No. 103,
Twee en tachtigste Jaargang.
1880,
Havard over Alkmaar.
FEUILLETON.
(18) De Macht der Liefde
ZONDAG
19 DECEMBER.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
ii.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk 1,
De 3 nummers O 06.
Van 15 regels /0,75; iedere regel meer/0.15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Havard begint zijn hoofdstuk over Alkmaar met de
juiste opmerking dat de weg van Hoorn naar Alkmaar
minder schoon en minder merkwaardig is dan die van
Enkhuizen naar Hoorn. Daarna wijde hij uit over de
netheid der boerenhuizen en veestallen, over de teedere
zorg der landlieden voor hunne runderen, over de wijze
van begraven waarbij de. weduwe zicb op de lijkkist
van haren man plaatst. De „onvergelijkelijke en be
vallige" landhoeven beschouwende kwain hij Alkmasr
nabij dat omringd is door hooge, zich in de grachten
weerspiegelende boomen boven welke de torenspitsen
zich verhellen terwijl de machtige en sombere massa
van de oude kerk de buizen met spitse geveltoppen
beheerscht. „Alkmaar draagt een schoonen bijnaam
zegt hij men noemt bet Alcmaria victrix wegens den
heldhaftigen tegenstand welken het eertijds den Span
jaarden bood, en het verdient dezen zegepralenden titel
dubbelomdat het niet slechts over do verdrukkers
van Nederlandmaar ook over den tijd dien onver-
biddelijken vijand van elk menscbelijk werk, getriumfeerd
heeft."
„Men treedt de stad binnen langs eene reeks van
kleine, nette huisjes, door groote boomen overscha
duwd." De reiziger, die in 1873, tijdens de October-
feesten Alkmaar voor de eerste maal bezocht, verwart
hier blijkbaar zijne herinnering aan den toegang der
stad van den kant der spoorwegstation met die aan
den toegang van de hoornsche zijde. „Men overschrijdt
de oude gracht en de oude wallen. Deze oude wallen,
die zoo dapperlijk het geweid van den Eredeiik en de
spaansche troepen wederstaat)die drie stormen ver
duurd hebben en die met zulk eene hardnekkigheid
verdedigd zijn geworden dat de belegeraars bunnen
bevelhebber weigerden naar de bres terug te keeren, deze
oude wallen zijn thans verdwenen om gebruikelijker
wijze plaats te maken voor eene heerlijke wandeling
die in haren wijden gordel de gansche stad omgeeft."
„De wandeling verlaten hebbendebe indt men zich
te midden van kleine, kalme en stille straten bewon
derenswaardig onderhouden, van eene allerzorgvuldigste
netheid waar het schijntdat men geen smetgeen
stofje zal kunnen ontdekken eene soort van voorstad
in miniatuur vaD eene stad zonder nijverheid en zonder
plaatselijken handel." Waar de reiziger, van eene soort
van voorstad sprekende, zich ditmaal bevindt, is moei
lijk te gissen. Dat hij Alkmaar geene nijverheid toe
schrijft mag hem niet ten kwade geduid worden het
heeftal bezit bet verschillende fabrieken niet het
voorkomen van eene fabriekstad. „De geheele bezieling
van Alkmaar, vervolgt hij alle zaken die er ver
handeld worden komen het inderdaad van elders toe
en trekken zich samen in zijne markt. Deze markt
heeft des vrijdags plaats, en dezen dag wordt de ove
rigens zoo bedaarde stad eene der meest levendige
want Alkmaar is van geheel Noordholland de plaats
waar de grootste handel in kaas gedreven wordt." Dat
wij 3 marktdagen ter week hebben en de zaterdagsche
het drukst bezocht wordt en de meeste levendigheid
veroorzaaktschijnt den heer H. niet ter oore geko
men te zijn. „Het is nabij de waag dat deze handel
geschiedt. Als te Hoorn is van des morgens af het
plein ingenomen door de landlieden die de schoone
vergulde ballen nieuwe gouden appels uit dezen
noordelijken tuin der Hespériden tot hooge stapels
opeenzetten. 's Middags, op het gelui der klok, be
gint het verkoopen en koopen. Na de koopwaar be
schouwd en op de hand gewogen te hebben ziet de
kooper gehuld in zijne groote jas en gedekt met zijn
kleinen hoed den even somber gekleeden verkooper
aan. Vervolgens den arm uitstrekkende, schreeuwt hij
een getal en slaat hij een of meer vingers buigende
op de hand van de wederpartij. De beweging en de
schreeuw herhalen zich dikwijls 3 of 4 keeren achtereen,
l.'e kooper en de verkooper steeds voorzichtig noe
men overluid slechts de ronde som van den prijs ter
wijl het bijgeld wordt aangeduid door de handslagen
welke zij wisselen."
