Tweeëntachtigste Jaargang.
1880.
j
FEUILLETON.
L\o 43.
Z O I) A G
1 AUGUSTUS.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
©fficiëel (Bcbccltc
DOMINË MEINDERTS' NICHTJE,
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdag-avond, uitgegeven. Abonnementsprijs
per drie maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Eijk f 1,
De 3 nummers f 0,06.
Van 1—5 regels f 0,75; iedere regel meer/0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers IIERMs. COS-
TEE ZOON".
PUBLICATIE.
De COMMISSARIS des KONINGS in Noordholland
brengt ter kennis van belanghebbendendat wegens het
verwisselen van de deuren der koopvaardersschutsluis te Nieuwe-
diepde scheepvaart den 4 Augustus e.k. en volgende dagen
aldaar oponthoud zal kunnen ondervinden.
Haarlem, den 29 Juli 1880.
Voor den Commissaris des Konings voornd.,
Het Lid van Gedeputeerde Staten,
A. J. VAN STRALEN.
P O L I C I E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het
volgende voorhanden, als: een armband, voorstellende een
slang; een huissleutel; een klein houten kinderschopjeeen
rigter (kruiplank); een geelhouten naaidoos, inhoudende schaar,
garen enz.; een witte handschoeneen kleine kastsleuteleen
blauw wagenkussen.
Waarde u itgever
Sedert mijn laatste schrijven is de natuur geheel om
gekeerd. Kon ik toen spreken van een winteravond in
den zomer, na dien tijd is de warmte in het land ge
komen en heeft zij ons menigen genoegelijken dag en
avond bezorgd. Ik zeg ons, mijne vrouw en ik namelijk,
want ik kan mij zeer goed voorstellen dat sommige
personen in de maatschappij met die warmte niet zoo
ingenomen zijn, zooals brievenbestellers, postboden,
bakkers staande voor hun oven stokers in fabrieken
en op stoombooten soldaten met pak en zak gedurende
eemge uren eene wandeling makende op wegen waar
geen boom te vinden is of in de behandeling van net
geweer geoefend wordende op een open veld, waar schaduw
een onbekend iets is. Die weersverandering is evenwel
oorzaak gen eestdat ik mij met andere bezigheden heb
ingelaten en geen gevolg gaf aan mijn voorloopig plan,
om een vervolg op het misbruik van vreemde woorden
in onze taal te leveren. Gij behoeft u echter niet on
gerust te makendat dit uitstel tot afstel zal leiden
zoodra de koude terugkeertbehandel ik dat punt nog
eens. Voorloopig bepaal ik mij tot een woord van dank
aan hen die mij hunne instemming betuigden of de
beleefdheid hadden mij hunne opmerkingen te maken.
Thans wil ik u eens over andere zaken schrijven. Ik
haalde daar zoo even postboden en brievenbestellers aan.
Ik deed dit met voorbedachten radewant, worden her
haaldelijk klachten vernomen over de nalatigheid en
slaperigheid dezer lieden, en soms zeer juiste, dan
mag ook wel eens melding gemaakt worden van een
bewijs van het tegendeel. Een brief, die mij vertoond
werd, had het volgende opschrift:
te bezorgen in noord
holland aan
op kloden en veders
aan den heer spoedig.
Den naam laat ik weg want die doet niets ter zake
alleen geef ik de verzekering, dat de persoon, die het
goldniet zoo beroemd is als Boerhaavezoodat het
voldoende zou zijn aan haar te schrijven aanin
Ituropa. Die brief werd binnen een paar dagen na de
verzending reeds bezorgd mij dunkt dat dit- vrij knap
is. Na het lezen van dit opschrift werd ik door nieuws
gierigheid gedreven, om kennis te nemen van den inhoud:
Letterlijk volgt die hier:
mijn vriend ik laat uw welen dat ik nog vris en gezond
ben en dat hoop ik van uic het zelve te hooren was
het anders hel zou mij leet wezen ik heb een verzoek
aan uw dat gij mij zoo spoedig eens berigt doet dat wij
over komen moeten want er zijn vele die al gaan wütn
en wees eens zoo goed en laat mij wenlen hoe sterk
wij komen moeten en dan ben ik eens neiuwschierig hoe
of het bij uw gesteld is of de vrugten nog al goed
staan mijnwensch is te eindigen met de pen en zij veders
van mij gegroed mij adres is tem Oeldeland
aan
Was de schrijver niet zulk een eenvoudig man men
zou meenen dat hij eens de draak had willen steken
met hetgeen dagelijks aan de lieve jeugd geleerd wordt,
dat leesteekens noodzakelijk zjn om het geschrevene
verstaanbaar te maken eu dat hoofdlettershoeveel
misbruik daarvan ook gemaakt wordtgeene overbodige
weelde-artikelen zijn.
