m
No. 100.
Twee en tachtigste Jaargang.
1880.
ZONDAG
Ter nagedachtenis.
FEUILLETON,
<15) De Macht der Liefde
12 DEC E MB Eli.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
Prijs der gewone Advertentiën
I k 1I WINCIM; COIIRAN
Deze Courant wordt Diasdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80 franco door
het geheele Rijk 1,
De 3 nummers O 06.
't Is een zeer alledaagsche klacht dat wij zeer wei
nig goede schrijvers en dichters hebben. Recensenten
en critici slaken luide jammerklachten over het verval
van onze romantiek, ons tooneel en onze poëzie een
gevolg natuurlijk van het gemis van bekwame schrijvers.
Dan is het buitenland vrij wat beter bedeeld en met
merkwaardige radheid die een groote bekendheid met
de buitenlandsche litteratnur verraadtwordt een ge
heele reeks van vreemde proza-sch rij vers en dichters
genoemd, als zoovele sterren van de eerste grootte. In
dagbladen en tijdschriften wordt het Nederlandsche
publiek zorgvuldig op de hoogte gehouden van de vruch
ten der buitenlandsche pers en als het een vreemd
auteur is gelukt zich hier eenige harten te winnen dan
kan hij er zeker van wezen, dat, zoodra hij maar iets
van eenige beteekenis in het licht zendthet bier zal
worden opgehemeld en als een juweel van bet reinste
water der menigte zal worden voorgehouden. Velen
zijn daardoor werkelijk beter bekend met buitenlandsche
dan met Nederlandsche schrijvers portretten van bui
tenlanders zal men in onze geïllustreerde tijdschriften
meer vinden dan van landger.ooten en menigeen komt
eerst na den dood van een verdienstelijk man tot de
bewustheid en de waardeering van zijne talenten.
Gelukkig dat dit althans nog geschiedt. Indien eene
natie slechts toont niet blind te zijn voor de deugden
of verdiensten van haar eigen zonen, zullen er altijd
worden gevonden die zich met liefde toeleggen op de
bevordering van haar voorspoed of aan haar intellectu-
eele ontwikkeling, die met onbaatzuchtigheid de pen of
de luit ter hand nemen tot leering of tot uitspanning
van tijdgenoot of nageslacht.
Zulk een man is dezer dagen ons ontvallen. Gedu
rende zijn leven vond ook hij niet altijd de erkenning
en waardeering, waarop zijne deugden en talenten hem
aanspraak gaven. Thans wordt de leemte gevoeld door
zijn heengaan veroorzaakt; zijn verdiensten en zijn wer
ken vinden thans erkenning en waardeering; ook de
nagedachtenis van Bernard ter Haar blijve in eere, als
die van een der edelste mannen, der degelijkste geleer
den der beste dichters, waarop de Nederlandsche natie
zich kan beroemen.
Hoewel ter Haar tijdens zijn predikambt te Eemnes-
Binnen Vlaardingen Arnhem Leiden en Amsterdam
en ook later nog, toen hij hoog eeraar te ütrecbtwas,
als kanselredenaar tot de gevierden van zijn tijd be
hoorden heeft hij als zoodanig nooit een schitterende
figuur ingenomen. Daartoe miste hij die sierlijke voor
dracht en stembuiging, waardoor verschillende zijner
door Helena.
die waar haar voetstap naakt
Het doode levend en wat leeft gelukkig maakt.
Da Costa.
„Is daar dan zóóveel aan gelegen?" vroeg hij. „Iedereen
weet hoe soms eene kleinigheid ons door eene ge
liefde hand geschonken groote waarde voor ons heb
ben kan en zoo had Emma voor geen geld ter wereld
de bloem, die Valerius haar gegeven had, willen missen."
„Ja zekerzei ze en voor dat hij er op bedacht
was, had zij zijn arm losgelaten en was naar de water
kant geloopen, waar zij snel en behendig in het bootje
sprong dat dwars over het water lag. Daar op hare
knieën aan de uiterste punt gelegen boog zij zich
zoover zij kon voorover en kon nog juist de bloem grij
pen, die een oogenblik later met den stroom de rivier
zou zijn afgegleden.
Hij was in een oogenblik bij haar en riep haar toe,
dat zij op moest staan en dat hij de lelie wel zon te
rug halen. Dit behoefde echter niet meer, want zij
hield het verlorene kleinood reeds in de hand en kwam
met een glimlach naar hem toe.
„Kindwat jaag je mij een schrik aan 't scheelde
niet veel of je was er ingevallen," zei Valerius verwijtend.
„O neen ik heb wel opgepast en nu heb ik ze te
rug, een oogenblik later had ik ze niet meer kunnen
grijpen."
