!'l
No. 28.
Tweeëntachtigste Jaargang.
1880.
ZONDAG
27 JUNI.
FEUILLETON,
pu-
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
De ALKMAARSCHE COURANT ver
schijnt in het tegenwoordige formaat driemaal jper
weekdes DinsdagsDonderdags- en Zaterdags
avonds; de prijs wordt van aflJuli f 0,80, franco
per post ƒ1,per kwartaal.
Enkele Nos. kosten 3 cents.
Door hen die gewoon waren wekelijks te betalen
wordt het nummer van Zaterdag met 6 cents betaald
en worden de Nos. van Dinsdag en Donderdag
gratis afgegeven. Op verlangen wordt de Courant
ook bezorgd aan hendie ze tot heden afhaalden.
Voortdurend zal worden getracht onzen lezers
het belangrijkste nieuws ten spoedigste mede te
deelenen verbeteringen aan te brengen waardoor
aan verschillende belangen wordt tegemoet gekomen.
Voor ons feuilletonwaarvoor Mejuffrouw
M. W. Maclaine Pont wel de eerste bijdrage
heeft willen leverenzal de meest mogelijke zorg
worden gedragen.
Aan de markt- en beursberichten zal die uitbrei
ding gegeven worden als gewenscht blijkt te zijn
terwijl wij ons verder aanbevolen houden voor
mededeelingen van algemeen belangwaarvoor
onze meerdere ruimte thans gelegenheid aanbiedt.
Advertentiën gelieve men in te zenden liefst
vóór Dinsdags-, Donderdags- en Zaterdags-
namiddags één uur, om in het No. van dien
dag te worden opgenomen. Omtrent voordeelige
abonnementsvoorwaarden voor H.H. Handelaars
en Industriëelen icorden door ons gaarne inlich
tingen verstrekt.
Van dit en de volgende Nos. dezer Courant
in dit kivartaal verschijnendewordt een groot
aantal exemplaren boven onze gewone oplage
gratis verspreid. De Uitgevers
HERM'. COSTER ZOON.
Vrijheid en drankmisbruik.
3t l
DOMINÉ MEINDERTS NICHTJE,
4)
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdag-avond uitgegeven. Abonnementsprijs
per drie maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers f 0,06. Afzonderlijke nummers f 0,03.
Yan 1—5 regels f 0,75; iedere regel meer/0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Er is misschien geen moeilijker en geen veelzijdiger
vraagstukdan dat der vrijheidgeen vraagstuk dat
sneller van vorm en voorstelling verandert. Leest men
nu nog eens na wat J. Stuart Mill in zijne beroemde
verhandeling over de vrijheid „On libertyter neer
schreef, dan heeft men eenige inspanning noodig om
te begrijpen, hoe deze magtige denker de sterkste be
lemmeringen en beperkingen der individueele vrijheid
kon vinden in sociale toestanden in maatschappelijke
vormen en gebruiken, waaronder wij en onze omgeving
groot zijn geworden. Leest men in een der laatste af
leveringen van de „Rundschauprofessor Max Mul-
ler's redevoering over hetzelfde onderwerpdan moet
men er bij bedenken, dat hij leeft aan eene engelsche
universiteiten als geleerde zijn tijd heeft gewijd
aan de studie der alleroudste taal- en spraakvormen
om goed te begrijpen hoe deze groote schrijver in de
spraak en hare historische wording de grootste belem
mering kan zien van de vrije ontwikkeling van den
mensch.
't Vraagstuk of en in hoeverre de mensch vrij is
heeft niet alleen theologen en philosophen, maar ieder
denkend wezen, dat zich rekenschap wil geven van
goed en kwaad, bezig gehouden, zoolang de wereld
staat. Langzamerhand is daardoor de vraag zoo veel
omvattend en het begrip van vrijheid zoo ruim gesteld
gewordendat men over vrijheid en den vrijen wil
sprekendeelkaar zonder zeer naauwkeurige omschrij
ving naauwelijks meer begrijpt. Men heeft verdeelingen
gemaakt. Men is gaan spreken van zedelijke vrijheid,
van politieke vrijheidvan zelf bestemmingsregtmen
heeft zelfs soorten van vrijheden uitgedacht, handels
vrijheid gedachtenvrijheidpersvrijheidmaar men is
niet gekomen tot eene heldere duidelijke voor allen
begrijpelijke en tegelijkertijd het geheele begrip omvat
tende bepaling.
't Is integendeel zoover gekomendat men met een
beroep op „vrijheid" alles verdedigen en alles bestrijden
kan des te gemakkelijker; omdat uit een practisch oog
punt de vrijheid van den een naauw denkbaar is zon
der beperking van de vrijheid van den ander.
Nu schijnen er weinig dingen zoo gevaarlijk als dit
om in het dagelijksche leven zieü te laten leiden door
begrippenwaarvan den zin niet volkomen vaststaat.
