$r goede naam waarin wij staan, de zegeningen, waarin wij ons verheu gen, de kracht waarop wij bogen in beginsel hebben zij het voor ons verworvenwij zyn dat en wij hebben dat, in zoover wij niet zijn afgeweken van de schoone volksdeugden, die hen zoo groot hebben gemaakt, in zoo verre door ons niet werd verloochend het schoon verleden van onze voorvaderen, van Norland's volk van voor drie honderd jaren. Nog eenswas het geen reuzenwerk dat die reuzengestalten met reuzenkracht hebben tot stand gebracht? Maar dan nu ook: onze verplichting, zoo heette het daar straks; wordt zwaarder, naarmate wij hun deugden hooger verheffen: Als dat waar is, en geen in ons midden immers die er aan twijfel^ dan is het behoorlijk om op den feestdag te vragen: hebben wij, van dat werk de vruchten geplukt, die wij konden? Hebben wij in de goede dichting voortgewerkt, op den door hen gelegden grondslag? Behoeft er eigenlijk nog wel, sprake te wezen, zoo als het in de aan uwen spreker gerichte uitnoodiging luidt, van „het bestrijden van lauwheiddie zoo vaak onverschilligheid en zorgeloosheid kweekt? „Voorzeker, het zou ondankbaarheid verraden miskenning zijn van het vele goede dat ons deel is indien we op een feestdag als dezen somber en zwartgallig waren gestemd. Ons kleine Nederland behoeft zich niet te schamen in menig opzicht over de plaats die het inneemt in der volkeren rij: Nederlander is een eeretitel, en Alkmaar's burger te heeten is een eeronaam. Neen wij hebben niet gebroken met het eervol ver ledenwelhaast breekt de 300jarige gedenkdag aan van de Unie van Utrecht, de herinnering „aan den door de benarde omstan digheden op de lippen gelegde, maar later nooit geschonden eed van onderlinge trouw", en ook op dien dag zal het blijken dat Neêrlands volk zijn grpote mannen-uit het verleden om hun groote daden weet te eeren. Nog hebben wij Oranje lief, wij hebben het niet vergeten, wat zij voor ons, waren, wat zij voor ons deden, ot hoo- ren wij niet nog den nagalm van den daverenden welkomstgroet aan dien edelen onzer Oranjetelgen, onze,n Prins Hesdiuk ep zijne gade toegebracht? Nog, is er moed en volharding onder do zonen van Nederland: of liet niet een Schou,w Sanivoout, het hoofd der expeditie na"r Midden-Sumatra, in den bloei, der jaren het jonge leven te Djambi, terwijl bij bezig was-te treden in de voetsporen der reizigers en onderzoekers uit vroegere jareD Bn hoortvan ver over de wateren door de winden gedragen naai Neêrlands kustenruischtja in bloed en tranen soms ge smoord, maar dan weer heerlijk schoon klinkend de krijgszang der dapperen die ons roodwit en blauw laten wapperen en den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1878 | | pagina 15