No. '20. Zevenënzeventigste Jaargang. 1875. ZO NI l>A G 16 AI E I. (JDfficicel (*3cbccltc Voor- en nadeelen van een nauwere betrekking tusschen Kerk en Staat. SSTekclijkschc Berichten Duitschluntl. Selgie. AL A II S C H E 0 A NT. aBP-rrrt^STBTT-r Tin Deze Courant wordt wekelijks uitgegeven en is verkrijgbaar op Zaterdag avond te 7 uren. Pr\js per kwartaal 0,63, franco per post f O,SO, afzonderlijke nommers 3 Cents. Brieven franco aan de Uitgevers HE KM*. COSTElt ZOON. De Advertentiën kosten van 15 regels 0,75, voor elke regel meer 15 Cents; groote letters naar plaatsruimte. Bij inzending tot Zaterdag namiddag 1 uur, wordt voor de plaatsing in het eerstvolgend nommer ingestaan; ingezonden berichten een dag vroeger. KENNISGEVING. Het HOOED van het Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR brengt, op grond van art. 1 der wet van 21 Mei 1815 (Staats blad V. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen der ge meente, dat het kohier voor de belasting op het Personeel over het 4e. kwartaal der dienst 1874'75, No. 6, op den 13 Mei 1875, door den Heer Provincialen Inspecteur der directe belastingen in Noordholland executoir verklaard op heden aan den Heer Ontvanger der ltijks directe belas tingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven. Ieder ingezeten, die daarbij belang heelt, wordt vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven, ten einde alle geregtelijke vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloeijente voorkomen. Alkmaar Het Hoofd van let Bestuur voorn., den 14 Mei1875. A. MA PLAIN E PONT. Ter gemeente-secretarie alhier zijn voor de daartoe ge- regtigde manschappen verkrijgbaar de paspoorten van de mi litaire dienst tc land en ter zee. VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK MAAR, op Woensdag, 19 Mei 1875, des middags ten io ure A aniens den Voorzitter van den Raad, NUHOUT van der VEEN. De KAMER van KOOPHANDEL en EABRIEKEN te ALKMAAR maakt bekend, dat van Maandag 17 tot Za terdag 22 Mei 1875 van 's voormiddags 10 tot 's namid dags 2 urenin haar gewoon locaal op het Stadhuister lezing zullen liggen 1. Statistiek van het Koningrijk der Nederlanden, behelzende de staten van de in-, uit-en doorgevoerde voornaamste han delsartikelen gedurende de maanden November en De eember 1871, Januari en Februari 1875. 2. Verzameling van consulaire en andere berichten en verslagen 'over nijverheid, handel en scheepvaart 1871, 8'. all. 3 Statistiek van de fabrieks- en ambachtsnijverheid in Ne- derlanduitgegeven door het departement van binnen- landsehe zaken. 4. Statistiek van den handel en de scheepvaart van liet ho ningrijk der Nederlanden, over het jaar 1873, uitgegeven door het departement van financiën 2'. ged. (bevattende de scheepslijsten recapitulatiën en vergelijkingen). 5. Nederlandsche Bank 1874—1875. Verslag van den pre sident en verslag van de commissarissenuitgebracht op 12 Mei 1875. 6. Twentsche Bankvereeniging. Verslag over het jaar 18/4. 7. Verslag der kamer van koophandel en fabrieken te Am sterdam over den toestand van handelscheepvaart en nijverheid te Amsterdam, in 1874. NB. Van de statistieke bibliotheek der Kamer, kan op aanvrage bij haren Secretaris te doenkermis genomen worden. l)e Kamer van Koophandel en Fabrieken te Alkmaar, Alkmaar, T. L. KOORN, Voorzitter. 14 Mei 1875. J- P- KRAAKMAN Secretaris. Lijst van brieven, waarvan de geadresseerden onbekend zijn, over de maanden Januari, Februari en Maart 1875 ver zonden geweest naar: Noord-America: H. Moolenaar, Illinois. (Van het hulpkantoor Oudcarspel) S. Wognum Belgie: F. DeulinBrussel. DuitschlandF. Schaffer, Tubingen. (Van het hulpkantocr Oude Niedorp) Wed. J. van Heu- kelem Wijler. Engeland: L. Visser, H. Morel! (2 stuks), Londen. Italië: A. Spey Napels. Kalumet. Is scheiding van Kerk en Staat in Nederland één der grondslagen onzer wetgevingin Duitschland wil men van die scheiding in den regel niets weten. De