No. 104.
Twee en tachtigste Jaargang.
1880.
WOENSDAG
22 DEC E Hl B E R.
Havard over Alkmaar.
FEUILLETON.
as) Dc Macht der Liefde
Prijs der gewone Advertentiën
Tengevolge der aanstaande Kerstdagen zal Donder
dag a.s. GEEN Courant worden uitgegeven. Vrijdag
avond echter verscliijut een nummer van Zaterdag.
Men wordt vervolgens opmerkzaam gemaakt op
de gelegenheid, om in het nummer, dat Vrijdag
avond 31 Deeember wordt uitgegevennieuwjaars
wensehen te plaatsen van niet meer dan 5 regels
tegen <35 cents per advertentieiedere regel meer
5 cents.
(Officieel (ÖcbccMe.
ALkMURSClIE (•KRAKT
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
het geheele Rijk 1,
De 3 nummers O 06.
Van 1—5 regels 0,75; iedere regel meer/0.15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter algemeene kennis
Dat heden op de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het
aan ben ingediende verzoek met de bijlagen van SIMON
JOHANNES JoNKER, wagenmaker alhier, om vergunning
tot het oprichten van eene Smederij in het perceel aan den
Achterweg, wijk C, No. 17, en dat op Dinsdag 4-Januari 18S1,
's middags ten twaalf uren ten raadhuize gelegenheid wordt
gegeven om tegen het oprichten van die Smederij bezwaren in
te dienen.
Burgemeester en Jf ethouders voornoemd,
AlkmaarA. MACLAINE PONT.
21 Bee. 1880. De Secretaris
NUHOUT van der VEEN.
III.
Wij moeten onzen schrijver nog een paar bladzij 'en
volgen in bet hoofdstuk, dat bij De Zaan" getiteld beett.
„Het is in tilbury's zoo lezen wij in „boer-
chaizen" in hooggewielde wagens van allerlei soort
overdekt met zonderling snijwerk en gewestelijke wa
penschilden dat de landlieden uit de omstreken zich
naar de allunaa sche markt begeven. Zoodra de och
tend van vrijdag begintscharen de rijtuigen zich in
slagorde om de „kaasmarkt", en de paarden met lange
zwarte manen gaan, in eenige nabij gelegen „stalling",
het voedsel en de rust vinden waarop zij recht hebben.
„Wat de kaas betreft, zoo zij per as wordt aange
bracht, zij wordt meestal per vaartuig weggevoeru.
Een lange vaartwelke langs de kade loopt waarop
de Waag gebouwd is, en die op de oude kaarten den
naam van „Nieuwe Vaert' draagt, veroorloof, aan de
„tjalks" en aan de „koffen" midden voor de markt aan
te leggen; en daar voeren vernultige goten, langs eene
zachte helling, de behoorlijk gewogen kazen tot op den
bodem van het afgeronde scheeps: uirn, dat ze tot berg
plaats moet strekken.
„Als het vaartuig geladen is, verwijdert het zich om
plaats te maken voor anderen stevent het 't „Lutke
Oudorp" in gaat den „Zijdam" langs en bereikt de
Vooraleervan waar het 't noorden van het schier
eiland bereikt angs het groote kanaal van Amsterdam
naar de zee of het zuiden langs de lieve rivier die
den naam van de Zaan draagt."
Als de heer Havard hier spreekt van eene we
Vaert", door hem op de oude kaarten gevonden, spelt
hij ons niet wat op de mouwhij heeft dien naam
echter niet voor het Waagplein, in het Mientwater,
zooals het heet, gezien, maar in het noordelijk verleng
sel daarvan buiten de stad de z.g,n. nieuwe hoornsche
vaart. De koffen die dit binnenwater zouden bevaren,
bestaan natuurlijk sleehts in zijne verbeelding; gesteld,
dat zij er ruimte en diepte konden vinden dan zon
nog do vaste brug voor den Dijk haar een slagboom
zijn om de markt te kunnen genaken. Dat hij de ge
laden kaasschepen eerst het Luttik-Oudorp en dan den
Zijdam doet langs varen is eene kleine vergissing; voor
bet noemen van de Voormeer kan hij zien met meer
grond dan zoo even op oude kaarten beroepen daar
vroeger de gansche uitgestrektheid van de Roötorens-
brug tot de Boompoort en van de Keetkolk tot de
Schermerpoort Vooimeer was.
„Het is langs laatstgenoemden weg dat wij Alkmaar
gaan verlaten. Er is dan ook niet aangenamer om te
Amsterdam te komen. Het spoorwegstation moge van
verre zijne sierlijke en regelmatige daken afteekenen
[blijkens een klein schetsje van het oosteind der Ka
naalkade waargenomen], de van den Helder komende
trein moge de dringende roepstemmen van zijne scherpe
fluit doen liooren ik beken, dat ik de rivier verkies
boven den spoorwe en de zachte schommelingen van
de „Al km aar-Pack et" boven de haastige schokken van
den sneltrein.
