No. 91. Twee en tachtigste Jaargang. 1880. ZONDAG JN O V E M B E li. SR? goede oude tijd. FEUILLETON. De Macht der Liefde Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE B I, A D. ALKMAARSCHE COURANT Deze Courant wordt Dinsdag-, Dondsrdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80 franco door het geheele Kijk 1, De 3 nummers 0 06. Van 1—5 regels/0,75; iedere regel meer/0.15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Bij alle oude volken ontmoet meu overleveringen en dichterlijke verhalen van een „gouden eeuw van een tijd van algemeene welvaart en tevredenheid,een tijd van recht en vrede en eensgezindheid, van onschuld, aartsvader lijke eenvoud en reine zeden eu mogen de nieuwere vol ken ook al van geen gouden eeuw spreken zij gewagen toch gaarne van een beteren tijd die vervlogen is van den „goeden ouden tijd", toen de menschen vro mer en eerlijker waren dan thans, toen men door goede trouw en noeste vlijt vooruit trachtte te komen het gezag werd geëerbiedigd de nationale deugden nog onverbasterd waren en de rustige burgers, met h n stand tevreden elkander helpend en steunend hun bescheiden de 1 met dankbaarheid genoten. Onze def tige geschiedboeken geven tot die meening alle aanlei ding. De vaderlandsche historieschrijver schetst bij voorkeur de roemrijke de edele en goede daden van het voorgeslachten wie zal ontkennen dat het groot- sche en goede meer verdient aan de vergetelheid ont rukt te worden dan het lage en onedele Toch heett een dergelijke eenzijdige voorstelling deze schaduwzijde, dat men gevaar loopt niet alleen den tegen«voordigen tijd eu het tegenwoordig menschen ge.-lacht te laag te stellen en daardoor in zijn oordeel onrechtvaardig en onbillijk te worden maar daarenboven tot moedeloos heid te vervallen en te wanhopen aan de verbetering en den vooruitgang van een zoo verdorven en verbas terd geslachtte wanhopen aan de toekomsten dat dit een bedenkelijke zaak is zal men evenzeer geree- delijk willen erkennen. Pessimisten zijn slechte bur gers zij missen de kracht en de opgewektheid om te doen wat hunn band vindt om te doen, en wat kan inen verwachten van den man die steeds het oog ge richt houdt op de kim waar de zon van den vorigen dag is ondergegaan en de laatste avondschemering is verdwenen en geen acht wil slaan op den nieuwen d geraad die aanbreekt? Geen beter middel om van zulk een eenzijdige be schouwing genezen te worden dan de lezing van de ge schriften niet over onze voorouders maar van onze voorouders zooals die geschreven werden voor hunne tijdgenooten en door hunne tijdgenooten werden ge waardeerd geschriften waarin die tijdgenooten ten too- neele werden gevoerd sprekend en handelend optraden, waarin het leven de zeden en gewoonten des volks in levendige tafereelen werden geschetsten de be langstelling en de bijval van den tijdgenoot zijn er ons borg voor naar waarheid werden geschetst. (Mcn begrijptdat wij de tooneelspelen bedoelen niet het deftige treurspeldat ziju helden zocht in fabelover- lev -ring en geschiedenis onder de koningen eu de machtigen der aarde maar het blijspelwaarin het volk, waarin de tijdgenoot optrad, zooals hij reilde en zeilde. En onder die blijspelen geen getrouwer en schilderachtiger dan die van Gerbrand Adriaenseu Bre dere den Amsterdammer uit den deftigen burgerstand, door Coster en Huygens hoog" geschat, die ons de Amsterdammers uit de eerste jaren der zeventiende eeuw, de eer-te jaren van een nieuw en krachtvol volks leven heefi geschetst in handel en wandel. Hoe dikwijls hooren wij tegenwoordig en waarlijk niet zonder grond verzuchtingen over ondegelijkheid lichtvaardigheid en kwade trouw in ban iel en bedrijf, over den bankroetier die ongestraft zijn schuldeischers benadeeltweldra het hoofd weer verheft en nieuwe, schitterende zaken doet. Welnu Bredero laat den Amsterdamse hen koopman voor ons optreden die „tien voor ien" krijgt door „maer men moetet niet seg- gen" sluikhandel te drijven met de „Duvnkerckers" of doo „doch ick selt niet vertellen" kandelaars en dergelijke werken te vervaardigen „schoon en groot van buyten maar in 't lijf' en is het niet dan loot." Hoort hoe de Amsterdammers van 1G18 tver hunne tijdge nooten spreken „Hoe grooter dief, hoe eerder deur. Voerder lestent niet on banckerot, daer men een kerek op miende te bouwen De menschen, lieve man zijn langhor r.iet te betrouwen, 't Is heden daegs een wetspul Van een ijverig koo; man heet het „Noch heeft iiy ('t is vreemt) niet eens gebanckeroet En ft sclioon soo gheviel dat hy quam te fallieeren En loopt hy om et n Ces l't is weer een man met eeren, Als de.