„Nudat was ook nog zoo verschrikkelijk niet ge-
Van 15 regels/0,75; iedere regel meer/ 0.15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
tijdgenooten uitblonken. Hij had iets plats in zijne uit
spraak, iets plomps in de voordracht. Maar de kracht
van ter Haar als prediker was hoofdzakelijk gelegen in
zijn onbekrompen ruilden geestzijn innemende harte
lijkheid en gemoedelijkheid. Zelfs andersdenkenden, die op
kerkelijk gebied hemelsbreed in denkwijze van hem ver
schilden luisterden met genoegen en voldoening naar
zijn ernstige en hartelijke woorden die altijd in keurige
taal werden voorgedragen. Hoezeer hij het geheele
gebied der uiterlijke welsprekendheid in alle richtingen
had doorkruist en beoefend bleek vooral op zijn lief
hebberijcollege in dat vak, dat bij te Utrecht voor
jeugdige theologen gaf.
Geen wonder, dat, waar zooveel macht over den vorm
gepaard giug met zoo degelijk wetenschappelijke ken
nis als bij ter Haar het geval waszijne colleges in
hooge mate leerrijk waren en het voor de Utrechtsche
hoogeschool als een niet geringe aanwinst werd be
schouwd, toen hij in 1854 den hooglee aar Bogaard
opvolgde. Hoezeer zijn naam als geleerde toen reeds
gevestigd was blijkt wel uit het feit, dat de Leidsche
hoogeschool hem in 1839 honoris causa het doctoraat in
de godgeleerdheid had geschonken en reeds drie zijner
geschriften met goud waren bekroond, waaronder vooral
uitmunt „De Kerkhervorming in tafereelen geschetst."
Een lange reeks van werken volgde nog, allen in den
zelfden keurigen vorm uitmuntende door diepe veel
zijdige en grondige geleerdheid.
Die hem niet kende zou in die eenvoudige ietwat
boersche persoonlijkheid niet dien grooten geleerde heb
ben vermoed en die prozaïsche figuur niet dien ver
heven dichter. De eenvoud het overheerscbende ken
merk van zijn karakter dreigde somtijds over te slaan
tot nonchalance. Een meer chaotische verwarring als
in de studeerkamer van professor ter Haar heb ik zel
den aangetroffen maar ook weinig hooggeleerden, tot
wien de toegang gemakkelijker open stond bij wien
de jongelui steeds op welwi. lender ontvangst en wel-
meenender raad konden -okenen. Een enkele maal
zelfs ging hij in zijn goede zorg voor de studenten te
ver. Ik herinner mijdat hij eens aan het station te
Utrecht, gereed om naar Amsterdam te vertrekken,
een studentdien hij voor een theoloog aanzag, in een
wagon zag zitten. Onmiddelijk begaf hij zich tot hem
met het verwijt: „Ik heb jou nog nooit op mijn col
lege gezien," gevolgd door een vaderlijke vermaning
om den tijd niet te verkwisten maar dien nuttig t?
besteden. De student hoorde de philippica kalm aan
en antwoordde toen zij uit was: „professor, ik heb nog
geen propredeutisch gedaan en ben dus nog niet in de
theologie'" „Dan dient 't voor 't vervolg," was de zeer
gevatte repliek, die in de studentenwereld van mond
tot mond ging.
Hoe hoog ook aangeschreven als godgeleerdehisto
ricus en hoogleeraar in het hart der natie heeft ter
Haar zijn toppunt bereikt als dichteren als zoodanig
zal zijn naam nog lang in eere blijven. In de eerste
plaats zeker om de schoonheid de werkelijke poëtische
verdiensten van zijne verzenmaar vooral ook omdat
deze zoo geheel de uitdrukking zijn van een echt Ne-
derlaudsch gemoed Wat ter Haar aan zijn luit ontlokt,
vindt weerklank in aller harten. Hij is een Nederland
sche dichter bij uitnemendheid omdat hij bij uitnemend
heid de type was van den eenvoudigen eerlijken, kar-
telijken, oprechten Nederlander, en hoewel hij eerst op
vrij gevorderden leeftijd in 1838 (hij was geboren 3 Juni
1806) openlijk als dichter optradhad hij zich spoedig
veler harten gewonnen. In dien tijd was de zoogenaamde
christelijke lectuur algemeen in eere. De geweldige
verdeeldheid op kerkelijk gebied, die thans bestaat, liet
zich toen nog slechts van verre gevoelen en zoowel de
meer orthodoxen als de liberalentot de laatste
werd destijds ter Haar gerekendlazen gaarne stich
telijke verhalen en gedichten en waar een dichter als
hij zich verzette om een legende uit het Apostolisch tijd
vak te bezingen, daar kon hij op aandacht en belangstel
ling rekenen. Hij heeft er zijn naam als dichter mede
gevestigd. Dit schoone poëtische gewrocht en „de St.
