EEN EDEEMARTER, No. 4. Drie en tachtigste Jaargang. 18S1. ZOND VG 9 JANUARI. De lersclic kwestie. FEUILLETON. Prijs der gewone Advertentiën Hit i»iiinii»i*r licNlant uit 2 bladen. E E R S T E B L A D. Al.kN lARSUIK CO II IA NT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheeie Rijk 1, De 3 nummers 0 06. Van 15 regels /0,75; iedere regel meer/0.15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Wanneer Engeland den toestand van Ierland gade slaat zal het overtuigd worden dat de misdaden der vaderen worden bezocht aan de kinderen verder nog dan in het derde en vierde geslacht Het is niet voldoende, een einde te maken aan gepleegd onrecht en de onder drukking te doen ophouden om een bevredigenden en houdbaren toestand in her leven te roepen de gevol gen van het onrecht hebben zich doen gelden en wanneer het lang jaren eeuwen lang geduurd heeft, een orde van zaken gevestigd die het onrecht over leeft en waarop met kan worden teruggekomen zon der nieuw onrecht te plegen Al het land dat voor bijna 300 en 200 jaren, in Ierland is verbeurd ver klaard en aan Engelschen of Schotten toegewezen be hoort grootendeels nog aan eigenaren die hun hoofd verblijf niet in Ierland houden dientengevolge weinig belang stellen in hun land en hun pachtersmaar zooveel te meer in de pachtsommen die zij buiten Ierland verteren. De landeigenaren blijven voor de Ieren vreemdelingen en behooreu tot een ras dat in allerlei opzicht van het hunne verschilt, dat hen min acht en niet begrijpten wederkeerig door hen wordt gehaat en niet begrepen. Volgens Engelsch re. ht en gebruik gaat het landbezit op den oudsten zoon over; meestal is het reeds gedurende het leven van den vader op den vermoedelijken erfgenaam vastgezet en daardoor onverkoopbaar, maar bezwaard met verplichte uitkeeringen aan de overige leden der iamilie, zoodat de eigenaar dikwijls genoodzaakt is de pacht te ver- hoogen en niet zelden buiten staat om in slechte jaren den pachter eenige tegemoetkoming te verleenen. Daar enboven is de pacht van ongeveer een twaalfde deel des lands elk oogenblik opzegbaar. Aan verbetering van den grond wordt in zulk een toestand niet ge dacht. Zijnerzijds heeft de pachter het recht om het gepachte land onder zijn kinderen te verdeelen en in gebruik te geven waardoor het niet zelden een veel talrijker bevolking heeft dan er met mogelijkheid van bestaan kan. Wel heeft reeds Gladstone gedurende zijn vorig ministerie eenige verbetering in den toestand gebracht, maar dat enkele verbeteringen hier niet vol doende zijn ligt in den aard der zaak. Zal dan onze grond ten eeuwigen dage het eigendom blijven van den vreemdeling, van den gehaten Engelseh- man En zijn wij gedoemd om altijd arbeiders en pach ters te blijven en onze pachtsommen uit te keeren aan de agenten onzer landheeren die zich om ons niet be kommeren Zul en wij dan nooit zeiven eigenaars kun nen worden Met deze vragen houden de Ieren zich reeds jaren bezig. Van tijd tot tijd mzonderneid bij misgewas of schralen oogst.treden die vragen met kracht op den voorgrond en het kan ons niet be vreemden dat allengs bij het volk de meening zich heeft vastgezet dat het land behoort aan het volk dat het bebouwt, en dat het schromelijk onrecht is van dat arme volk pacht te vorderen. De bevolking die in Ierland van den landbouw moet leven, pachters en arbeiders, is daarenboven ondanks de sterke landverhuizing in vergelijking met andere landen buiten alle verhouding tot den grond die be werkt moet worden. In 1831 werd berekend, dat van denzelfden lap grond, waarop in Engeland twee per