Kerk wordt daar altijd nog min of meer beschouwd als een openbare in stelling, wel niet van staatswege opgericht en bestuurd, maar toch door den Staat gebruikt en aangewezen tot vervulling van een gedeelte van den algemeenen dienst. De Staat acht zich verplicht te zorgen voor bijna de geheele ontwikkeling des volksde ontwikkeling op schier elk gebied. Hij schrijft zich grootcr bevoegdheid toe dan de Nederlandsche Staat en breidt bij gevolg zijn werkkring ook veel verder uit, dan wij hier in het welbegrepen belang des volks wenschelijk achten. De Staat laat de zorg voor de godsdienstige en redelijke ontwikkeling des volks niet aan de Kerk over, maar draagt de zorg aan haar op. De Staat mag zich vol gens de in Duitschland nog vrij algemeen heerschende be grippen daaraan niet onttrekken, maar hij behoeft daarom niet alles zelf te doen; hij kan een deel van zijn werk aan anderen toevertrouwen. Dat de Staat evenwel, volgens deze opvatting van zijne taakook voor het werk dat hij door anderenlaat doen verantwoordelijk blijft, spreekt overigens van zelf. Het is de verantwoordelijkheid van den meester voor zijne werkliedenvan den algemeenen aannemer voor de personen aan wie hij een gedeelte van het aangenomen werk overdoet, van den lastgever voor zijn lasthebber. Het werk van de Kerk moet daarom verricht worden onder toe zicht van den Staat. De Staat moet alles regelen aan de Kerk voorschrijven wat zij te doenen waarvan zij zich te onthouden heeftvoorschriften geven en des noods maatre gelen hevelen, opdat zij haar taak vervulle zooals de Staat begrijpt dat die vervuld behoort te worden, en haar beletten zich te bemoeien met zaken die de Staat begrijpt dat niet tot haar gebied behooren. Nu Pruisen voortgaat op den eenmaal ingeslagen weg, en Jiet daar aangenomen stelsel consequent en volledig toepast, kan het tot een juist inzicht, in de gebeurtenissen bij onzen oostelijken nabuur niet overbodig zijn, dat stelsel nog eens in herinnering te brengen. Duidelijker kan het zeker niet eschieden dan met de woorden van den hoogleeraar Blun tschli op wiens gezag men zich zoo dikwijls beroept. Bluntschli begint met te verklaren, dat de Staat niet mag treden op het gebied van het geweten en het geloofvan de kerkelijke leer en het kerkelijk bestuur, maar de Kerk in de regeling dezer zaken geheel vrij moet laten. Die vrij heid en dut vertrouwen worden echter niet geschonken, dan nadat de Staat vooraf de Kerk heeft gekeurd en haar zijn vertrouwen waardig heeft geschat. Voortdurend blijtt de Slaat toezienof "de Kerk zich behoorlijk blijft gedragen zich de vrijheid op den duur waardig toont, om zoo noodig de vereischte maatregelen te nemen ten einde haar in het goede spoor te houden, en, baat dit niet, het haar geschon ken vertrouwen terug te nemtn, de Kerk niet, langer te er kennen en zelfs het kerkgenootschap te ontbinden. Daaren boven maakt men iu Duitschland onderscheid tusschen de erkende landskerken en de toegelaten se eten en andere godsdiensten. Doch hooren wij den hoog- leeraar zeiven „De Christelijke Staat" schrijft hij „kan en nioet onderzoeken, of een christelijke gemeenschap, een Kerk, zoowel naar haar organische samenstelling en haar historisch recht als t,en aanzien van haar godsdienstigen invloed op het volkslevenniet, slechts op toelating maar op volle erkenning van den Staat aanspraak mag makenen als hij zich daarvan overtuigd heeft, deze erkenning toestaan. Men kan hier nog onderscheid maken tusschen landsker ken en afgescheiden kerken. De eerste hebben alle voorwaarden vervuldIer wille waarvan de Staat haar zijn volle vertrouwen schenktdat zij christelijke zin en zeden onder de natie zullen verspreiden en bevorderen, waarom hij aanstonds bereid is haar uit de openbare kas te onder steunen in sommige zakenb.v. in het onderwijsgemeen schappelijk met haar handelt, en haar de hoogste rechten en eerbewijzen toestaat. Den laatsten ontbreekt het