Tweeëntachtigste Jaargang.
F E111 L L E T 0 N.
No. 45.
1880.
V It IJ I)
AG
6 AUGUSTUS.
T
Prijs der gewone Advertentiën
©fficiccl Ocbceltc.
Staatsbemoeiing tegen contractbreuk.
DOMINË MEINDERTS' NICHTJE,
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdag-avond uitgegeven. Abonnementsprijs
per drie maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk 1,
De 3 nummers f 0,QQ.
Yan 1—5 regels f 0,75; iedere regel meer/0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Drieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR;
Gezien den brief van den Commissaris des Korungs m
Noordholland van 8 Maart 1880, No. 1 en 15/438 MjS., 4 af-
deeling, geleidende de aanschrijving van den Minister van
Oorlog van "2 Maart 1880, 1°. atdeeling, Secretariaat No. 20,
waarbij krachtens K. K. beschikking verschillende verlofgangers
der nat. militie in dit jaar onderjde wapenen worden geroepen.
Rrenet ter openbare kennis, dat die oproeping is als
17, 18, 27, 28, 29, 30, 34, 35, 39 en 40.
ia 18 1. *1877 INFANTERIE en 2e, 3e
en 4e reg. I1USSA REN.
lf, 18 v RIJDENDE ARTILLELIE1.1877.
go is a HOSPITAAL-SOLDATEN, 1. 1877.
ii 23 ii 25 n le reg. VELDARTILLERIE. 2e, 3e
en 7e batterij en de komp. ARTILLE
RIE-TRANSPORTTREIN 1 1877.
2e reg. VELDARTILLERIE, 1.1877,
]e, 3e en 4e batterij, der komp.
A RTILL.-TRANSPORTTREIN en
der komp. TRANSPORTTREIN be
stemd voor de administratieve dienst,
7 Sept. v 5 Oct. VESTINGARTILLERIE, 1. 1878
de komp. 2, 4, 5, i, 12, 13, 14, IJ
tot en met 23 25 31 32 en 37.
De opgeroepen verlofgangers moeten zich voor 4 uur 's na
middags van den dag der oproeping bij hun korps vervoegen
en hebben regt op daggeld a 25 cents en vrij transport,
wanneer bun korps of de plaats van bestemming meer dan
30 kilometers (ongeveer 6 uur) van hier ligt, een en ander
tijdig ter gemeente-secretarie alhier aan te vragenterwijl al
daar, desnoodigbetreffende de oproeping of plaats van bestem
ming inlichtingen kunnen worden verkregen.
Alkmaar, De Burgemeester voornoemd
24 Juli 1880. A. MACLAINL PONT.
i.
Wanneer twee personen met elkander eene overeen
komst hebben aangegaan en éeu van beiden niet aan
zijne verplichtingen voldoet, kan de ander hetgeen hem
toekomt of de schade die hij door het niet nakomen
van de overeenkomst lijdt, op de goederen van de
tegenpartij (zoo er zijn) verhalen en in sommige geval
len b. v. in handelszaken den medecontractant door
gijzeling zoo mogelijk tot betaling dwingen; maar
de Staat zelf houdt er zich buiten, de strafrechter be
moeit er zich niet mee, tenzij er bedrog, oplichting
of eenig ander misdrijf heeft plaats gehad. In het al
gemeen heeft men met dezen stand van zaken volko
men vrede. Men begrijptdat de Staat alle nalatige
schuldenaars niet in de gevangenis kan zetten, niet
ieder kan straffen die niet levert wat hij zich verbon
den had te leveren, het werk dat hij op zich genomen
had niet behoorlijk volbrengt, of niet doet wat hij
volgons de door hem gesloten overeenkomst verplicht
was te doen. Die omtrent iemands soliditeit niet zeker
is, moet het zelf weten of hij zonder borgen of andere
zekerheid met he pi wil coutracteeren. Wil de hande
laar crediet verleenen dat is zijne zaakde Staat kan
hem niet helpen als het verkeerd afkomt. Alleen wan
neer hij bedrogen is treedt de strafrechter op.