Ik sprak van soldaten: ook dit geschiedde met opzet,
wantzooals gij weetstel ik altijd zeer veel belang in het
leger en het soldaten leven en ga ik steeds met de meeste
zorg na hetgeen te dien aanzien gebeurt. Zoo las mijne
vrouw bijvoorbeeld dezer d'gen dat de bevelhebbers
in de plaatsenwaar een deei van ons leger gevestigd
is reeds uitgenoodigd waren om de geboorte van een
prins door 101 en van eene prinses door 51 kanonschoten
aan de bevolking te verkondLen. Zij gaf daarover wat
luid haar goedkeurend gevoelen te kennenzoodat ik ver
schrikt opvloog en vroeg wat er was? Zij las mij dat
bericht daarop voor, denkende dat ik daarmede volko
men zou instemmen en met haar zou juichen over de
goede zorgen van onze legerhoofden maarmis gera
den ik trok reeds spoedig een bedenkelijk gezicht, en
vestigde hare aandacht op de onvolledigheid dier uit-
noodiging en hoe daarvan het gevolg kon zijn, dat nu
op de eene plaats geheel anders zou worden gehandeld,
als op de andere en hoe de bevolking daardoor in de
war zou kunnen worden gebracht. Er was niet voor
zien in het geval dat èn een prins èn eene prinses,
öf dat twee prinsen óf dat twee prinsessen geboren
werden. Eu eene dergelijke verrassing behoort volstrekt
niet tot de zeldzaamheden gezwegen nog van de moge
lijkheid van drie prinsen of prinsessen. Ik stel mij voor dat
een bevelhebber zal zeggen: dit geval is niet voorzien, en
de kanonschoten worden niet gelost: een andere bevel
hebber zal daarentegen zeggen: een prins 101, eene
prinses 5), dus te zamen 152 schoten, enz. Zoo iets
moest niet kunnen gebeuren. Mijne vrouw gaf toe
dat er wel wat van aan was maar merkte op dat ik
mij er niet warm over moest maken want dat er in
onze woonplaats toch geen kanonschoten gelost werden,
hoevele prinsen of prinsessen er ook geboren werden en
wij dus in geen geval inde war konden raken. Ik dacht,
het menBch heeft gelijk laat ik maar kalm blijven.
Gelukkig ben ik geen bevelhebber en behoef dus zoo
noodig de zaak niet te beslissen.
Er was echter nog eene andere reden waarom ik
juist van soldaten sprak. En die reden wil ik u niet
onthouden. Uitgelokt door het fraaie weder en door
de zucht om kennis te maken met een d.eel van de
provincie Noord-Holland, was ik Jodocus, voor een
dag op reis gegaan. Ik wenschte de tentoonstelling te
Hoorn te bezoeken: die te Alkmaar was door mij bezocht
en nu mocht ik die te Hoorn niet onbezocht laten. Terwijl
ik mij in die stad beweeg kom ik onverwacht op een
betrekkelijk groot vierkant plein gedeeltelijk omgeven
door gebouwen, dagteekenende uit vorige eeuwen en ge
tuigende van vroegere grootheid, waarop zich bevonden
een sergeanteen korporaaleen tiental manschappen
en eenige toeschouwers. Uit de mij verstrekte inlich
tingen bleekdat deze knapen reeds sedert Mei 1.1.
twee malen daags gedurende eenige uren geoefend wer
den zonder dat het tot heden was mogen gelukken
hun te leeren het juiste onderscheid tusschen rechts en
links, welken voet zij bij het opwandelen het eerst
moesten optillen, hoe hoog zij hun been moesten op
trekken hoe zij hun geweer moesten houden enz.
opdat zij eenmaal als flinke verdedigers van het vaderland
zouden kunnen optreden. Wanneer men hunne houding
en gelaatstrekken raadpleegde, dan kwam men reeds
dadelijk voor zichzelven tot de overtuiging, üat 'nót
zeer twijfelachtig was of zij het ooit zoo ver zouden
brengenen in die overtuiging werd men meer en
meer versterktwanneer men een oogenblik die oefe
ningen gadesloeg. Men kon verzekerd zijn dat welk
bevel ook gegeven werd, eenigen altijd liet tegenover
gestelde deden van het bevel, niettegenstaande de kor
poraal in het gelid liep en alles voordeed. Een hunner
weende steeds en was sedert Al ei steeds weenende
gezien; zijn vader, een betrekkelijk welgesteld man,
scheen van meening te zijn geweestdat hij in dienst
wel wat meer ontwikkelen en meer mensch worden zou;
hij had daarom geen plaatsvervanger of nummerverwis-
selaar voor zijnen zoon gesteld toen het bij de loting
ten deel gevallen nommer hem dienstplichtig maakte.
Of deze reden de juiste is dan wel of 's mans zuinig
heids begrippen hem tot dien maatregel hadden doen
besluiten kan ik natuurlijk niet beslissen. Doch
ter zake. Er werd een oogenblik rust gehouden twee
DOOR
19)
M. W. MACLAINE PONT.
Vervolg.)
Ik luisterde tot zijdie in het priëel zateen liedje
begon te zingen. Het was een oud bekend liedje uit
onze jeugd en zij zong het met eene zachte bevende stem.