daaren tegen wel niet aan zedelijke waarborgen voor een zegenrijke christelijke werkzaamheid, maar, wegens haar geringen aan hang of wegens historische oorzakenaan genoegzame be- teekenis voor het landom haar al die rechten en eerbewij zen toe te kennen. Biedt eindelijk een kerkelijke gemeen schap den Staat geene voldoende zedelyke waarborgen aan of is zij nog niet volledig geregeld en tot een werkelijk zelfstandige Kerk gewordendanheeft de Staat alle reden om haar noch als landskerk noch als afgescheiden te erkennen maar verleent hij haar als s e c t e voor zoo ver zij niet bepaald verderflijk voor den Staat blijkt te zijn, in het belang der vrijheid van godsdienstige belijdenis een toelating (als kerkgenootschap, niet als k e r k), waarvan hij de grenzen om staatkundige redenen nader bepaalt." vVij zien bet, de Staat moet onderzoeken en oordeelen over de verschillende kerkelijke vereenigingen, sommige stem pelen tot landskerken, andere erkennen als afgescheiden kerkenweer andere eenvoudig toelaten als secten en kerk genootschappen andere eindelijk weren en verbieden. „Een ruime mate van vrijheid past den hedendaagschen ohristelijken Staat," zegt Bluntschli, „maar geen volkomen zorgeloosheid en gebrek aan onderzoek en schiftin g." De vrij heid van geweten en geloof, van de kerkelijke leer en van kerkelijk bestuur, die deze leeraar van bet staatsrecht beweert te erkennenis alzoo verre van onbeperkt. Eerst wanneer de kerkgenootschappen door den Staat zijn gekeurd en ge ijkt, wordt die vrijheid genoten, behoudens voortdurend toe zicht van den keur- en ijkmeester. Heeft echter de Staat eenmaal een kerkgenootschap als landskerk erkenddan ver leent zij die Kerk ook bijzondere ondersteuning en drukt op haar werk zijn zegel. De landskerkenzegt Bluntschli worden als openbare instellingen erkenden op dien grond worden haar ook dikwijls publieke rechten in den Staat verleendb.v. dat van vertegenwoordiging in de Ka mers, aandeel in sommige takken van openbaar bestuur, b.v. bij den burgelijken stand, het huwelijk en de schoolof aan haar kerkelijke waardigheden en betrekkingen worden de rang en de rechten van openbare waardigheden en staatsamb ten toegekend. Andere kerkgenootschappen worden eenvoudig bijzondere vereenigingen beschouwd en hebben geenerlei publieke, maar alieen de gewone burgelijke rechten. De niet-cliristelijke kerkgenootschappen kan de Staat, binnen zekere beperkingen en onder de noodige voorwaarden toela ten maar dat de christelijke Staat deze met dezelfde wel willendheid en liefde zon opnemen en steunen op de chris telijke Kerk dat acht Bluntschli alleen bestaanbaar met „het valsche stelssel vun negatief indifferentisme." 't Is dui delijk, voor het begrip van onzijdigheid is in zijn stelsel geen plaats. Hij keurt dan ook art. 15 der Belgische grond wet af. waarin wordt bepaald, dat niemand gedwongen mag worden op eenigerlei wijze deel te nemen aan de plechtig heden van een kerkgenootschapof de rustdagen in acht te nemen, die door een kerkgenootschap zijn voorgeschreven. De laatste bepaling gaat te ver, zegt hij, in de bescherming van de persoonlijke vrijheiden geeft te weinig acht op het algemeen belang. Aan de kerkelijke handelingen der landskerkenals doop, huwelijk enz. geeft de Staat een ook voor het burgerlijk recht geldende beteekenisdie niet verleend wordt aan gelijke handelingen van de andere kerken en de als kerkgenootschap pen toegelaten secten. De Staat verleent zijn hulp aan de landskerken bij den bouw en de versiering van kerken de stichting van kerkelijke ambten, de zorg voor de schoolbe- hoeften der Kerk en de ondersteuning harer zendingen. De afgescheiden kerktn en de kerkgenoo: schappen hebben daarop geen aanspraak. Geeft de Staat haar iets.'t is hare pure mildheid. Aan de landskerken wordt openlijk eer bewezen in haar leeraren en bestuurders, die bij openbare feesten worden uit- .genoodigd. De Staat verzoekt eindelijk