Minder vast is men echter in de leer, wanneer er
sprake is van de verbintenissen tusschen meesters en
dienstboden of werklieden tusschen werkgevers en
werknemers zooals men tegenwoordig zegt. In Indië
werd de dienstbode of werkmandie vóór het einde
zijner verbintenis wegliep of weigerde zijn werk te doen,
steeds gestraft. Om de vele misbruiken die daarvan
het gevolg waren is deze zaak onlangs anders gere
geld en heeft men getracht waarborgen te geven
tegen misbruik. Mogelijk is de toestand daardoor iets
verbeterd maar naar onze meening kan hij niet vol
komen gezond worden zoolang de politie en de straf
rechter er zich niet geheel buiten houden zooals hier
in Nederland behoudens een enkele uitzondering het
geval is. Ook hier is de betrekking tusschen den
meester en zijn dienstbode of werkman afzonderlijk ge
regeld maar alleen in zooverre dat de schade die de
eene partij zou kunnen vorderen wanneer de andere
het contract verbreektdoor de wet zelve is bepaald.
Over het bedrag der schade te procedeeren zou dan
ook in deze zaken al te onzinnig zijn ITet is bekend,
dat dienstboden en werklieden hun dienst Kunnen ver
laten of kunnen worden weggezonden voordat de huur-
tijd verstreken is indien voor dat wegloopen of weg
zenden geldige redenen bestaan maar datzonder die
wettige redeneneen dienstbode of weraman die zijn
dienst verlaat het verdiende loon verbeurten de
meester die hem wegzendt, hem behalve het bedrag
van de verschenen huur nog zes weken huur daaren
boven moet betalen. Dat deze regeling zeer gebrekkig
iswordt vrij algemeen erkend maar het beginsel
bepaling van de schadevergoeding in de wetverdient
gehandhaafd te worden.
Van het beginsel dat bij contractbreuk de strafrech
ter buiten de zaak blijft, is hier te lande alleen afge
weken waar het de verbintenissen geldt van schipper
of scheepsvolk bij de koopvaardijvaart. Wanneer een
matroos zonder verlof van boord gaat of weg blijft, kan
de schipper hem door de politie aan boord laten bren
gen en tot het oogenblik van de afreis in verzekerde
bewaring houden; maar daarenboven wordt de schipper,
stuurman of de verdere schepeling die deserteertmet
gevangenis gestraftdie verschilt in de gevallen dat
de desertie plaats heeft vóór, gedurende of na de reis
en de schuldige gage of handgeld heeft ontvangen, in
welk geval bij de gevangenisstraf nog een geldboete
wordt opgelegd. De vele belangen die bij de scheep
vaart betrokken zijn hebbenna lange aarzelingin
1856 de wet houdende bepalingen omtrent de huishou
ding en tucht op de koopvaardijschepen in het leven
geroepen waarin onder anderen deze strafbepalingen
voorkomen. Wanneer een schip gereed ligt om te
vertrekken kan het wegblijven van den schipper, den
stuurman of een paar matrozen, die niet zoo aanstonds
door anderen vervangen kunnen worden de afreis be
letten en daardoor konden niet alleen de belangen
van de reederij maar ook die van vele anderen van
derden van bevrachters en inladers en geadresseerden
der goederen en van passagiers belangrijk worden be
nadeeld. Niet in het uitsluitend belang alzoo van de
reederij, maar van den geheelen handel en het algemeen
verkeer is men er in 1856 toegekomen, vuor de ver
bintenissen van schipper en scheepsvolk doch ook
maar alleen wat de buitenlandsche scheepvaart betreft
van het stelsel af te wijken dat voor contractbreuk
naar bet burgerlijk recht verwijst en er den strafrech
ter buiten houdt. En dit is niet geschied dan nadat
er jaren iang althans sedert 1839 van verschillende
zijden met kracht op was aangedrongen toen naar
het schijnt, vooral tegen de schromelijke desertie buiten
's lands de nood het eischte Nog in 1853 verklaarde
de toenmalige Minister van Justitie Mr. D. Donker
Curtius dat hij niet overtuigd was van de noodzake
lijkheid eener wet op de scheepstucht.