-e k lopluy doen, die men, nae 's Keysers keur, Souw hanghen by de keel dat in haer eyghen deur, Vermits sy diefsghewijs veel goede luy doen treuren. Begon men dithet souw soo dikwils niet ghebeuren." In een blijspel van lateren tjjd „Banquerout a la mode", wordt over hetzelfde onderwerp gezegd: ,,'t Is hedendaags de mode, Men heeft hen slechts maar eens tot een accoort te noden, En blijven makk'lijk thuis hier bi ruien t eze stadt. Men kiest niet als voorheen vol vreez' het hazepad Naar 't graaflijk Cuilenborg of vesting van Vianen (2) Men kan een betere weg zich tor de rijkdom banen." Geld maakt tegenwoordig alles goed, pleegt men te zeggen bet maakt gezien en geachtbrengt tot eer en aanzien en lokt de minnaars van ver en nabij. ELoe stond het daarmede in Bredero's tijd Als Andries tot Halmen zegt: „O lieve man men kan jou wel en jou gheslacht Wie isser toch die jou, of die de jouwen acht?" krijgt hij tot antwoord (1) Ce9 of cessiehrief, akte van faillietverklaring. (2) Kuilenberg en Vianende oude vrijsteden. „Ja, acht oft niet gheachtdaer leyt niet an bedreven. Mocht ick metelcken kint een tonne gouts maer gheven Ick wed dat ic k eerlangh oock op het kussen sat En dat de best van al my om mijn dochter badt Men weet het bedensdaeghs soo abel te besteken Elck soeckt de slechte luy soo deeglijck te bepreken En al waren d'Amsterdammers niemendal graech Soo souwer wel een Zeouw of een van's Graven-haech, Hoewel dat sij niet veel van de koeck-e.ters (3) houwen, Alsoo een maeke Moer minuelijck garen trouwen Alsser maer gelt en was: 't is nu een ander tijdt, Al waer ick Turek of Jood ick werde wel ghevrijdt." Als wij thans vragen waar de oud-Hollandsche trouw is gebleken en haar bij onze voorvaderen wilien zoeken, schijnen wij verder te moeten teruggaan dan de zeven tiende eeuw. Immers een Amsterdammer uit Bredero's tijd klaagt reeds „D'ouwde eenvoudigheytdaer wy soo veel van spreken, Quam door hot nieuw bedroch wel haest den hals te breken, Waer is nu dat gheloof en die Hollantsehe trouw? Die is soo ver vau honck voor diese soecken souw. Doen was een wo^rt een woortnu moet men listich schrijven Indien men wil bewaert voor loose lidsers (4) blijven. Ook over den grooten toevloed van vreemdelingen wordt geklaagddie esn hoog woord voeren en dik wijls boven de eigen landgenooten worden voorgetrok ken. De eerzame Jan Knol Amsterdammer van ge boorte verwijt Harinen „Jvbent van Twent en Drent op een stroowis komen dry ven." Robbenknol wiens vader, toen hy molenaar was, „uit de backers koorensacken meer nam als hem toe behoorde", en die tot leefregel heeft„die wel drinckt, slaept weleti die wel slaept en doet gheen sonden," zegt van zijn meester, een Brabander „Maer één dingh wild' ick wel dat hy kende syn staet En dat hy niet e'i gingh soo trotsch ghelijck hy gaet. Dan 't schijnt wei, 't is'een wetdie stipt werd onderhou wen By het Brabantscke volck so mannen oock als vrouwen. Al dat verloopen gc et zijn al Joffers en Monseurs Al hebben sy (als ick) gheen penningh in de beurs." Trijn Snaps hooren wij op de volgende wijze voorde rechten van haar broer in de bres springen „Wel wat duyvel wat het hy te seggen van mijn jongste broer Al staet hy nae 't beulschap, hv doetet met Godt en met eeren, Mach by also wel als een aer niet een request presenteren? Hy is een Burgers kijnt. Maer't Hof gaet er so wat mee deur, d'Eeno vreemdelingh of d'ander, die gaet altoos veur." (3) Koeketerseen bijnaam van de Amsterdammers. (4) lidsers schurken. (6) door Helena. die waar haar voetstap naakt, Het doode levend en wat leeft gelukkig maakt. Da Costa. Ik verteerde het geld in de sociëteit en daar kwam de verzoeking tot mij vergetelheid te zoeken in den drankmaar gelukkig verzette zich mijn eergevoel daar tegen en bewaarde mij voor het diep rampzalig lot, bij al mijne ellende mij zeiven ook nog te moeten verachten. Eenige jaren