„Maar laat ons, alvorens te vertrekken, een laatsten
blik wijden en een laatst vaarwel richten aan het ze
gepralend Alkmaar.
„Groeten wij zijne beleefde, minzame, gastvrije be
volking bewonderen wij nog eenmaal zijue uitnemende
zindelijkheid zijne onbevlekte „netheid"; b schouwen
wij zijne altijd wel voorziene koekbakkerswinkels en de
prachtige uits allmgen zijner goudsmeden waar de
gouden oorijzers en diamanten s eraden schitteren
volgen wij nog eenmaal mee onzen blik zijne bochtige
straten [wie weet er nog andere dan de Hekelstraat
en den Geest?], waarin men te vergeefs een smet
op den muur of eenig vuil op het plaveisel zoeken
zal I nemen wij in ons oog mede zijn schitte
rende warmetintelende kleur, waar de roode toon
van den metselsteen zich paart aan do frissche tinten
van het gebladerte waar wit geschilderde kozijnen de
bruine vensters omlijsten, waar het groote dak met
geulvormige en verglaasd pannen het zonnelicht met
levendigen glans weerspiegelt.1'
Dat alles is voorwaar vleiend te vleiend misschien
of te sterk gekleurd? Niet voor hen, die een open
oog hebben voor hel werkelijk schilderachtige dat onze
stad, als de zon met goud en kleuren toovertop zoo
menig punt te zien en te genieten geeft. Maar de
heer Havard prijst ook onze bevolking als „obligeante,
affable hospitalière." Wellicht heeft hij op dit punt
in 1873 gnnstige ondervinding opgedaan in 1880, toen
hij niet kwam om getuige van een feest te zijn maar
om de stad te leeren kennen schijnt hem hulp en
voorlichting ontbroken te hebben. Hoe anders te ver
klaren dat hij niet gewaagt van het monumentwaar
van hij de steenlegging bijwoonde vaD het teeken dat
een heldenfeit vereeuwigt, 't welk zijne bewondering wekt;
dat hij niet spreekt van den gewis door hem onbezocht
gelaten Houtte merkwaardiger omdat zoo weinig
steden in ons land zieh in het bezit van bosschen of
parken mogen verheugen; dat hij evenzeer zwijgt van en
dus evenmin gezien heeft ons museum waar de kunst
lievende franschman op prijs gesteld zou hebben de
oude schilderijen der belegering de s hutterstukken
van v. Everdingen bovenal, de vaandels en wapens,
de drinkschalen en bokalen de charters en zegels de
gevelsteenen en zooveel meer als elders op zijne toch
ten zijne belangstelling heeft gaande gemaakt. Mocht
het hem ditmaal slechts te doen zijn geweest om een
vluchtigen blik op stad en land hij is te zeer lief
hebber om het bezoeken van een geschiedkundig mu
seum te verzuimen wordt hij slechts van het bestaan
ervan in kennis gesteld. Geven wij hem nog voor en
kele regels het woord
„Alkmaar beteekent „alles meer." Deze naam werd
eertijds aan de stad, welke wij verlaten, gegeven,
wegens de uitgestrektheid water, die zich om haar heen
bevond. Zij was in dit tijdperk omgeven door eene
reeks van onderling gemeenschap hebbende meren,
welke men de Alkmaardermeer noemde. Langzamer
hand stuk voor stuk heeft de nijverheid der ingezete
nen zich meester gemaakt van deze meren ze van
dijken omringd en ze dus veranderd in reusachtige
kommen, welke men vervolgens geledigd heelt met be
hulp van door middel van windmolens bewogen pompen."
Onze reiziger heeft nageschreven wat vóór hem door
Huygens en zooveel anderen over den naamsoorprong
van Alkmaar, van „Almeer" gezegd is latere vorschers
zijn tot de verklaring „gewijde plaats aan het meer"
gekomen. Spreekt hij van de Alkmaarder meer (niet
te verwarren met het onbedijkt gebleven gedeelte van
de Schermeer), dan heeft hij maar tot zekere hoogte
gelijk het meest nabij de stad gelegen gedeelte der
Berger- en Egmouder-meren droeg oudtijds dien naam.
Zullen wij aan het eind van ons verslag gekomen
na menige bedenking en aanmerking, iets terug nemen
van de ingenomenheidwelke wij in ons eerste arti
kel voor den arbeid van den heer Havard deden blij
ken In geenen deele. Wij vragen van vreemdelingen,
die over ons land schrijven niet in de eerste plaats
juiste gegevens, welke wijzelf leveren of bij landgenooten
beter vinden kunnen, geen stipte nauwkeurigheid, geene
afwezigheid van dwalingen maar wij wensehen deel
genoot te worden van de indrukken, door ons land en
ons volk bij hen gewekt. Daardoor vermijden wij de
door Helena.
die waar haar voetstap naakt
Het doode levend en wat leeft gelukkig maakt.