sonen hun bestaan vinden, in Ierland vijf menschen moeten leven. De toestand is later waarschijnlijk iets verbeterd maar nog altijd heerscht er voor het land bouwbedrijf een sterke overbevolking, die nog verergert, nu in de laatste jaren veel bouwland tot weiland is veranderd, waard or minder handenarbeid gevorderd wordt. Bittere armoede is dan ook het lot van het grootste deel des volks, en tijden van gebrek en hon gersnood zijn in het ongelukkige Ierland volstrekt niet zeldzaam. Maar moeten dan ook alle Ieren van den landbouw leven? Kunnen zij geen andere middel n van bestaan ter hand nemen? Die vragen liggen voor de band toch zullen de Engelschen wel doen niet ze niet uit te spreken, want ook hier openbaart zich de Nemesis der geschiedenis. Engeland heeft den handel, de nijverheid en de scheepvaart van Ierland eeuwen lang opzettelijk stelselmatig belet, verboden, onmoge lijk gemaakt, belemmerd ot onderdrukt, en Ierland in aHe opzichten als een wingewest ten bate van En geland bestuurd. Alleen het noorden des lands, waar zich een Protestantsch Schotsche bevolking beeft geves tigd is daarvan althans gedeeltelijk verschoond geble ven, de verhouding tusschen de heeren en pachters is daar ook geheel anders, en daarom deelt dit deel des lands niet in het ongunstig lot van het zuidelijk deel. Dat er onderscheidene plannen tot verbetering \an den toestand in Ierland zijn gemaaktzal niemand be vreemden en men zou onbillijk zijn jegens de Engel schen van den tegenwoordigen tijd indien men meende dat bij de meerderheid des volks niet de wensch ja het gevoel van de verplichting bestond om daartoe mede te werken. Gemakkelijk is de oplossing van dit vraagstuk echter niet. De beroemde Stuart Mill was van meening, dat gewone middelen niet kunnen ba ten tot wegneming van een kwaad dat een gevolg is van overheerschiug en stelselmatig onrecht. Zijns in ziens waren hier revolutionaire maatregelen noodig en daarom zag bij alleen heil in een onteigening van deu grond ten behoeve van hen die hem bearbeiden en die aan de vroegere eigenaren een jaarlijksche scha deloosstel.ing zouden moeten betalen waarvan het be drag door een van regeeringswege benoemde commis sie zou worden bepaald en waarvoor de Staat borg zou blijven. Het is verklaarbaar dat dit voorstel in Enge land vooralsnog weinig bijval vindt, en dat men niet achterwege is gebleven op de groote bezwaren te wijzen die er a n verbonden zijn. Al aai.stonds doet de tegen woordige toestand in Ierland de moeilijkheid in het oog vallen om de jaarlijksche schadeloosstelling van de nieuwe eigenaars te innen. Naast dezen geweldigen maatregel zijn een aantal anderen in overweging gege ven die wij hier niet kunnen en ook niet behoeven te bespreken, omdat zij niet meer zouden passen op de tegenwoordige omstandigheden. Weldra zal aan het Parlement een voorstel worden gedaan tot wijziging van de wetgeving op het landbezit, waardoor men de aanleiding tot de algemeene ontevredenheid en de daar door veroorzaakte maatschappelijke wanorde althans hoopt te verminderen terwijl tevens maatregelen zui len worden genomen om de openbare orde en do ge hoorzaamheid aan de wetten te herstellen. Aan het een en ander besta t inderdaad dringende behoefte. De maatregel waartoe de Ieren thans zijn overge gaan is zeer eenvoudig, en, wanneer zij zich van ge weld onthouden, bezwaarlijk door dwang en geweld tegen te gaan. De pachters weigeren hun landheeren de verschuldigde pacht te betalen en worden daarin door bijna de geheeie bevolking eendrachtig gesteund, terwijl de pachters die tot nog toe