sleepte ik zoo mijn treurig bestaan in het kleine stadje waar niemand mij kende, voort, tot dat op zekeren dag mijn kunstgevoel weer in mij ont waakte en tegelijkertijd een onuitsprekelijke haat jegens de vrouw die mij bijna voor de kunst had doen ver loren gaan. Er was echter eene groote verandering in den aard vau mijn arbeid gekomen de lieve huisselijke toonee tjes vol aanvallige kinderkopjes en zonnige meis jesgestalten hadden plaats gemaakt voor ontzettende drama's vol misdaad en ellende die ik op het doek voorstelde en die den toeschouwers door hun vreesselijk realisme eene rilling door dc leden joegen maar mij niettemin nieuwe lauweren deden inoogsten. Zoo verbeterden zich mijne omstandigheden langza merhand en begon ik mij weer in de wereld te vertoonen. Ik bewoonde weldra eene fraaie villa dicht bij Napels men bewonderde mijn genie en ik werd overal geëerd en gevierd maar mijn hart blee 1 koud en ledig dat was voor altijd gesloten voor elke teedere aandoening en dood voor elk gevoel van geluk. Later heb ik Bianea als de vrouw vau den graaf terug gezien te midden eener schitterende omgeving en omringd door een stoet van bewonderaars. Zij wilde ook mij weer in hare strikken lokken, doch dit gelukte haar niet en maakte haar in mijne oogen nog verach telijker. Een nameloos bitter gevoel rees in mijn hart op, bij het zien hoe zulk een schepsel, dat mijn levens geluk en misschien ook dat van anderen verwoest had, zulk een vroolijk schitterend leven leidde en in plaats van straf slechts voorspoed en bewondering ondervond. Van dit oogenblik af aan gevoelde ik een diepe on- uitwischbare verachting voor alles wat vrouw heette daar zij allen in dit opzicht gelijk zijn zij schijnen onschuldig en beminnelijk maar zij huichelen liefde en spelen met ons hart zoodra rijkdom of aanzien baar eene betere toekomst aanbieden." „Dus zou er geene reine onbaatzuchtige liefde meer bestaan O mijn zoou geloof dit toch niet riep de heer Berns smartvol uit. „NeeD, die bestaat er niet; alles wordt tegenwoordig opgeofferd aan geld en zucht naar grootheid. Liefde beteekent niets in vergelijking van rang en rijkdom dat wordt reeds vroeg aan de kinderen geleerd en 't is dus geen wonder dat er onbeduidende en coquette vrouwen van groeien die zich met weerzin van een edelen weidenkenden man afwenden omdat hij niet rijk is, en zieh in de armen werpen van een niets- waardigen wereldling, omdat hij fortuin heeft of een adellijken titel bezit. Ik was niet eens arm noch on gezien in de maatschappij en toch werd ik bedrogen neen neen geloof ma- r niet aan reine liefde ik heb genoeg ondervinding opgedaan en genoeg gezien in mijn leven wat mijn geloof aan de waarde der vrouw totaal vernietigd heeft." De heer Berns zei niets meer, want hij werd pi: aangedaan bij het zien hoe de edele voor alle goede indrukken zoo vatbare ziel van zijn pleegzoon zoo geheel veranderd was en in zijn hart verwenschte hij de vrouw die van den veelbelovenden genialen jonge ling een somberen, menschenhatenden man had gemaakt. Hij had intusschen gedurig onrustige blikken op Emma geslagen die geen oog van Valerius af had en alles, wat hij zei, met de grootste belangstelling volgde. Hij beefdo bij de gedachte dat zijn reinonschuldig kind in de ontzettende geheimen van een verwoest menschenleven zon worden ingewijd en zei dus gejaagd „Etnma kind-lief, zet de wijn eens klaar in het pri- eeltjo en wacht ons daar opwant het wordt hier zoo warm." Emma stond op en verwijderde zich onmiddelijk tot groote verlichting van haar vader die zeer goed gezien had hoe ernstig het vroolijk gezichtje was geworden bij het droevig verhaal van Valeriushetgeen haar ongetwijfeld veel belang inboezemdewant voor welk jong meisje heeft niet de geschiedenis eener ongeluk kige liefde iets bizonder aantrekkelijks. De schilder zag haar peinzend na toen zij het ver trek verliet en streek met de hand langs het hooge voorhoofd en door het dichte zwarte haar, waar de smart zulko merkbare sporen had nagelaten. Na een lang stilzwijgen zei hij mot een mengeling van bitterheid en wanhoop in zijn stem: „Waarom is het hoogste geluk des levensde liefde van vrouw en kind mij voor altijd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1880 | | pagina 1