van de landskerken baar wijding voor zijn openbare inrichtingen, zorgt gemeen schappelijk met haar voor het onderwijs, en raadpleegt haar in alles wat lager, middelbaar en hooger onderwijs betreft, of met opvoeding en zedelijkheid in verband staat. Van deze zijde beschouwd, is de toestand van de Duitsche, en ook in 't bijzonder van de Pruisische landskerkende Evangelische en de Roomsch-Katholieke inderdaad benijdbaar in vergelijking van dien der kerkgenootschappen in Nederland. Hier scheiding van Staat en Kerknauwkeurige bepaling van elks gebied en nauwlettende waakzaamheid tegen over schrijding van de grenzen, schroom om met de kerkgenoot schappen in aanraking te komen opzettelijke wering van de geestelijken uit alle openbaar bestuurdaar opdracht van een deel der Staatstaak aan de Kerk zitting van gees telijken in de vertegenwoordigingschooltoezicht en gods dienstig onderwijs opgedragen aan de geestelijken, kerkelijk huwelijk en kerkelijke doop geldend in het burgerlijk recht, officiëele eerbewijzen aan de hoofden der Kerk enz. Maar.... hier ook vrijheid voor de kerkgenootschappen bij de rege ling hunner eigen belaugenvrijheid bij de opleiding der geestelijken hun aanstelling verplaatsing en ontslag vrij heid voor de kerkelijke tuchtvolkomen vrijheid in de leer, in de afkondiging van kerkelijke voorschriften en in de brief wisseling tusschen de kerkelijke hoofden en besturen daar de Mei-wetten. Die nu een toestand als in Pruisen afkeurt, en zich ver heugt in de bij ons heerschende vrijheiderkenne echter te vens dat die vrijheiddie zelfstandigheid en onafhankelijk heid van de kerkgenootschappen alleen mogelijk is waar Kerk en Staat zijn geseheiden. Willen zij samenwerken als één geheel, dan kan de Staat, die voor het geheele volk heeft te zorgenzich niet regelen naar de voorschriften van een ot ander kerkgenootschapwaartoe slechts één deel des volks behoortmaar behooren de kerkgenootschappen zich aan de regeling van het algemeen gezagden Staatte onderwerpen. Willen zij dat nietverlangen zij hun vrijheid te behoudendan schiet niets anders over dan scheiding. W. v. li. K. „Tegenover het leugenverbond van ultramontanen de behandeling der artikelen. Den 8 is ook de wet op de voogdij bij tweede betreffende vermogen gekeurd. Bij het geering te lezing en het wetsvoorstel van den heer Petri. de rechten der oud-cathoiiekcn op het kerkelijk bij derde lezing, met 202 tegen 75 st., goed- Huis is een wetsontwerp ingekomen om de re- oo machtigen, over het eerste kwartaal van 1876 de gewone belastingen te heffen en de noodzakelijke uitgaven te doen, dewijl, wegens de bijeenkomst van den Rijksdag in den aanstaanden herfst, de Landdag eerst laat bijeengeroepen en de begrooting niet vóór nieuwjaar vastgesteld kan worden, De Post meldt omtrent een complot tegen den Rijkskan selier en den minister van eeredienst, waarvan sommige bla den gewagen, dat de gevonden sporen een poolsck geestelijke als aanstoker en verder 3 reeds bekende personen aangewe zen hebben. Pruisische policie-agenten waren naar Krakau en Warschau geweest om de draden dezer samenzwering in handen te krijgen. Te Krakau is een pool in hechtenis ge nomen als ernstig verdacht van aan de samenzwering een werkzaam aandeel te hebben deelgenomen. Volgens de Nor (ld. Allg. Zeitung hebben de ministers van binnenlandsche zaken en van eeredienst besloten, dat in het belang der openbare orde en veilieheid de polieie hare ver gunning moet weigeren voor het houden van buitengewone kerkelijke processiëndie men bij gelegenheid van het j u- beljaar mocht willen houden. Een 19jarige japansche prins (oom van den Mikado), die zich sedert 2 jaren in Duitschland bevindt, is dezer dagen bij de 10' comp. van bet reg. grenadiers „Kaiser Franz" van de pruisische garde ingedeeld; hij is voornemens zich aan het examen voor de „Kriegsakademie" te onderwerpen. Zijn adjudant zal weldra het pruisische otEciersexamen