugenvrijheid bij de opleiding der
geestelijken hun aanstelling verplaatsing en ontslag vrij
heid voor de kerkelijke tuchtvolkomen vrijheid in de leer,
in de afkondiging van kerkelijke voorschriften en in de brief
wisseling tusschen de kerkelijke hoofden en besturen
daar de Mei-wetten.
Die nu een toestand als in Pruisen afkeurt, en zich ver
heugt in de bij ons heerschende vrijheiderkenne echter te
vens dat die vrijheiddie zelfstandigheid en onafhankelijk
heid van de kerkgenootschappen alleen mogelijk is waar Kerk
en Staat zijn geseheiden. Willen zij samenwerken als één
geheel, dan kan de Staat, die voor het geheele volk
heeft te zorgenzich niet regelen naar de voorschriften van
een ot ander kerkgenootschapwaartoe slechts één deel des
volks behoortmaar behooren de kerkgenootschappen zich
aan de regeling van het algemeen gezagden Staatte
onderwerpen. Willen zij dat nietverlangen zij hun vrijheid
te behoudendan schiet niets anders over dan scheiding.
W. v. li. K.
„Tegenover het leugenverbond van ultramontanen
de behandeling der artikelen. Den 8 is ook de wet op de voogdij
bij tweede
betreffende
vermogen
gekeurd.
Bij het
geering te
lezing en het wetsvoorstel van den heer Petri.
de rechten der oud-cathoiiekcn op het kerkelijk
bij derde lezing, met 202 tegen 75 st., goed-
Huis is een wetsontwerp ingekomen om de re-
oo machtigen, over het eerste kwartaal van 1876
de gewone belastingen te heffen en de noodzakelijke uitgaven
te doen, dewijl, wegens de bijeenkomst van den Rijksdag in
den aanstaanden herfst, de Landdag eerst laat bijeengeroepen
en de begrooting niet vóór nieuwjaar vastgesteld kan worden,
De Post meldt omtrent een complot tegen den Rijkskan
selier en den minister van eeredienst, waarvan sommige bla
den gewagen, dat de gevonden sporen een poolsck geestelijke
als aanstoker en verder 3 reeds bekende personen aangewe
zen hebben. Pruisische policie-agenten waren naar Krakau
en Warschau geweest om de draden dezer samenzwering in
handen te krijgen. Te Krakau is een pool in hechtenis ge
nomen als ernstig verdacht van aan de samenzwering een
werkzaam aandeel te hebben deelgenomen.
Volgens de Nor (ld. Allg. Zeitung hebben de ministers van
binnenlandsche zaken en van eeredienst besloten, dat in het
belang der openbare orde en veilieheid de polieie hare ver
gunning moet weigeren voor het houden van buitengewone
kerkelijke processiëndie men bij gelegenheid van het j u-
beljaar mocht willen houden.
Een 19jarige japansche prins (oom van den Mikado), die
zich sedert 2 jaren in Duitschland bevindt, is dezer dagen
bij de 10' comp. van bet reg. grenadiers „Kaiser Franz"
van de pruisische garde ingedeeld; hij is voornemens zich
aan het examen voor de „Kriegsakademie" te onderwerpen.
Zijn adjudant zal weldra het pruisische otEciersexamen afleggen.
Wubtembebg. De 2e Kamer heeft met 55 tegen 20 st.
den post voor het gezantschap te Weenen goedgekeurd. Zij
die dezen post wilden schrappen werden door de voorstan
ders Rijksgezinder dan het Rijk zelf genoemddaar het
Rijk jaarlijks 2600 fl. voor dezen post bijdraagt.