Toch doen wij dit met het begrip „vrijheid" schier elk
oogenblik. Deze of die maatregel is niet „liberaal, geldt
voor argument„vragen staat vrij," geelt eene veront
schuldiging voor onbescheidenheid; „de straat is vrij voor
lompheid en vlegelachtigheid„ik ben vrij om mijne
kinderen optevoeden zooals ik wil," zegt de vaderdie
zijne kinderen naar de fabriek drijft in plaats van naar
schoolsommige lieden gelooven dat zij vrij zijn zich
niet te wasschen en handelen volgens die onreine vrij
heid. Ongelukkig achten zich zeer vele weidenkenden
verpligt om al die vrijheden te eerbiedigen onbeschei
denheid onkunde en onreinheid te laten voortwoekeren,
niet omdat zij die mooi of zelfs maar dragelijk vinden,
maar omdat zij verdedigd worden met een beroep op
wat hun heilig is, de vrijheid.
In welk eene gezegende maatschappij zouden wij le
ven indien niet de natuur sterker ware dan de leer,
de behoefte aan ordeaan rustaan welvaartbrengende
arbeid, dwong het heilige „moeten* in plaatstestellen
van 't nukkige „willen"! Al die vrijheden te zamen
zouden ons in een chaos brengen waarbij niets zoude
overblijven dan het regt van den sterkstewaardoor
de beschaving weêr zoude zijn teruggebragt tot haar
uitgangspunt. Niemand die 't betwist. Neen niemand
betwist dit in 't algemeen als regel; als zoodanig erkent
iedereen onderscheid tusschen vrijheid en willekeur,
erkent men de noodzakelijkheid van beperkingen. Maar
in ieder bijzonder geval Dan is men ja geneigd de
vrijheid van anderen te beperkenmaar zijn eigen kost
baar regt om te doen wat men wil Geenzins dan
komen alle veel gebruikte maar nog niet versletene
vrijheidsargumenten voor den dag, ten betoogedat
juist deze beperking in strijd is met de regten van den
vrijen burgerden vrijen Hollander! Want de gewoonte
schijnt mede te brengen burgerschap en nationaliteit
altijd in adem te noemen met het woord vrijheid.
Dit soort van argumenten kan men tot vervelends
toe hooren sedert de regeering door de indiening van
dat wetsontwerp tot beteugeling van het toenemend
misbruik van sterke dranken, een poging heeft gewaagd
om de uitbreiding van deze nationale ziekte tegen te gaan.
Brengt de vrijheid van ieder burger en van iedere
burgeres niet mede om desverkiezende een tapperij te
houden? De burger of de burgeres betaalt er immers
patent voor En tusschen beiden zij gewezen op den
treurigen maar toch wijd verbreiden waandat het
betalen van patent eene vrijbrief' geeft voor allerlei
soort van handelingen, die men voor zijn geweten
behoefte gevoelt te verontschuldigen. En deze andere
burger, is hij niet vrij om een evenredig groot deel
van zijn werkloon in de kroeg te brengen? 't Zijn im
mers zijne vrouw en zijne kinderendie 't er wat min
der om hebbenen is hij niet vrij om met zijne vrouw
en zijne kinderen te handelen naar zijn wil? Is die
andere burger niet vrijals lid der Groote Club van
de Groene Sociëteit of welke gezellige vereeniging ook,
meer spiritualiën te drinken dan zijne beurs en zijne
maag streng genomen verdragen kunnen? Wij leven
immers in een vrij land. Een land geschikt voor de
sterken, die op eigene beenen staan die werkelijk doen
wat zij willen Och als wij ze tellen kondendie
sterken, ze zouden niet vele duizenden zijn Leid ons
niel in de verzoeking is voor weinigen onzer eene over
bodige bede. Welk een wonderlijke vrijheid, die vrijheid
van den een om den ander dagelijks en voortdurend
in verzoeking te brengen! Of denkt gij soms dat de
warme gezellige kroeg 's Zaturdagsavonds de toonbank
met de schitterende flesschen op een kouden werkdag
de geslepen karaf in de welgeslotene kast geene ver
zoekingen zijn? Dan zou zeker niet telken jare de
opbrengst op het gedistilleerd meerdere schatten bren
gen in de staatskas
Neen, de vrijheid om dronken te zijn en andere dron
ken te maken, is geene vrijheid die een beschaafd volk past,
omdat een beschaafd volk ook voor hen te zorgen heeft,
DOOR
M. W. MACLAINE PONT.
{Vervolg.)
Ik kan niet zeggen dat ik anders een trouw kerkgan
ger ben, maar in dien eersten tijd te Wevershaven
ging ik toch eiken Zondag naar de kerk, liefst naar
die, waar dominéMeinderts preekte, en spoedig had ik
in de beide kerken, waarop het stadje kon wijzen, de
plaats uitgevonden van zijn vrouw en van zijn nichtje,
en mij zelf een plaats gezocht daar vlak tegenover.