In de laatste jaren zijn er stemmen opgegaan voor
strafbepalingen tegen desertie bij een geheel andere
soort van scheepvaaat dan de koopvaardij namelijk
tegen desertie van de zeevisschersvaartuigen. In haar
verslag van den staat der Nederlandsche zeevisseherijen
over 1876 vestigt het Collegie voor de zeevisseherijen
de aandacht der Regeering, op deze zaak, „De ont
wikkeling van de zeevisscherij en de aanzienlijke uit
breiding van de vloot, voor die visscberij dienende"
schrijft dit Collegie ..heeft een groote vraag naar
scheepsvolk doen ontstaan en zoowel het handgeld als
de gage tot eene vroeger ongekende hoogte opgevoerd.
En toch in weerwil van die gunstige omstandigheden
gebeurt het dikwijls genoeg dat schepen in de haven
moeten terugblijven, omdat men er niet in kan slagen
het vereischte volk bijeen te krijgen. Men begrijpt
licht dat wanneer bij deze gesteldheid van zaken de
reeder eenerzijds er meer dan ooit belang bij heeft
dat de bemanningvoor welker aanwerving hij zich
bijzondere opofferingen getroosttehare verbindtenis
stipt naïeve anderzijds juist het gevaar groot is dat
deze of gene die verbintenis lichtvaardig verbreke, om
dat hij dit kan doen met de wetenschap dat de ge
legenheid om elders voordeelige plaatsing te vinden nu
minder dan ooit ontbreekt." Het Collegie hield zich
dan ook reeds bezig met het onderzoek welke bepa
lingen van de tuchtwet voor de koopvaardij toepasselijk
gemaakt zouden kunnen worden op de zeevisscherij In
de volgende verslagen wordt de aandrang op wettelijke
voorziening steeds sterker. De behoefte aan geschikt
scheepsvolk wordt steeds gro der, sommige reeders ontzien
zich niet door belofte van groote geldelijke voordeelen
personen te lokken die zich reeds bij anderen hadden
verbonden en de visschers onttrekken zich onder al
lerlei voorwendsels aan hunne verplichtingen om zich
DOOR
2-1) M. W. MACLAINE PONT.
(Vervolg.)
VI.
Des middags kwam de commissaris van politie. Het
-was eene grootezware manmet een barsche stem
kort afgesneden zwart haar en scherpe bruine oogen.
Hij liep mijne kamer binnen, nam, voordat ik het hem
aanboodeene stoel en zette zicli tegenover mijalsof
hij t'huis was.
»Waar is u gisteravond geweest vroeg hij mij kortaf.
Ik zeide, dat zijne vraag mij verwonderde, dat ik niet
begreepwaaraan ik de eer van zijn bezoek te danken
hadwant dat ik mij nooit aan hem had laten presen
teeren en dat ik daarom des te meer verbaasd was over
de belangstellingdie hij in mij toonde. Ik zei dit
alles zoo beleefd mogelijk en hij begon daarop een lager
toon aan te slaan en verteldedat hij mij bezocht in
zijn ambt van commissaris van politie. Den vorigen
avond was er brand ontstaan in den tuin van dominé
Meinderts op een plaatswaar gewoonlijk vuur noch
licht kwam. De buren beweerdendat men mij kort
voor het ontstaan van den brand met licht bij de schut
ting had gezien en bij het plaatselijk onderzoek, dat
hij dien morgen had ingesteldhad hij voorwerpen ge
vonden, die, zooals men zeide, mij toebehoorden. Hij
liet mij het zakmes, den sleutelbos en het zakboekje
ziendie ik als mijn eigendommen herkende en toonde
mij ook het doosje lucifers. Ik zeidedat dit ook wel
het mijne zou zijn, want dat ik gewoonlijk hetzelfde
soort gebruikte. En ik wees hem op een doosjedat
voor mij op de tafel stond.