afleggen. Wubtembebg. De 2e Kamer heeft met 55 tegen 20 st. den post voor het gezantschap te Weenen goedgekeurd. Zij die dezen post wilden schrappen werden door de voorstan ders Rijksgezinder dan het Rijk zelf genoemddaar het Rijk jaarlijks 2600 fl. voor dezen post bijdraagt. In antwoord op eene interpellatie in de Kamer heeft de regeering verklaard dat zij den pastoor Schwarz verboden heeft, den hem door de Curie verleenden titel van pauselijk huisprelaat te voeren. voor standers der weerwraak-politiek en speculanten a la baisses verklaart de Nordd. Zeitung, dat de officiëele betrekkingen met de fransohe regeering sedert 1870 nooit vriendschappe- lijker en bevredigender geweest zijn dan gedurende de laatste weken Volgens de londensohe Morning Post is de oorzaak der oorlogsgeruchten \zie ook bij O. BrittanjeLagerhuisde opmerkingdoor prins Hohenlohe onlangs aan den hertog üecazes gemaaktdat de geduchte uitbreiding van het fran sehe leger, die het gevolg zal zijn van de voorgenomen samenstelling der kaders niet zonder invloed zal wezen op de openbare meening in Duitschland. Pruisen. De provinciale schoolcommissie van Branden burg heeft den leeraar van het gymnasium te Friedeberg Rolileder afgezetomdat hijals lid eener j ury tot het af leggen van een eed geroepen openlijk verklaard had tot geen kerkgenootschap te behooren zoodat de eed voor hem geene beteekenis had. Aan de districts-besturen is kennis gegevendat het hou den van collecten tot schadeloosstelling van catholieke gees telijken, zonder vergunning van den opperpresident, strafbaar is. Te Kassei is den 7 de circus Carré met al het daarin voorhanden zijnde materieel afgebrand. Het gezelschap was kort te voren vertrokken. De bisschop van Breslau, dr. Fórster, heeft zich naar zijne residentie Johannisbergin het oostenrijksche gedeelte zijner diocese, hegeven. Naar men wil, had de centrumspartij hem uit Berlijn gewaarschuwd, dat hij den 7 zou worden in hech tenis genomen. Het Heerenhuis heeftom alle vertraging te vermijden beslotendat de wetsontwerpen betreffende het beheer der kerkelijke eoederen van catholieke gemeenten en betreffende de afschaffing van art. 15 16 en 18 der constitutie niet naar eene commissie gezondenmaar in de plenaire zitting afgehandeld zullen worden. Het kreitsgereoht van Leobsehütz heeft den aartsbisschop van Olmütz, wegens handelingen in strijd met de Meiwetten, veroordeeld tot eene geldboete van 3000 mark. Keizer Alexander, den 9 's avonds van Petersburg ver trokken, is den 10, op den middag, te Berlijn aangekomen, aan de spoorwegstation door Keizer H ilhelm en de gezamen lijke prinsen (de Kroonprins was den 9 te Berlijn terugge keerd) ontvangen wordende. Kort na zijne aankomst bracht hij een bezoek aan prins Bismarck. Ter eere van den Czaar hebben geene groote hoffeesten plaatsgehad. Alleen is den 10 te Potsdam eene parade van de garde gehoudenna afloop waarvan de Czaar zich aan het hoofd gesteld heeft van het Alexander-regiment, 't welk hij het geweer deed presenteeren voor Keizer Wilhelm, dieover dit blijk van beleefdheid „getroffen," zijnen gast de hand drukte. De Keizers om armden vervolgens elkander ten aanschouwe van het talrijk publiek (1). Den 10 en 12 is prins Gortschakoff door Keizer Wilhelm ten gehoore ontvangen. Den 13, 's raorg'ensis Keizer Alexander met een extratrein naar Ems vertrokken, na een hartelijk afscheid van Keizer Wilhelm te hebben genomen. Nadat in eene vergadering van afgevaardigden uit de ver schillende partijgroepen van het Huis van Afgevaardigden, behalve bet centrumovereengekomen was om het ontwerp der kloosterwet onveranderd aan te nemenheeft den 7 de eerste, den 8 de tweede en den 10, met 264 tegen 80 st., de derde lezing plaats gehad. De leden van het centrum hebben de wet onvermoeid bestredenook door de geeste lijken orden te vergelijken met de ongemoeid gelaten wor dende vrijmetselaarsordede leden der meerderheid namen het