11
Maar waarom zouden wij met de volle erkenning van het
vele goededat er is aan te wijzen niet tevens een open oog
mogen hebben voor wat ons toeschijnt van bedenkelijken, min ot
meer verontrustenden aard te zijn? Gij;,behoeft het mij niet te
herinneren, ik weet het weleene feestrecp mag geene akte van
beschuldiging wezen; ik wil niet aanklagen, ik wil maar twijfe
lend aarzelend vragen. De vraag mag heden niet achterwege
blijven: beantwoorden wij, is er vooruitzicht, dat wij zullen blij
ven beantwoorden aan de hooge eischen, die ons, erfgenamen van
zoo aanzienlijken schat, noodzakelijker wijze moeten worden gesteld?
Alleen eene volledige kennis der behoeftendie ons volk in
onzen tijd ons toeschijnt te hebben; gepaard met de wetenschap der
vele of weinige krachten, waarover wy beschikken kunnen om aan
die behoeften te voldoen dat alleen kan ons handhaven op de
hoogte, die wij nu innemen, op den rang, dien wij nu bekleeden;
neen nog veel meer, dat alleen kan ons voorwaarts drijven en
hooger doen klimmen, of met andere woorden, dat alleen kan ons
volk van Nederland aan zijn roeping en bestemming als volk doen
beantwoorden.
Of zou ons volk, of zou uw stad niet meer de roeping hebben
om met alle kracht den grooten strijd onzer dagen mede te strij
den Zou het voldoende wezen in vadsig zelfbehagen voort te
dommelen bij het eenmaal door anderen voor ons verworvene
dat dan nog niet eens uw vrij eigendom wezen zou, daar eigen
dom in den echten zin toch slechts datgene is wat door eigen
krachtsinspanning is verkregen Kunnen wij zeggen dat er in
onze dagen geen behoefte meer is aan een krachtig opgewekt
volksleven, zich zeiven wel bewuste volkskrachtdie zich gelden
doet hoe langer zoo meer op elk gebied. Geloove het wie het
kan, maar wij gelooven het niet, wij, leden eener \ereeniging,
die zich ten doel stelt liefde voor het Vaderland te doen aan
groeien, ons volk grooter en beter te maken. Neen, wij gelooven
het niet. nu minder dan ooit, om de teekenen der tijden, die wij
zoo duidelijk meenen waar te nemen. Wat onze Nikolaas Beets
nog niet lang geleden der Utrechtsche studeerende jongelingschap
toeriep, kunnen wij veilig als tot ieder onzer gericht beschouwen,
namelijk dit: „gij zijt gevallen in een tijd van grooie gebeurtenissen,
die van gxootere zwanger gaatin een tijd van groote bewegingen
„grooe ontwikkelingengrooie verwachtingen op ieder gebied en die
groote eischen aan u doet." GrooLe gebeurtenissen, ja zeker, naar
welke zijde gij moocht willen heenzien soms in zoo snelle vaart
elkander afwisselend en vervangend, dat oogen en ooren er door