„Zoodra een koop op die wijze gesloten is ziet men
de waagdragers toeloopen. Hunne kleeding speurt af
tegen de donkere en ernstige der koopers en verkoo-
pers. Zij zijn namelijk geheel in het wit gekleed,
met uitzondering van den hoed en den halsdoek, die of
blauw, of rood, of geel, of groen zijn naar mate van
de schaal waartoe de dragers behooren want elke
schaal heeft hare bijzondere kleur. Eenmaal tot de
waag gebrachtworden de kazen officieel gewogen en
neemt de kooper ze over."
„Niets is merkwaardiger dan deze beweging te zien,
wanneer de vergulde ballen met eene verwonderlijke
behendigheid geworpenvan hand tot hand springen
om van de markt naar de schaal te gaanen ten
laatste van de schaal naar het vaar- of rijtuig dat ze
vervoeren moet."
Inderdaad, het zou verwonderlijk zijn indien het dus
geschiedde en de berriën overbodig waren. Het zou
een bombardement schijnen waarbij de veiligheid der
omstanders voorzeker gevaar zou loopen. Wij twijfelen
of de heer Havard des vrijdags de kaasmarkt bezocht,
tenzij hij haar op een afstand van den Voordam be
schouwd heeft. Vandaar kon hij zich vergist hebben
wat het werpen der kazen betreft. Wij hebben onzen
lezers intusschen niets willen onthouden van zijne ver
makelijke beschrijving van den kaashandel, ieder weet,
zonder dat wij er op behoeven te wijzen in hoeverre
hij dwaalt. Zijne opmerking omtrent de dassen der
kaasdragers willen wij liefst als een wensch opvatten.
„Meer dan de helft van de kaas welke men in de
provincie maakt, wordt hier verhandeld, en men schat
op meer dan 5 miljoen ponden [het cijfer is wel
wat kras genoeg genomen] de hoeveelheid die elk
jaar kennis maakt met de weegschalen der stad."
„De Waag, om welke deze levendige tooneelen plaats
hebben is een van de merkwaardigste gebouwen van
het geheele land. De lieve teekening van Lalanne ont
heft mij van de beschrijving. Maar wat de teekening
u niet toonen kan is de warme kleur van dit sierlijke
bouwwerk den luister, welke het aan het zonderlinge
schilderwerk, dat den gevel bekroont, ontleent, de
harmonie van de tinten der metselsteenen afstekende
tegen de banden van bergsteen en tegen den zwarten
toon van het groote leien dak, dat het geheele gebouw
overdekt."
Men moet echter niet meenen zegt de schrijver
,dat deze merkwaardige Waag het eenige verdienstelijk
bouwwerk uit vroegere tijden isdat Alkmaar bezit.
Men vindt er oudo huizen met hooge gevels bij dozij
nen waarvan sommige hunne luifels nog behouden
hebben. Dat hij aan de voornaamste zijne aandacht
gewijd heeft, blijkt uit de afbeelding van het huis „de
Schopjes" en 2 andere op het Luttik-Oudorp. Alk-
maar is zoo verzekert hij wat monumenten aan
gaat zonder zoo rijk te zijn als Hoorn overvloedig
voorzien van merkwaardige en schilderachtige gebouwen."
In de eerste plaats noemt hij het bevallig stadshuis
dat met zijn dubbelen trap, zijne drialobbige vensters
ziine gehouwen balustraden, zijne nissen, draagsteenen,
pinakels arkels en zijn toren een goed figuur maakt
maar ongelukkiglijk te midden van eene lange straat
gebouwd is, waardoor men niet genoeg terug kan gaan
om het behoorlijk te beschouwen.
„Men noemt deze lange straat zoo gaat hij voort
de Langestraatzij loopt uit op de groote kerk, vroeger
St. Laurens gewijd eon schoone tempelvan groote
afmetingen en mede hehoorende tot den gothischen stijl,
maar tot de gothiek der 15e eeuw, dat is tot den tijd
van haar verval."
„Binnen de kerk ziet men de tombe van graaf Elo-
ris V, bedekt met zijne vorstelijke wapenschilden en
kleine scheepjes door middel van lange koorden aan
het gewelf van het koor opgehangengetuigen luide
dat de in dit heiligdom vereerde god zijne hulp en be
scherming den alkmaarschen zeevaarders niet karig
toedeelt."
„Voor het overige geen andere versierselen. De tem
pel is naakt en ontledigd en heersebte in deze gehei
ligde woestenij niet zulk eene verwonderlijke zindelijkheid,
dan zou men gelooven dat zij pas door eene bende
beeldstormers geplunderd was. Uitwendig vervroolijken
het zuidelijk portaal, dat op het oude kerkhof uitkomt,
en een klein sterk versierd kluisje, dat tegen de koor
sluiting geplakt is, den strengen indruk, welke deze groote,
door Helena.
die waar haar voetstap naakt,
Het doode levend en wat leeft gelukkig maakt.
Da Costa.
Valerius zweeg en zag somber voor zicb uit. Plot
seling scheen eene gedachte hem door de ziel te gaan,
want hij hief liet hoofd op en zag zijn pleegvader aan.
„Weet u wat Jean Paul ergens zegt?" vroeg hij.