Het was alsof zij nauwelijks durfde. Ik begreep dat zij
mij gehoord had en mij een sein wilde geven en ik
luisterde in een soort van zalige verrukking. Ik had het
hart niet om haar te storen. Toen het uit wasfluisterde
ik zacht: «Berta!"
«Ja Willem zei ze even zacht.
»Je bent alleen
»Ja."
«Weet je, dat ik bij je oom hen geweest, nu een dag
of wat geleden
»Ik heb het vermoed."
«Berta, heb je moed om te wachten? Weet je, dat
het heel lang duren kan?"
Tot eenig antwoord hoorde ik, hoe zij de takken van
den treurwilg op zij schoof. Ik wist hoe zij haar lief
gezichtje door de groene bladeren stak, zooals zij dat
de eerste keer had gedaan, maar de nijdige duisternis
verhinderde mij, haar te zien.
«Berta," zei ik, «al zien wij elkaar vooreerst niet
in geen weken bijvoorbeeld, wij weten toch, dat wij
van elkaar houdenniet waar
»Ja Willem." Haar stem klonk heel zacht maar heel
«rnstig.
»Ik heb een briefje aan je geschreven. Kan ik het
oprollen en hier doorsteken
Jadat is aardig bedachtzei ze vroolijk. »Ik ant
woord je dan morgen op dezelfde manier."
Ik rolde het briefje op en stak het door de opening
en zij taste met haar hand langs de schutting om het
te grijpen. Het was tastbaar duister achter het priëel.
»Hebt ge het vroeg ik. «Ik heb het losgelaten."
«Neenik heb het niet. Hef, is zeker gevallenik
had de opening nog niet gevonden."
»In de slik?" vroeg ik teleurgesteld.
«Daarvoor hoef je niet hang te zijn. Het heeft immers
al in geen weken geregend en alles is kurk droog. Maar
het kan er toch niet blijven liggen. Als tante het vond.
«0 hemel, zij zal het stellig vinden" riep ik uit. «Kunt
gij het niet oprapen Het moet hier vlak onder gevallen
zijn."
«In het donker is het natuurlijk niet te vinden. Maar
ik zal licht halen. Wij zitten dikwijls met licht hier
in het priëel. Wacht dan een oogenblikje."
Ik beloofde het en zij ging in huis. Heel spoedig,
bijna al te spoedig, meende ik, kwam zij terug en ik
zag duidelijkdat er een licht door de takken van het
priëel schemerde.
«Berta," fluisterde ik, «ben je daar"
Geen antwoord, en ik herhaalde wat luider: «Ben je
daar, Berta
Zij fluisterde »Sst" en toennaar mij toescheenmet
een veranderde stem: «Ja, ik ben er."
«Nu je toch licht bij je hebt," vervolgde ik, «laat
mij even je lief gezichtje zien, al is het ook maar voor
een enkel oogenblik. Je kunt het licht misschien wel
zóó houden, dat ik je zien kan. Bedenk, hoe vele weken
die heks, neem mij niet kwalijk, jetante meen ik, ons
nu weer scheiden kan."
Ik hoorde de takken ritselen en wegschuiven en hield
mijn oog voor de opening, in gespannen verwachting
van wat er volgen zou. Een lampje \Verd omhoog ge
heven een lichtstraal drong tot mij door en kort daarop
zag ik door de takken verschijnenniet het blozende
gezichtje van Berta, maar een lange spitsche neus, een
oud gerimpeld gelaat, omgeven door grijze haren, die
op hnnne beurt bedekt waren door een ouden, rood
wollen doek tegen den avondlucht, alles toebehoorende
aan Berta's tante, mevrouw Meinderts.
«Daar is de heks zelf!" riep zij met een stem, die
men in den stillen avond wel vier huizen ver hooren
kon. «Mooie stukjes voer je hier uit, mijnheer de can-
didaat-notarisMijn schutting te vernielen om er door
te gluren in mijn tuin. Weetje waarvan ik vind dat
dit veel heeft, mijnheer? Van inbreken. Ik vind dat
dit een beetje te ver gaat
»U kunt het noemen zooals u wilt, mevrouw," zei ik,
«maar ik weet, dat ik het alleen gédaan heb om uw
nichtje een oogenblik te spreken. Wij zijn als kinderen
zamen opgegroeid en wij hebben elkander lief. Waarom
wilt u ons van elkaar scheiden
Mijn stem beefde van ergernis en teleurstelling en ik
geloof, dat het haar genoegen deed, het te hooren.
«Ik vind het geheel en al onnoodig om je rekenschap
van mijn daden te geven," antwoordde zij met haar
harde stem. Ik j^en er van overtuigddat zij wenschte
dat al de bewoners van de naburige huizen haar konden
hooren. «Je bezorgt mijn nichtje een mooien naam en
mij ook, door zoo langs mijn schutting te gluipen en
te gluren. Mag ik je verzoeken om zoo spoedig mogelijk
weg te gaan Of ik roep de buren om mij te helpen."
Dit laatste wilde ik haar uitwinnen en ik verdween
zoo snel ik kon. Ik liep niet voorzichtigdat was on
mogelijk in mijne omstandigheden; ik wist niet juist