aan de verleiding weerstand hebben geboden om zich bij het verbond dezer onwilligen (de Landleague) aan te sluiten in den ban worden gedaan. De weigerachtige nachter kan vervolgd worden, maar wat baat de openbare ver koop van bezittingen, wanneer zieli geen koopers voor doen En wie zal koopenwanneer niemand bij hem in dienst wil treden en voor hem wil werken, wanneer niemand hem iets wil leveren, wanneer hij nergens voor zijn geld spijs of drank kan krijgen en niemand hein wil herbergen? Wat baat het, een onwilligen pachter weg te jagen, wanneer zich niemand opdoet om hem te vervangen en het land dus onbebouwd zou blijven en geheel verwaarloosd zou worden r En wie zal het wagen een nieuwe pacht aan te gaan, wanneer hij met zekerheid weet dat hij in den ban zal worden gedaan dat is: dat ieder zal weigeren hein te diene te nel pon, voor hem te werken en hem iets, zelfs het noo- digste, te verkoopen en te leve-en Inderdaad de tegenwoordige toestand is hoogst bedenkelijk, en dit lijdelijk verzet kan lang duren, wanneer de bevolking een drachtig blijft. Ook daden van geweld worden gepleegd, al mag men aannemen dat de berichten, die daarvan tof ons komen, overdreven, en de misdrijven niet zoo menigvuldig zijn als wij ons hier voors ellen Er zijn landheeren gevallen door verradelijke kogels, en er zijn arbeiders en politieagenten mishandeld er is vee ge roofd gedood of verminkt en ie daders zijn moeilijk te vinden getuigen doen zich niet op, niemand heeft iets gezien of gehoord. Dit schrikt te meer af om zich tegen de landleague te verzetten. Maar ook al ont houd' de bevo king zich van deze geweldpleging, of al slaagt de Regeering er in haar door krachtige maatrege len te bedwingen, de eenvoudige weigering om pacht te betalen en om voor den willigen pachter te werken en hem iets te leveren is een krachtig en bedenkelijk wa- (3) (Naar het Hoogduitsch.) „Gelukkig menscb," riep de heer v. Martens uit. ,,Ja, inderdaad heb ik destijds mijn levens; eluk ver zekerd ofschoon eer.e kleine straf voor bet spelen dier komedie mij niet ontgaan is." „Gij meent zeker uwe verplaatsing naar dit afgele gen oord „O neenzooals ik u reeds gezegd heb leven we hier volkomen naar onzen zin en al viel het mii ook een oogenblik moeielijk van mijne ulanen afscheid te nemen, en de kuras aan te trekken, heb ik toch hier in het regiment zulke aangename kameraden gevonden, dat. ik mij geheel in deL overgang heb getroost. Ook wil ik er niet van spreken, dat de kunstzin mijner vrouw mijn gezellig jongeiieeren-ameublement uit mijn buis verbannen en daarvoor in de plaats deze stijve, stijlgetrouwe en volgens mijn idee, bizonder ongemakkelijke renaissauce-metibels in de plaats gesteld heeft. Neenhet is nog iets anders." „Gij maakt mij waarlijk nieuws ierig antwoordde Martens op de laatste woorden die vergezeld gingen van een hoorbaren zucht. „Wie eenmaal A gezegd heeft, behoort het alphabet ten einde te brengen ging luitenant v. Pleissenbacli lachend voort. „Ik kon toch moeielijk na de bruiloft verloochenen wat ik te voren als mijne vaste overtui ging heb gezegd en gedaan. Wat zou Georgine van mij hebben m eten denken, indien mijn kunstzin zo plotseling verdwenen ware. De ketenendie ik mij zeiven heb gesmeed en aangelegd moet ik dragen ik moet mijne vrouw gewillig volgen naar vervelende kunstenaars-thés en dag aan dag belangstelling huiche len in dingen die mij in den grond onverschillig zijn, dat is de straf voor mijn komediespel op het slot Tannenhof." „Als bet r.iet erger is,' riep Martens, „deze straf'zal door den tijd wel verzacht