In antwoord op eene interpellatie in de Kamer heeft de
regeering verklaard dat zij den pastoor Schwarz verboden
heeft, den hem door de Curie verleenden titel van pauselijk
huisprelaat te voeren.
voor
standers der weerwraak-politiek en speculanten a la baisses
verklaart de Nordd. Zeitung, dat de officiëele betrekkingen
met de fransohe regeering sedert 1870 nooit vriendschappe-
lijker en bevredigender geweest zijn dan gedurende de laatste
weken
Volgens de londensohe Morning Post is de oorzaak der
oorlogsgeruchten \zie ook bij O. BrittanjeLagerhuisde
opmerkingdoor prins Hohenlohe onlangs aan den hertog
üecazes gemaaktdat de geduchte uitbreiding van het fran
sehe leger, die het gevolg zal zijn van de voorgenomen
samenstelling der kaders niet zonder invloed zal wezen op
de openbare meening in Duitschland.
Pruisen. De provinciale schoolcommissie van Branden
burg heeft den leeraar van het gymnasium te Friedeberg
Rolileder afgezetomdat hijals lid eener j ury tot het af
leggen van een eed geroepen openlijk verklaard had tot geen
kerkgenootschap te behooren zoodat de eed voor hem geene
beteekenis had.
Aan de districts-besturen is kennis gegevendat het hou
den van collecten tot schadeloosstelling van catholieke gees
telijken, zonder vergunning van den opperpresident, strafbaar is.
Te Kassei is den 7 de circus Carré met al het daarin
voorhanden zijnde materieel afgebrand. Het gezelschap was
kort te voren vertrokken.
De bisschop van Breslau, dr. Fórster, heeft zich naar zijne
residentie Johannisbergin het oostenrijksche gedeelte zijner
diocese, hegeven. Naar men wil, had de centrumspartij hem
uit Berlijn gewaarschuwd, dat hij den 7 zou worden in hech
tenis genomen.
Het Heerenhuis heeftom alle vertraging te vermijden
beslotendat de wetsontwerpen betreffende het beheer der
kerkelijke eoederen van catholieke gemeenten en betreffende
de afschaffing van art. 15 16 en 18 der constitutie niet
naar eene commissie gezondenmaar in de plenaire zitting
afgehandeld zullen worden.
Het kreitsgereoht van Leobsehütz heeft den aartsbisschop
van Olmütz, wegens handelingen in strijd met de Meiwetten,
veroordeeld tot eene geldboete van 3000 mark.
Keizer Alexander, den 9 's avonds van Petersburg ver
trokken, is den 10, op den middag, te Berlijn aangekomen,
aan de spoorwegstation door Keizer H ilhelm en de gezamen
lijke prinsen (de Kroonprins was den 9 te Berlijn terugge
keerd) ontvangen wordende. Kort na zijne aankomst bracht
hij een bezoek aan prins Bismarck. Ter eere van den Czaar
hebben geene groote hoffeesten plaatsgehad. Alleen is den 10
te Potsdam eene parade van de garde gehoudenna afloop
waarvan de Czaar zich aan het hoofd gesteld heeft van het
Alexander-regiment, 't welk hij het geweer deed presenteeren
voor Keizer Wilhelm, dieover dit blijk van beleefdheid
„getroffen," zijnen gast de hand drukte. De Keizers om
armden vervolgens elkander ten aanschouwe van het talrijk
publiek (1). Den 10 en 12 is prins Gortschakoff door Keizer
Wilhelm ten gehoore ontvangen. Den 13, 's raorg'ensis
Keizer Alexander met een extratrein naar Ems vertrokken,
na een hartelijk afscheid van Keizer Wilhelm te hebben genomen.
Nadat in eene vergadering van afgevaardigden uit de ver
schillende partijgroepen van het Huis van Afgevaardigden,
behalve bet centrumovereengekomen was om het ontwerp
der kloosterwet onveranderd aan te nemenheeft den 7 de
eerste, den 8 de tweede en den 10, met 264 tegen 80 st.,
de derde lezing plaats gehad. De leden van het centrum
hebben de wet onvermoeid bestredenook door de geeste
lijken orden te vergelijken met de ongemoeid gelaten wor
dende vrijmetselaarsordede leden der meerderheid namen
het woord niet meer dan hoog noodig was om de aanvallen
der tegenpartij af te weren, en lieten aan deze het woord bij
Den 4 is te Nevele, op 41jarigen leeftijd, overleden de
vlaamsche dichteres Rosalie Loveling.
