No. 47.
Tweeëntachtigste Jaargang.
1880
WOENSDAG
11 AUGUSTUS.
FEUILLETON.
Prijs der gewone Advertentiën
©fftciccl CScbccUc.
Staatsbemoeiing tegen contractbreuk.
DOMINÉ MEINDERTS' NICHTJE,
ALkllAARSCHE COURANT
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdag-avond uitgegeven. Abonnementsprijs
per drie maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers f 0,06.
Van 15 regels f 0,75; iedere regel meer/0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
NATIONALE MILITIE.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR; roept,
krachtens bekomen aanschrijving, op, de onderstaande personen,
om zich, op II Augustus 1880 bij hun korps aan te melden
als volgt
INFANTERIE, garnizoen te Haarlem ligting 1877.
Joh". Mattheus Antonie Winkelaar, Hendricus Jacobus de
Jong, Christiaan Corn". Langeree, uit deze gemeente en Stepha-
nus Weijers van Egmond binnen.
INFANTERIE, garnizoen te Helder, ligting 1877.
Pieter Joh". Koole, uit de gemeente HelderBernardus Panne-
koek, Teunis van Baar en Willebrordus Koopman uit deze
gemeente en Arend de Wolf van Eskhuizen-
INE ANTE RIE, garnizoen te Amsterdam.
Jakob Hubert, Spelten, uit deze gemeente, Joh". Scherpen-
huijsen van Purmerend en Jan Bier van Oosthuizen.
GRENADIERS en JAGERS, garnizoen te 's Gravenhage.
Reindert Adolf van Alkmaar.
De opgeroepen verlolgangers moeten zich voor 4 uur 's na
middags van den dag der oproeping bij hun korps vervoegen
en hebben regt op daggeld a 25 cents en vrij transport,
wanneer hun korps of de plaats van bestemming meer dan
30 kilometers (ongeveer 6 uur) van bier ligt, een en ander
tijdig ter gemeente-secretarie alhier aan te vragen, terwijl al
daar, desnoodig, betreffende de oproeping of plaats van bestem
ming inlichtingen kunnen worden verkregen.
AlkmaarDe Burgemeester voornoemd
9 Aug. 1880. A. MACLAINE PONT.
ii.
Wanneer de vraag ter sprake wordt gebracht, of de
Staat het verbreken hunner verbintenis door de beman
ning der zeevisschers-vaartuigen moet tegengaan door
de weggeloopen stuurlieden en visschers met gevange
nis of geldboete te straffeD behoort men zich af te
vragen of er voldoende grond bestaat om ten aanzien
van deze verbintenissen een uitzondering te maken op
den regel en af te wijken van het gewone recht, tenzij
men van oordeel mocht zijndat ook ten opzichte van
andere verbintenissen waar zich de wenschelikheid
voordoet liet zelfde moet geschieden wat thans voor
die van onze visschers begeerd wordt. Wanneer toch
beweerd wordt, dat zonder de gewenschte strafbepa
lingen de reederijen aan groote verliezen worden bloot
gesteld de zucht om zijn geld in deze reederijen te
plaatsen dientengevolge aanmerkelijk zal verminderen
en een zoo belangrijke tak van nijverheid zal te niet
gaan dan mag men niet nalaten te vragen maar als
dezelfde gronden in het belang eene andere soort van
industrie worden aangevo,erd wat dan Zal de Staat
dan ook daar met zijn gevangenissen te hulp moeten
komen? Het antwoord kan wel niet anders dan beves
tigend zijn. Wat ten behoeve van den eenen tak van
nijverheid geschiedtkan zonder onbillijkheid aan den
anderen niet geweigerd worden. De Scaat mag niet
met twee maten meten en geen grooter voorliefde too-
nen voor het bedrijf van Jan dan voor dat van Piet.