»Het doosje was openzeide hijsen de lucifers
lagen verspreid vlak bij de plaatswaar de brand is
ontstaan."
sik denkniet vlak daarbijgaf ik ten antwoord
sliet zal wel een tien schreden verder geweest zijn."
sHoe kwamen ze daar
sDat kan ik niet met zekerheid zeggen. Vermoedelijk
zullen ze uit mijn zak gevallen zijnevenals de drie
andere voorwerpen."
sU bekent dus, dat u op de bergplaats van liet hout
geweest zijt
sik zie geene reden om het te ontkennen. Ik ben
er gisteravond geweest."
sEn hoe laatongeveer
sHet was, geloof ik, half elf, toen ik naar huis ging."
sliet moet later geweest zijn."
sDat kan ook wezenik heb niet op mijn horloge
gekeken. Op een minuut of vijfook op tien minuten
kan ik het niet bepalen."
sDe brand is eerst om elf uurof nog daarna uit
gebarsten."
sZeer waarschijnlijk, want toen ik er was, was er
nog geen spoor van te zien."
sWat deedt u erals ik vragen mag
Ik voelde dat ik rood werd. Had de man wel liet
recht om zooveel te vragen In elk geval had ik liet
recht niet, om hem naar waarheid te antwoorden.
sik weet niet," zeide ik, sik loop er wel meer. De
deur staat den lieelen dag open."
sEn deze voorwerpenhij wees op het noodlottige
viertal, skunt u ook nagaan, hoe u die verloren hebt?''
sik denk dat ze uit mijn zak gevallen zijn. Ik ben
op een stapel planken geklommen en in het donker er
afgevallen." En ik wees hem op mijn gezicht, dat,
helaastoondehoezeer ik de waarheid sprak.
De commissaris kon niets meer uit mij krijgenhoe
veel moeite hij ook deed. De reden van mijne tegen
woordigheid op de bergplaatskon ik niet opgeven, want
ik mocht Berta's naam niet noemenen slechts wei
nig wijzer dan hij gekomen wasmoest hij dus weer
vertrekken.
Nauwelijks was hij weg of er werd zeer bescheiden
aan de deur geklopt en binnen trad de notaris
Blouhuys. Verrast sprong ik op.
sWel mijnheer 1" riep ik uit, sdaar doet u mij ge
noegen meeIk had niet durven hopendat u mij zoo
spoedig zoudt komen bezoeken." Ik was waarlijk ge
troffen door zijne hartelijkheid en had die van hem niet
verwacht. Maar hij zag de hand, die ik hem aanbood
niethij was nog bezigmet zijn scherpenonderzoe
kenden blik langzaam door de kamer te laten gaan
zooals hij altijd deedals hij ergens binnentrad. Het
is aardig om op te merken, hoe iemand soms, door de
wijze, waarop hij haar volbrengt, al het goede van zijn
daad weer wegneemt. De komst van den notaris had
mij warm gemaaktzijn onderzoekende blik deed mij
bevriezen, dk was overtuigd, dat hij met denzelfden
blik over de straat naar mijne woning was gewandeld
en in de gelaatstrekken van de voorbijgangers had trach
ten te lezenhoe zij zijn tocht beoordeelden. Deze vond
het zeker eene flinke daad maar die twee anderen daar?
Keurden die het wel goedna alles wat er was gebeurd
Goedhartigheid was goed en welmaar ik lag toch onder
een schrikkelijke verdenking, en als een man als de
notaris daar zoo los overheen staptegaf hij dan wel
een goed voorbeeld aan de jongelui in de stad? En