Paulusrots" die in 1847 verscheen zijn voldoende om
den dichter te lauweren die zulke verzen schiep. Wat
een verbeelding, wat een dichterlijke gloed, wat mees
terschap over taal en vorm in die regels
„O, Java! Grootvorstin dier landen,
Die als met saamgevlochten handen
Zich sling'ren over d'Oceaan
En met hun bosch- en kruidwaranden
In 't bochtig kronk'len van hun stranden,
De zee een krans om 't voorhoofd slaan
Aanleiding voor ziju gedicht „de St. Paulusrots," had
de schrijver gevonden in de schipbreuk van het Nederl.
barkschip de „Jan Hendrik" en de lotgevallen der be
manning en juist het in dichterlijken vorm brengen
van een feit ot een denkbeeld van den tijd heeft aan
vele gedichten van ter Haar zooveel waarde geschonken
b v. „Aan een apostel des ongeloofs," „De cholera bij
hare wederverschijning in 1849," „Het communisme
onzer dagen," „De zonsverduistering, 28 Juli 1851"
en voorts de gedichten getiteld „Zangen des Tijds,"
„Stemmen des Tijds" en verschillende anderen vooral
ook die op het huwelijk en den dood van Prins Hen
drik. Toen de „Negerhut" in aller handen was ver
scheen „Eliza's vlucht" en wie beeft niet het meester
schap van den dichter bewonderd in die beschrijving
van de v ucht over de Ohio
„Daar lag de Ohio vaal en grijs,
Van boord tot boord gestremd:
Een breed pantsier van schubbig ijs
Hield hem de borst omklemd.
Maar Ik draag geen boei der slavernij
Zoo bromde en gromde en brulde hij,
En, steig'rend met herhaalden ruk,
Sloeg hij zijn' keet'nen stuk."
weest, wel zei hij, terwijl hij zich tot haar neer boog
om haar in 't gelaat te zien.
Een vluchtige blos gleed daar over heen maar hij
zag dien nietwant zij liepen in de schaduw der hoo
rnen. Zij zweeg verlegen stilwant zij kon hem toch
niet zeggenwaarom de lelie waarde voor haar had.
Het instinkt der vrouw echter die haar liefde zoo
lang zij die onbeantwoord waant, diep in haar hart be
graaft, deed haar zeer gevat en op den haar eigen kin
derlijken ongedwongen toon zeggen: „Weet u, ik heb
die lelie's altijd zoo mooi gevonden en er nooit een
machtig kunnen worden en nu was ik zoo blij dat ik
er een bad, zoodat ik ze niet graag had willen missen.
Het was dus alleen om de bloem en niet om den
geverdat zij zich zoo onvoorzichtig in het bootje ge
waagd had, dacht Valerius en de bitterheid, die in
zijn hart opkwamdeelde zich aan zijne stem mede
toen hij zei ,,'t Is jammer dat je geen man zijt, dan
kon je een botanicus worden want om je leven voor
een bloem te wagen vind ik nog al kras."
Emma hoorde aan den toon zijner stemdat hij on
tevreden was en dacht natuurlijk dat het was omdat
zij zoo roekeloos in het bootje was gesprongen.
Zij zag naar hem op en zei deemoedig „Is u boos
op me Ik zal u nooit weer doen schrikken."
„Neen kind, ik ben niet boos," zei Valerius en zijn
stem klonk zacht maar treurig en beiden zwegen daarop.
Zij wandelden langzaam naar huis, waar zij zich weldra
bij het overige gezelschap voegden dat op het terras
m den maneschijn vroolijk lachend en pratend veree-
nigd was en hen als „achterblijvers" begroette.
Valerius bracht Emma bij een harer kennissen en
was weldra in het gewoel verdwenen en zóó omringd
door dames en heeren dat zij hem niet meer zag en
met hem was ook voor haar de glans en de vreugd
van het feest verdwenen.
Na het genotvolle roeitochtje schenen haar de ge
sprekken nietig en de aardigheden of vleiereien der
heeren laf en onbeduidend toe, zoodat zij, naar mate
de anderen vroolijker en luidruchtiger werden, hoe
langer boe stiller werd en naar huis begon te
verlangen.
Toen kort daarop mevrouw van Dam haar voorstelde
naar huis te gaan nam zij dit aanbod gretig aan en
na een vluchlig afscheid van Valerius, die juist met
Laura stond te praten reed zij in den helderen ma-
nescl ijn naar huis.
Zij zag echter niets van de schoonheid der natuur en
de stille pracht van den zomernacht maakte geen indruk
op haar hartdat pijnlijk klopte en zeer bedrukt was,
want bij het afscheidnemen zij had het zich niet
verbeeld had zij even naar Laura gezien en deze
had haar met zulk een uitdagendenvijandigen blik
aangestaard dat zij er voor ineen was gekrompen en
duidelijk begrepen had, dat die vrouw haar haatte,
omdat zij haar toch slechts voor een paar uren
den man had ontroofd met wien zij alleen het recht
had te gaan wandelen of roeien.
De korte droom van geluk was voor het arme kind
reeds voorbij en de treurige werkelijkheid lag voor haar,
donker en eenzaam als een winternacht zonder starren
en een leven zonder bloemen.
Tehuis op haar kamertje gekomen, drukte zij de tee-
dere witte lelie herhaalde malen aan hare bevende lip
pen en na den geheelen nacht op hare legerstede in
diepe smart te hebben rondgewoeld schreide zij zich