Da Costa.
„Dat was mijn plan ook, maar ik moet nog eerst
naar Amsterdam en vertrek van daar uit."
Het woord Amsterdam bracht al Emma's met moeite
bedwongen smart en jalouzie weer boven en zij dacht
met bitterheid „Dus is het toch waar."
Na een poos gezwegen te hebben zei ze zonder op
te zien „Is daar zoo'n haast bij 't Zal papa zoo
spijten."
„Ja, er is haast bij want ik moet er heen om mijn
testament te maken."
„Uw testament?" vroeg ze verschrikt en zag hem
met groote oogen aan.
„Ja," zei hij met een Hauwen glimlach die pijnlijk
was om aan te zien „je weet ik ga voor twee jaar op
reis en men kan nooit weten wat er gebeurt."
Eene rilling ging door de leden van het jonge meisje
en zij werd zeer bleek; hij bemerkte het nietwant bij
staarde in gedachten voor zich uit.
Zij antwoordde niet en dacht„Dat testament is mis
schien maar een voorwendsel dat kon hij hier in de
stad even goed doen zijn doel is Laura nog eens te
zien."
Zij spraken daarop nog eenigen tijd over onverschil
lige dingen koel en kalm alsof hunne harten niet tot
berstens toe vol waren ten laatste stond Valerius op
en nadat hij op zijn horloge had gezien, zei hij„Ik kan
niet langer blijven, je pa komt laat thuis, dunkt me.''
„Over een kwartier zal hij zeker wel komen."
„Maar ik kan zoo lang niet wachtenik heb nog
zooveel te doen eer ik heenga. Misschien kom ik hem
wel tegen want ik moet de stad nog even in."
Zijne stem was gejaagd en hij zocht blijkbaar zoo
spoedig mogelijk een einde aan de pijnlijke scheiding
te maken.
„Hij nam Emma's hand, hield die eenigen tijd vast
omsloten en zei met bevende stem Vaarwel Emma
vergeet mij niet."
Hij Kopte eenige aandoening op het stille bleeke
gelaat te ontdekkendat hem hoop kon geven of hij
misschien ook door haar bemind werd. Maar neen
hare kleine koude hand lag roerloos in de zijnede
lieve blauwe oogen zagen wel met een weemoedigen
blik maar zonder tranen naar hem op de jeugdige
lippen beefden niet van smart en zelfs haar stem klonk
vast toen zij zeide „Neen, dat zal ik niet."
Hij zag haar treurig aan en er rees een bitter- gevoel
in zijn hare op bij het zien, hoe koel zij deze scheiding,
die toch wel voor altijd kon zijn, opnam, terwijl hij
zelf als vernietigd door de smartden dood verkiese
lijker achtte boven zulk een afscheid.
Hij was zich zeiven ook niet langer meester en zou
zich een oogenblik later verraden hebben en hij had
immers beloofd Emma niets te zeggen. Hij liep dus
na een laatsten handdruk en een laatsten innigen blik
op Emma's gelaat, haastig de kamer uit.
In den gang gekomen leunde hij met het hoofd op
de armen eenige oogenblikken als om adem te scheppen
tegen den muur, maakte toen langzaam de voordeur
open en trok die achter zich dicht.
Werktuigelijk liep hij naar huis, zonder iets om zich
heen te zien of aan iets te denken maar toen hij op
den drempel zijner woning stond herinnerde hij zich
dat hij zijn portretdat hij beloofd had vergeten had
te geven en er van Emma en haar papa ook nog
geen had.
Zou hij terug gaan en er nog om een vragen of zou
hij het zijne in een brief sturen en op dezelfde wijze
de andeien ontvangen? Dit laatste was verreweg het
verstandigste, want waartoe zich nogmaals aan dezelfde
kwelling blootstellen haar nog eens weer te zien, hoe
hij daar ook naar verlangde, stond gelijk met de smart
van zooeven nog eens weer te doorleven. Zijn ver
stand verzette zich tegen hetgeen zijn hart wenschte
en toch hoe meer hij n ar het geliefde huis, dat daar
stil en rustig in den blijden zonneschijn voor hem lag,
staardehoe meer eene geheime machtdie hij niet
weerstaan kon hem er heen trok zoodat hij eer hij
het zelf wist, weer voor de woning van zijn pleegvader
stond en aanschelde.
„Ik heb nog wat vergeten," zei hij tegen de meid,
die hem open deed en liep regelrecht naar de huis
kamer,'die hij zonder aan te kloppen binnentrad, daar
hij bij zijn pleegvader zich steeds als huisgenoot en
niet als vreemde beschouwde.
Toen hij binnentrad zag hij Emma op hare knieën
liggen bij de canape waarop zij zooeven gezeten had
met haar hoofd op beide armen en snikkend alsof het
hart haar breken zou.
Hij was zóó verschrikt bij dien aanblik, dat hij roer
loos zonder een woord te zeggen bleef staan en daar