„Neen die heeft zooveel gezegd."
„Hij zegt, dat een goed mensch door het geluk beter
en edeler, door het ongeluk daarentegen hard en ge
voelloos wordtterwijl omgekeerd een slecht mensch
door voorspoed zelfzuchtig en trotsch wordt, maar door
lijden tot inkeer komt. Als dat waar is en ik ge
loof, dat het zoo is dan ben ik een goed mensch
want door het leed, dat mij getroffen heeft, ben ik
slechter geworden dan ik was terwijl ik weet dat Let
geluk mij beter gemaakt zou hebben."
„Daar kan wel iets van aan zijn en ik ben ook over
tuigd dat je een goed mensch zijtdat heb ik straks
al gezegd maar met allen eerbied voor Jean Paul zal
niemand mij afbrengen van het geloof, dat geen mensch
slecht behoeft te worden die niet w i 1."
„Ik geef het op om u te overtuigen want 't helpt
toch niet," zei Valerius na eenig stilzwijgen." Het
einde is toch dat ik mij moet onderwerpen aan uw
wreed, onherroepelijk besluit. Overmorgen vertrek ik
dus en laat niets meer van mij hooren. Ga ik dan te
gronde onder mijn nieuwe smart, welnu, het zij zoo,"
eindigde hij met een wanhoop in zijn stem, die droevig
was om aan te hooren.
„Neen zoo is niet gemeend we moeten elkaar ge
trouw schrijven en niet van elkaar vervreemden. Ik
zal je alles vertellen wat hier voorvaltdan blijf je op
de hoogte en leeft tcch met ons mêe.
„Ja, dat zal machtig aangenaam zijn zoo uit de verte
en vooral als ik hoor dat Emma de vrouw van een
ander wordt," riep hij op bitteren toon uit, terwijl zijne
donkere oogen onheilspellend begonnen te schitteren,
„Neendat kan en wil ik niet verdragen riep hij
op eens uit terwijl hij de hand van zijn pleegvader
vatte en zei „Beloof me plechtig dat ge me zult
waarschuwen als gij merkt dat een jong mensch vues
op haar heeft en dat u haar vóór zij zich verklaart
mijn aanzoek meedeelt, dan kan ze nog kiezen en wie
weet of ze toch niet iets voor mij gevoeltals ze het
verneemt."
„Ik beloof je dit Valerius," zei de oude heer „maar
dat zal niet gebeurenwant ze gaat weinig uitdus
waar zou ze jongelui ontmoeten
„O daar kan men niets van zeggen er was een
jonge advokaat op mijn partijdie haar druk het hof
maakte en altijd in hare nabijheid wasdie behoeft
maar bij u aan huis te komen om nader kennis met
haar te maken en dan zijn de zaken in orde ja wel
dat zult u zien."
„Ah zoo!" zei de oude heer peinzend. „Nu ik beloof
je, als dit gebeurt, zal ik je aanstouds schrijven."
„Goedmorgen kom ik afscheid nemenof 't is
misschien maar beter dat ik zóó heenga zonder baar
weer te zien."
„Wel neen, kom morgen bij ons eten en blijf dan
den geheelen avond, dan kunnen we voor 't laatst nog
eens gezellig bijeen zijn, maar beloof me, dat je Emma
niets zult laten merken en geen hartstochtelijk af
scheid van haar nemen zult."
„Ik zal zeer kalm zijn antwoordde Valerius dof.
Zij bespraken daarop nog het een en ander en spoe
dig nam de heer Berns afscheid en ging naar huis.
Toen hij in de kamer trad en Emma hem vragend
aanzag zooals ieder keer als hij zonder eenig bericht
van Valerius' tehuiskomst terugkeerde, zei hij, terwijl
hij haar scherp fixeerde „Valerius gaat overmorgen
weer naar Italië."
Niets op haar gelaatzelfs geen blos verried eenige
ontroering waaruit zou kunnen blijken dat deze me-
dedeeling haar verraste of pijnlijk trof.
Zij antwoordde zeer kalm „zoodat spijt me we
zullen hem wel missen."
„Ik had toch gelijkdacht de heer Berns„zij
houdt niet van hem anders kon ze deze tijding zoo
geheel zonder voorbereiding zoo koel niet opnemen.''
De reden waarom Emma ze zoo koel opnam was
zeer natuurlijk. Zij had zich in al die dagendat zij
Valerius niet gezien had, het denkbeeld eigen gemaakt,
dat baar papa stellig eens thuis zou komen met het
berichtdat hij geëngageerd was en zich daarop voor
bereid deze tijding kalm te vernemen opdat zij zich
door niets verraden zou. Nu was in vergelijking van
zijn engagement eene reis naar Italië ondanks de schei
ding zóó onbeteekenend in haar oogdat zij in plaats
van smart slechts eene groote verlichting gevoelde.
Zij was den ganschen dag ook zoo natuurlijk en on
gedwongen dat de heer Bernsdie haar aandachtig