Het Collegie voor de zeevisscherijen dat sedert 1876
op een bijzondere tuchtwet voor onze visschers aandringt,
schijnt er geen bezwaar in te zien datwanneer de
behoefte blijkt, ook voor andere ondernemers wordt
gedaan wat thans voor de reeders onzer zeevisschers-
vaartuigen verlangd wordt. Het Collegie verklaart zich
overtuigd „dat wettelijke bescherming van aange
gane verbintenissen de eerste behoefte is van elke nij
verheid en tevens de billijke eisch welken zij aan een
goed geregeld staatsbestuur mag stellen." In het voor-
loopig verslag omtrent het onderzoek van het inge
diende wetsontwerp door de leden der Tweede Kamer
wordt beweerd dat al hetgeen de Regeering ten aan
zien der zeevisscherij aanvoertevenzeer, soms zelfs in
hoogere mate, geldt ten aanzien van sommige fabrieken,
van de werkzaamheden bij het iuhaleu van den oogst
den veenarbeid de zalmvisseherij. Is dit zoo, dan zou
ook ten behoeve van deze ondernemingen een verzoek
van belanghebbenden om gelijke hulp toegestaan moeten
worden. Het blijkt alzoo dat wij hier met een hoogst
belangrijk maatschappelijk vraagsr.uk te doen hebben
namelijk dit is het belang van den eenen of anderen
tak van nijverheid een voldoende grond voor den Staat
om met zijn strafrecht te hulp te komen
Het Collegie voor de zeevisscherijen heeft langen tijd
geaarzeld den wensch van sommigen der vele reeders
tot den zijne te maken. „In den laatsten tijd" lezen
wij in zijn verslag over 1877 ,,zijn wij intusschen
van gedachte veranderd. Wat vroeger de wensch was
van enkelen is nu de wensch geworden van alle reeders
die wij in de gelegenheid waren te raadplegen." Uit
deze woorden blijkt onzes inziens duidelijk genoeg, dat
het Collegie in beginsel met den maatregel weinig iu-
genomen is maar er alleen op aandringtomdat het
naar zijne meening wel niet anders kan wil onze zee
visscherij haar tegenwoordigen bloei zien bestendigen en
zoo mogelijk zien toenemenomdat de nood het vor
dert. Zelfs wenscht het niet alle visschersvaartuigen
onder de begeerde tucht te brengen. „Natuurlijk
dat de wet die wij bedoelen" lezen wij in het
zelfde verslag „niet op alle visschersschepen zou
moeten worden toegepastmaar alleen op die welke
groote reizen maken. Tussehen deze te onderscheiden
kan niet moeilijk zijn want de vraag voor welke schepen
de wet al ot niet zou moeten gelden wordt van zelf
beslist door het al of niet gebruiken van eene mon
sterrol." Maar waarop steunt dit onderscheid zouden
wij willen vragen. Als de eigenaar of reeder van
het kleinere visschersvaartuig van daag of morgen ook
de monsterrol wil invoeren en dezelfde bescherming
eischt zal men hem die toch niet kunnen weigeren
omdat hij maar een klein vaartuig heeft en lcorte reizen
inaakt? Hoe groot zal het vaartuig of de reis moeten
zijn om aanspraak te kunnen maken op bescherming
De aarzeling om de bedoelde strafbepalingen in te
voeren is te meer verklaarbaar wanneer men let op
de oorzaak van het kwaad. Wat zal men antwoorden op
de bewering dat do reeders zeiven de bemanning der
visscherijvloot bedorven hebben en nu bij de Regeering
om hulp aankloppen De verslagen van het Collegie
voor de zeevisscherijen geven aan die beschuldiging
slechts al te veel grond. De zeevisscherij heeft zich
in de laatste jaren zoo snel uitgebreid er zijn zooveel
nieuwe schepen gebouwddat er geen voldoende be
manning voor te vinden was. Bij gebreke van geschikte
visschers heeft men daarom allerlei personen, menschen
die noch varen noch visschen konden, in dienst genomen.