worden, liet kan u niet moeilijk vallen, langzamerhand eene verkoeling te doen blijken in uwen geestdrift voor de kunst. Dat is zeer natuurlijk gij hebt uwen dienst die uwe b -angstel- ling meer en meer in beslag neemt, en waarbij allengs uwe liefhebberijen moeten achterstaan. Op deze wijze moet de druk dier keten, de u thans zoo bezwaart, minder worden en eindelijk geheel ophouden." „Iets lichter is hij in de laatste weken inderdaad reecs geworden beaamde Pleissenbach en dat gee t mij moed om met ernst weder aan mijn ten r en cor net a pistons te gaan denken. In den tijd van ons en gagement, ik zeide het u reeds, interesseerde Georgine zich uiterst weinig voor muziek. Daarin is echter op eens verandering gelomen sedert een jong musicus uit deze stad haar heeft verklaard dat haar stem een fraaien klank had en dat het jammer zoude zijn haar niet naar vermogen te ontwikkelen. Met denzelfdeu ijver, waarmede zij alle nieuwigheden aanvat, legde zij zich toen op den zang toe. Ik bekende haar mijne vreugde, dat zij trachten ging ook op mijn gebied zich te ontwikkelen, maar was zoo verstandig er dadelijk op te laten volgen dat ik het betreurde baar niet lang in hare vorderingen te kunnen volgen omdat ik zoo o muzikaal was. Daardoor heb ik meer vrijen tijd ge kregen en ge zult nu mijn verzoek billijken, mijne vrouw niets te zeggen van onze dolzinnige serenades en onze lang vervlogen muzikale oefeningen." De heer v. Martens had zijn sigaar uitgerookt en liet overgebleven eind in de asehbak op de tafel ge worpen. Daarna stond hij langzaam op en zei „Ik begrijp u volkomen, waarde Pleitsenbacb, en verzeker u van mijne onveranderlijke discretie. Door mijne schuld zal uw vrije tijd niet bemoeielijkt woiden. Wauneer ik eerst eene geschikte woning heb gevonden en naar den eisch ingericht en ge dan den wensch mocht koesteren niet altijd uwe vrouw, maar ook weer eens u zelf' te liooren zingen zoek dan uwe toevlucht in mijn huis. Niets zal u daar storen. Wilt ge dat?" „Waarom niet?" schertste Pleissenbach, dan praten wij over oude tijden. „En over onze allerlaatste serenade, die wij aan de blonde Sophie Roderieh brachten maar zeg mij eens, is uwe viouw ook blond?" „Neen, ze is eene brunette, ge zult haar spoedig leeren kennen. Wilt gij morgen bij ons komen eten?" „Ik dank u morgen is al mijn tijd door drukke be zigheden in beslag genomen maar ik zal stellig wel een half uur je kunnen vinden, om uwe vrouw mijne opwachting te maken." „Zeer goed dan zien wij elkaar in ieder geval mor gen weer. Ik zou u gaarne uitnoodigen heden av lid bij ons door te brengen, maar Professor 11 ansius houdt heden avond eene buitengewoon belangrijke voordracht over de oude nederlandsche schilderschool. „Waarheen ge natuurlijk uwe vrouw vergezellen zult. Ik bid u om 's hernels wii geneer u niet om mij. Betuig mijn respect aan mevrouw v. Pleissenbach. Tot morgen adieu 1" Pleissenbach vatte Martens' hand en schudde die hartelijk „Gij zijt nog altijd dezelfde, de oude, goed hartige en vroolijke kameraad van vroeger. Het doet me ontzaggelijk veel genoegen, dat het noodlot ons na een paar jaar scheidens v\eer te zameu heeft gebracht. Naar ik hoop zult ge niet al te spoedig slagen in de keuze van uw aan te koopen landgoed, en zullen wij het voorrecht hebben u nog eenigen tijd in Oostbnrg te behouden." „Wees onbezor_d. Als ik iets koop, koop ik in de nabijheid der stad dat heb ik mij vast voorgenomen. Doe geene moeite mij uit te laten, ik zal den weg wel vinden. Bonjour „Au revoir 1"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1881 | | pagina 1