Het was aardig om de goede bewoners van Wevers-
haven des Zondags in hunne beste kleeren het stadje te
zien uitstroomen naar het weiland, waarop de kerk
stond. Vroeger was dat niet het geval geweest; toen
^ad zij midden in de stad gestaan en nog droeg hier en
daar een stuk landeen boerenwoning of een gedeelte
van den weg de namen van de straten of pleinendie
haar hadden omringd. Maar Wevershaven was inge
krompen; langzamerhand was het verlaten door het
eene gezin vóór, het andere na; geen nieuwe bewoners
waren er voor de oude in de plaats gekomen, en dus
was, daar de woningen aan de zee- en havenkant het
meest gezocht waren, aan de landzijde het eene huis
na het andere weggevallen en zoo stond nu de kerk
te midden van bebloemde weidendie van de eertijds
zoo drukke straten en stegen de plaats hadden in
genomen.
Op weg naar de kerk, waarheen nog de steenen straat
voerde, die in Wevershaven's bloeitijd daartoe had ge
diend, hoorde men de kerkgangers, die bij troepjes
voortslenterdenhunne huiselijke aangelegenheden be
spreken. Om dezen tijd van het jaar was het schoonmaak
en niets dan schoonmaak. De vrouwen en dames be
spraken met elkaar wie het beste boendergoed leverde
en hoe zij «opschoten" met haar huis: welke kamers
«gedaan waren" en welke kamers «er nog moesten,"
en de jonge meisjes vertelden hoe zij de heele week
geboend en gewreven hadden en hoe zij de zusjes, als
zij uit school kwamenook aan het werk hadden gezet,
want dat er anders geen doorkomen aan was. Ook de
dominé was onder den indruk van de tijdsomstandig
heden hij was somber gestemd en had het wel bekende
«gij zijt stof en tot stof zult gij wederkeeren" tot zijn
tekst gekozen. De geheele preek was een beetje duf
en stoffig en ik was blij dat ik Berta in het oog kon
krijgen. Zij zag er in 't geheel niet stoffig uit en haar
frisch en lief gezichtje deed mij denken aan de bloempjes,
die op dezen Aprilschen dag reeds hier en daar hun kopje
uit het groene gras opstaken. Bij het uitgaan van de
kerk had ik nauwelijks gelegenheid haar te groetenlaat
staan, haar een woord toe te spreken; onmiddelijk
werd zij in beslag genomen door hare tante en zoo
spoedig mogelijk door de pratende en babbelende We-
verhavenaars heen, naar huis gevoerd.
Die geheele volgende week door zag het huis van den do
miné er even kil en onherbergzaam uit als de vorigeen
mijn eenige hoop was dus weer op de kerk gericht.
Bij den eersten oogopslag zag ik al, dat mevrouw Mein
derts er niet was en dat gaf mij een gevoel van ver
lichting, waaraan ik nog met genoegen terugdenk.
Ook de dominé scheen zich beter op zijn gemak te ge
voelen dan de vorige week; hij preekte over Martha
die «zeer bezig was met veel dienens" en wees op het
verkeerde van zich over zoovele zaken te ontrusten en
te bekommeren. Het deed den man blijkbaar goed, dat
hij zijn hart eens luchten kon.
De kerk was nauwelijks uit, of ik stond aan Berta 's
zij. Of mijne veschijning haar welkom was, weet ik
niet, ik meende in de eerste oogenblikken een zekere
verlegenheid bij haar op te merken. Ook ik voelde mij
niet op mijn gemak en ergerde mij over mij zeiven,
dat ik, in de eerste minuten, die toch zoo kostbaar wa
ren, niets anders zeideals: «Magik je thuis brengen?"
waarop zij een toestemmend antwoord gaf. Daarop, ik
herinner het mij nog heel goed, koos ik den langsten
weg en zij had er niets tegen,
Ik keek haar van tijd tot tijd eens van ter zijde aan
en het kon mij niet ontgaan dat zij er bleek en ver
moeid uitzag.
«Berta," zoo begon ik plotseling, «wij hebben elkan
der jaren lang gekend en zijn met elkander opgegroeid
als broer en zuster, bijna; 't zou al heel dwaas zijn
als wij ons in eens aanstelden, alsof wij elkaar vreemd
waren. Zeg mij eens, voel je je eigenlijk wel heel ge
lukkig?"
«Och Willem," antwoordde zij, «eigenlijk geloof ik,
dat ik een beetje verwend was tot nu toe. Herinnert
ge u nog wel, hoe papa voor mij was? Je zusters zei
den het al, dat hij mij bedierf, en nu vrees ik, dat zij
de waarheid spraken. Hij zag geen kwaad in mij en
't is toch eigenlijk veel beter en veel gezonder, als de
menschen je gebreken zienen je er op wijzen. Maar
papaZij kon niet voortgaan en ik begreepdat
ik haar grooter dienst deed door mij met haar bij dat
gelukkige verleden te bepalen, dan door te trachten, er
verder in door te dringenof het tegenwoordige wel
zoo heel gelukkig voor haar was.
«Ja," zeide ik, het was een beste, lieve man, en al
tijd in hetzelfde humeur. Weet je nog wel, hoe aar-