Geschikt personeel, visschers van beroep werden echter,
zooals van zelf spreektboven anderen gezocht, en zoo
ontstond een ware wedstrijd tussehen de reeders om
zich de diensten te verzekeren van de betrekkelijk
weinigen die bekend stonden als volkomen voor 'nun
bedrijf berekend. De reeders zeiven zijn begonnen el
kander te onderhuren. Door groote geldelijke voor-
deelen, ruim handgeld en hoog loon, lokten zij geschikte
visschers die zich reeds bij anderen hadden verbonden,
naar hunne vaartuigen en verleidden hen alzoo tot de
sertie. Nu zij op deze wijze handgeld en gage tot een
ongehoorde hoogte hebben doen stijgen en de bemanning
der visschersvloot bedorven hebbenkomen zij den
Staat verzoeken om hen uit den nood te helpen zeg
gen de tegenstanders van den maatregel. De voorstan
ders antwoordden dat slechts enkele reeders zich aan
deze laakbare handelingen hebben schuldig gemaakt,
en de goede, eerlijke reeder, die niet onderhuren wil,
er het slachtoffer van is dat het kwaad nu het een
maal bestaatbehoort te worden tegengegaan onver
schillig aan welke oorzaak het is te wijten, en dat het
wetsontwerp evenzeer een strafbepaling inhoudt tegen
den reeder die een schepeling in dienst neemtwe
tende dat hij van een ander zeevisschersvaartuig gede
serteerd is als tegen den stuurman, visscher of matroos,
die zich aan zijn verbintenis onttrekt. Zij voegen er
bij dat niet alleen de belangen der reeders afdoende
maatregelen vorderen maar ook de belangen van an
deren van de geheele bemanning van het vaartuig door
de desertie van een enkelen schade kunnen lijden omdat
de zeevisscherij zonder een volledig personeel niet kan
worden uitgeoefend. De tegenstanders merken op, dat
daarvan nog weinig is gebleken en tot nog toe alleen de ree
ders hebben geklaagd. Zij wijzen er bovendien op dat de
reeders zeiven het middel tot genezing van de kwaal
reeds hebben gevonden door zich onderling te verbin
den geen visschers in dienst te nemen die hunne met
andere reeders aangegane overeenkomsten breken en
een hooge boete te stellen op handelingen met deze on
derlinge verbintenis in strijd. Wel wordt gezegd dat
deze verbintenis nog verre van algemeen is en slechts
voor een enkele gemeenie geldtmaar daartegenover
werd gevraagd, hoe dat mogelijk is, indien, zooals het
Collegie voor de zeevisscherijen beweert, „van den Helder
tot aan Vlissingen alle reederijen van visscherschepen
samenstemmen in één zelfden wensch dat namelijk de
DOOR
23) M. W. MACLAINE PONT.
Vervolg.)
»Wij zullen de juffrouw eerst wat op haar gemak
zetten," zei Piet, terwijl hij eerst Berta en daarna de
overigen van stoelen voorzag. Ik moet bekennen, dat
ik te zeer van mijn stuk gebracht was door dit onver
wachte bezoek, om aan iets te denken. Piet echter
schonk Berta, die sterk beefde, een glas water in en
telkens als hij mij met zijn gewone bedrijvigheid langs
liepbeet hij mij allerlei afgebroken volzinnen in het
oor, die mij op de hoogte van de zaak moest brengen.
»'k Ben er langs geloopenweetje ik was er een
beetje nieuwsgierig naar en dan Vrijdag is daar de
krans aan huis en ik dacht, de wijn zou wel zoowat
op zijn en ik had juist van dien lekkeren kruidenwijn
gekregen. Willem, heb je hier ook wat spiritus Niet?
Dat 's jammer't zal straks misschien noodig zijn
Zoo even was het noodig Hemelwat huilde ze
't Was naar om aan te zien."
»Pas opPietje zult de waschtafel omgooienriep
nu de notarisdie naast Berta was gaan staan en haar
tot kalmte zocht te brengen. Werkelijk stond dat meu
bel al met een van zijne drie pooten in de lucht, maar
Piet deed het met den uitroepsGeen noodvader
weer op den grond terecht komen en vervolgde toen
zacht tot mij»'t Was treurig om te zienzoo'n aardig
vroolijk meisje En ze riep maardat ze er alles van
wistvan den brand meen ikmaar dat ze niets wilde
zeggen, als jij er niet hij waart en daar je er zoo aller
dolst uitzietneem mij niet kwalijkWillemen dus
niet over de straat kunt gaanheb ik het heele troepje
maar hier gebracht. En daar zijn ze nu zeide hijmet
ware zelfvoldoening op het troepje starendsen maak
jij nu maar gauwdat je haar aan het praten krijgt."