In de Kamer van Afgevaardigden heeft den 7, bij het de
bat over de met de pruisische regeering gewisselde stukken,
de heer Frere-Orban het gedrag en de taal der regeering
goedgekeurd: de onafhankelijkheid van Belgie en zijne staats
instellingen, de vrijheid van drukpers loopen geen gevaar.
Hij toonde aanhoe moeilijk de toestand van het kabinet
iswelks partij in het binnenland op den weg van den bur
geroorlog brengt, en de goede verstandhouding met het
buitenland stoort; hij laakte in krachtige woorden de aan
vallen van de catholieke pers en van de bisschoppelijke
mandementen tegen het liberalisme, las ettelijken zinsneden uit
dagbladartikelen en uit de mandementen voor, en verklaarde,
dat het kabinet zijne positie van die van zijne partij moet
losmaken. Toen bij zekere gelegenheid de regeering ver
klaarde dat de in een adres aan den Paus voorkomende
woorden van eene meerderheiduit de minst ontwikkelden
der belgische catholieken bestaandewas uitgegaan heeft
de regeering jegens Duitschland behoorlijk gehandeld. In
de Vyresiit-Duchesne behoefde zij niet te vreezenbeschul
digd te zullen worden van eene kruipende houding tegenover
de zegevierende macht. De liberale pers beschermde haar
tegenover de dagbladen harer partij. Voorts keurde hij goed,
dat de regeering onderzoekt, of de belgische wetgeving wij
ziging noodig heeftBelgie behoort in goede verstandhou
ding te blijven met de mogendhedendie hare onzijdigheid
waarborgen. De beer Thonissen betoogde, dat in Duitsch
land de belgische bisschoppen ten onrechte als staats-amb-
tenaren werden aangemerkt, en dat juist Belgie, meer dan
eenige Staat in Europazich steeds beijverd bad om aan
de internationale verplichtingen te voldoen. Als bewijs voerde
hij aan de herhaalde regeling van het vraagstuk der uitle
vering van misdadigers. Toch wilde hij niet beweren, dat
er niets te doen overbleef. Indien geheel Europa zijne wet
geving meende te moeten versoherpen, behoorde Belgie alleen
zich niet aan de beweging te onttrekken. Slechts kwam
het er op aande constitutioneele vrijheden des lands te
handhaven. De minister van justitie verdedigde de regee
ring tegen de beschuldiging van gebrek aan ijver in de
zaak van Duchesne. Den 8 verzekerde ook de minister
van buit. zakendat in deze zaak niets verzuimd was. Zoo
de belgische wetgeving leemten hadbestonden die ook bij
andere volkendeze kwestie maakte een voorwerp van ern
stig ondefzoek der regeering uit. Het plan van Duchesne
noemde hij afschuwelijk en hij achtte het hoogst wenschelijk,
dat alle regeeringen samenwerkten om de uitvoering van
dergelijke plannen te verhinderen. Toen de handelingen der
bisschoppen Belgie in moeilijkheden dreigden te brengen
heeft de regeering door raadgevingen en wenken getracht
zulks te voorkomen; daar de geestelijken geen staatsambte
naren zijn, stond geen andere weg open. De heer Orts
meende,'dat de minister de buitensporige taal der bisschoppen
niet luide en krachtig genoeg gelaakt had en noodigde hem
daartoe alsnog uit. De minister Malou zeide„ik herhaal, dat
ik uit een politiek oogpunt de bedoelde manifestation betreur."
De heer Orts stelde de motie voor„De Kamer, instem
mende met het leedwezen, door het kabinet uitgedrukt, gaat
over tot de orde van den dag." De heer Jacobs, van de
rechterzijdede volgende„De Kamer, instemmende reet
de woorden des ministers van financiëngaat over enz.
Hierop volgde eeüe onstuimige discussiewaarop de minis
ter een middenweg voorsloegdaar men tiet eens moest
wordenniet om de mannendie voorbijgaan maar om het
vaderland, dat blijft. Zijne motie: „De Kamer, de inlich
tingen door de regeering gegevenvolkomen goedkeurende