woord niet meer dan hoog noodig was om de aanvallen der tegenpartij af te weren, en lieten aan deze het woord bij Den 4 is te Nevele, op 41jarigen leeftijd, overleden de vlaamsche dichteres Rosalie Loveling. In de Kamer van Afgevaardigden heeft den 7, bij het de bat over de met de pruisische regeering gewisselde stukken, de heer Frere-Orban het gedrag en de taal der regeering goedgekeurd: de onafhankelijkheid van Belgie en zijne staats instellingen, de vrijheid van drukpers loopen geen gevaar. Hij toonde aanhoe moeilijk de toestand van het kabinet iswelks partij in het binnenland op den weg van den bur geroorlog brengt, en de goede verstandhouding met het buitenland stoort; hij laakte in krachtige woorden de aan vallen van de catholieke pers en van de bisschoppelijke mandementen tegen het liberalisme, las ettelijken zinsneden uit dagbladartikelen en uit de mandementen voor, en verklaarde, dat het kabinet zijne positie van die van zijne partij moet losmaken. Toen bij zekere gelegenheid de regeering ver klaarde dat de in een adres aan den Paus voorkomende woorden van eene meerderheiduit de minst ontwikkelden der belgische catholieken bestaandewas uitgegaan heeft de regeering jegens Duitschland behoorlijk gehandeld. In de Vyresiit-Duchesne behoefde zij niet te vreezenbeschul digd te zullen worden van eene kruipende houding tegenover de zegevierende macht. De liberale pers beschermde haar tegenover de dagbladen harer partij. Voorts keurde hij goed, dat de regeering onderzoekt, of de belgische wetgeving wij ziging noodig heeftBelgie behoort in goede verstandhou ding te blijven met de mogendhedendie hare onzijdigheid waarborgen. De beer Thonissen betoogde, dat in Duitsch land de belgische bisschoppen ten onrechte als staats-amb- tenaren werden aangemerkt, en dat juist Belgie, meer dan eenige Staat in Europazich steeds beijverd bad om aan de internationale verplichtingen te voldoen. Als bewijs voerde hij aan de herhaalde regeling van het vraagstuk der uitle vering van misdadigers. Toch wilde hij niet beweren, dat er niets te doen overbleef. Indien geheel Europa zijne wet geving meende te moeten versoherpen, behoorde Belgie alleen zich niet aan de beweging te onttrekken. Slechts kwam het er op aande constitutioneele vrijheden des lands te handhaven. De minister van justitie verdedigde de regee ring tegen de beschuldiging van gebrek aan ijver in de zaak van Duchesne. Den 8 verzekerde ook de minister van buit. zakendat in deze zaak niets verzuimd was. Zoo de belgische wetgeving leemten hadbestonden die ook bij andere volkendeze kwestie maakte een voorwerp van ern stig ondefzoek der regeering uit. Het plan van Duchesne noemde hij afschuwelijk en hij achtte het hoogst wenschelijk, dat alle regeeringen samenwerkten om de uitvoering van dergelijke plannen te verhinderen. Toen de handelingen der bisschoppen Belgie in moeilijkheden dreigden te brengen heeft de regeering door raadgevingen en wenken getracht zulks te voorkomen; daar de geestelijken geen staatsambte naren zijn, stond geen andere weg open. De heer Orts meende,'dat de minister de buitensporige taal der bisschoppen niet luide en krachtig genoeg gelaakt had en noodigde hem daartoe alsnog uit. De minister Malou zeide„ik herhaal, dat ik uit een politiek oogpunt de bedoelde manifestation betreur." De heer Orts stelde de motie voor„De Kamer, instem mende met het leedwezen, door het kabinet uitgedrukt, gaat over tot de orde van den dag." De heer Jacobs, van de rechterzijdede volgende„De Kamer, instemmende reet de woorden des ministers van financiëngaat over enz. Hierop volgde eeüe onstuimige discussiewaarop de minis ter een middenweg voorsloegdaar men tiet eens moest wordenniet om de mannendie voorbijgaan maar om het vaderland, dat blijft. Zijne motie: „De Kamer, de inlich tingen door de regeering gegevenvolkomen goedkeurende

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1875 | | pagina 1