Deze laatste woorden werden algemeen verstaan door
de stiltedie er nu in de kamer heerschteen toen ze
uitgesproken waren, werd die stilte nog grooter. Ik
stond op en ging naar Berta toe.
sBertazei ik bevendsals je iets te zeggen hebt,"
en hier vatte ik hare handskomzeg het dan. Wij
zijn immers oude vrienden?"
Zij echter hield haar zakdoek voor haar gelaat ge
klemd en het duurde lang, voordat zij van het snikken
kon uitbrengen: sWillem! Willem! Ik heb den brand
aangestoken
Ik haalde diep adem. sDat had ik al gedachtBerta,"
zei ik. sVertel maar hoe alles gebeurd is. Het is een
ongeluk geweest, natuurlijk."
Mevrouw Meinderts sprong op. sWatzeide zij tot
Berta, sHeb jij den brand aangestoken en weet hij er van?
Nu zult ge mij toch vertellen, hoe alles in elkaar zit."
Door haar uitval maakte zij dit het arme meisje echter
onmogelijk en daarom vatte ik het woord op.
sMevrouw," zei ik, sik geloof, dat ik u even goed
de noodige inlichtingen kan geven. Hoe ik over Berta
denkkunt u na mijn bezoek van de vorige week weten
en reeds lang voor dien tijd mocht ik zoo gelukkig zijn
te ontdekkendat ik ook haar niet onverschillig ben.
Mijnheer Meinderts en u vondt echter bezwaar in onze
verbintenis wij mochten elkaar niet meer zien en
sEn daarom stondt je door een gaatje van de schut
ting met elkaar te praten," zei mevrouw Meinderts
vrij grimmig.
sEn wij besloten," vervolgde ik, terwijl ik toestemmend
boog, sneem mij niet kwalijk, mevrouw, maar wij
moesten er wel toe hesluitenom door datzelfde gaatje
een briefwisseling te beginnen."
sHoogst onvoorzichtigmompelde de notarisszoo
iets wordt altijd ontdekt."
sEn hoe dikwijls is dat wel gebeurd vroeg mevrouw
Meinderts langzaam en nadrukkelijk. sHoe dikwerf is
dat wel in m ij n huis gebeurd
sGisteravond gebeurde het voor het eerst, mevrouw,
antwoordde ik zeer beleefd en onderdanig. Maar mijn
hart juichte; ik begon te begrijpen, waarop dit tooneel
kon, neen, moest uitloopen. »Ik stak mijn eerste
briefje door het gaatje in de schutting en Berta greep
er naarmaar in het duister greep zij mis en het viel
op den grond."
»En ik ging naar huis om licht te halen en het op
te zoekenzei Berta zacht.
sluisten toen ik iemand met licht terug zag komen
dacht ik dat gij het waart
»En je vroegt om haar lief gezichtje te zienzei
mevrouw Meindertsvoor een oogenblik op zegepra-
lenden toon, smaar toen jegoedkeekt, zag je niemand
dan mij. Jadat was een leelijke tegenvaller
Haar woorden werden echter onverstaanbaar gemaakt
door het luide gelach van Piet. Hij schaterde het let
terlijk uit. sis het waarlijk waar, Willem?" riep hij.
»Mijn hemeldat is de mooiste kluchtwaarvan ik
ooit heb gehoord En hij lachte zoo hartelijk dat het
aanstekelijk werd. Berta, die toch al zenuwachtig was
hield zich niet goed en ook de dominé kon een flauw
lachje niet onderdrukken. Ik wenkte Piet om zich toch
bedaard te houdenwant mevrouw Meinderts maakte
angstverwekkende aanstalten om heel driftig te worden.
Ik was de eerstedie de macht over mij zelf terug kreeg.
{Slot volgt.)