EEN EDEEMARTER, No. 10. Drie en tachtigste Jaargang. 1881. ZONDAG 23 JANUARI. FEUILLETON. Prijs der gewone Advertentiën: Dit nummer beslaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. M. B. G. 7,50. ©fftcicei (Bebeelte Algemeen bestuur en oppertoezicht over den Waterstaat. Eene nieuwe kennis. ALKMIARSCHE COURAN Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk 1, De 3 nummers 0.06. Van 15 regels 0,75; iedere regel meer ƒ0.15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Ingekomen giften bij den Burgemeester voor den watersnood BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR herinneren bij deze de huisonderwijzers, voor zoover zij hier lager onderwijs gevenaan hunne verpligting, krachtens art. 80, 3* lid der wet op het lager onderwijs, van 17 Augustus 1878 (Staatsblad No. 127), om vóór 1 Februari e. k., aan het gemeentebestuur eene opgave te zenden van de kinderen van boven de zes en beneden twaalf jaren, die bij hen onder wijs ontvangen. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 21 Jan. 1881. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR maakt bekenddat de landmeter van het kadasterde heer C. K. KLOTSDingsdag 1 Februari a.s. een aanvang zal maken met het opnemen der kadastrale veranderingen, voor het dienst jaar 1882. Alkmaar, De Burgemeester voornoemd, 21 Januari 1881. A. MACLAINE PONT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR herinneren, dat, nu de klokken weder geregeld loopen, over eenkomstig het raadsbesluit van 27 Dec. 1860, de klok op de Waag 4^ minuten vóór de klok op de Groote Kerk zal slaan en de Kapelkerk gelijktijdig met die van de Groote Kerk en het Accijnsgebouw. Burgemeester en Wethouders voornoemd. AlkmaarA. MACLAINE PONT 22 Jan. 1881. De Secretaris NUHOUT van deb VE.EN P O L I C I E. Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het navolgende voorhanden, als: een onderstukje van een gouden oorbelletjeeen zilveren horloge met stalen kettingeen gou den oorbelletje, een rolletje leder, een kastsleuteltjeeen kap van een duffelsche jaseen haarringetjeeenig breiwerk, een zwarte strik en vijf zakken met groene erwten. i i. Het is juist een jaar geleden dat in een paar arti kelen in deze courant werd gewezen op het „waterge vaar" waartegen wij in ons aan de golven ontwoekerd vaderland steeds hebben te strijden. De onvoldoende toestand van den Noorder Lekdijk en de overstroomin gen in Noordbrabant gaven daartoe aanleiding. Kan het bevreemden dat de geweldige verwoesting thans in dezelfde provincie door de doorbraak te Nieuwkuyk veroorzaaktde algemeene aandacht opnieuw op dit allerbelangrijkst onderwerp heeft gevestigd Men vraagt zich niet zonder ongerustheid af, of de waterschapsbe- besturen wel alle zorg aanwenden om deze ramp te voorkomen, of het provinciaal en algemeen rijkstoezicht wel voldoende waakt en zich krachtig genoeg doet gel den, en of de Staat zelf behoorlijk zorgt voor de alge meene rivierverbetering en den algemeenen waterafvoer. De toestand van Noordbrabant geeft ons een voorbeeld van de verschillende belangenverplichtingen en be voegdheden waarmede wij hier te doen hebben. De doorgebroken dijk is een binnendijk, midden in het land, geen rivierdijk. Het waterdat over de overlaten uit de Maas over het land was gestroomd is door den hevigen zuidwesten wind met zooveel kracht tegeD dezen dijk opgestuwd dat hij is bezweken. Uit den aard der zaak was het polderbestuur met de zorg voor den dijk belast. Het was daarenboven niet onbekend dat da dijk vooral bij Nieuwkuyk den aandrang van het bin- nenstroomende water moest weerstaan. Het blijkt dat daags vóór da ramp zich reeds wellen hebben vertoond aan de binnenzijde van den dijken daarom is een onderzoek ingesteld, of tegen het dreigend gevaar maat regelen waren te nemen die verzuimd werden. In bet algemeen mag daarentegen niet worden voorbijgezien dat aan het water dat de doorbraak met bare vreese- lijke gevolgen heeft veroorzaakt, tot ontlastii.g van de rivierendus in het algemeen belangvrije intocht in Noordbrabant werd vergund en dat de zorg voor den behoorlijken afvoer van het water in onze groote rivie ren tot den werkkring van den Staat beboort. De be kende regel in waterstaatszaken„dien water deert die water keert" is dus op zich zei ven wel zeer een voudig en in het algemeen juistmaar blijkt in de toepassing toch tot vrij ingewikkelde kwestiën aan leiding te geven. Men mag dus vragenis deze zaakzoowel wat de zorg voor de verschillende wa terstaatswerken als wat het toezicht en de dwang middelen betreftwaardoor tot voldoende voorziening kan worden genoodzaakt, behoorlijk geregedVan regeeringswege wordt die vraag ontkennend beantwoord. Zij is voornemens wetsontwerpen in te dienen tot re geling van bet algemeen bestuur van den waterstaat tot verzekering van 's Konings oppertoezichtook over het bijzonder bestuur van den waterstaattot regeling van bet bijzonder bestuur, dat bij de provinciën water schappen gemeenten enz. berusten tot regeling van onderscheidene onderwerpen van waterstaatvoor zoo ver die tot nog toe ontbreekt of herziening van be staande regeling noodig blijkt. Wanneer men bedenkt, dat het hier onder anderen geldt de herziening eener wet van 1806 en eener ordonnance du roi van 1669 en dat regeling door de wet in de plaats moet komen van een aantal Koninklijke Besluiten kan veilig wor den aangenomendat wij hier niet met voorbarige of onnoodige maatregelen te doen hebben. Daarenboven bestaat hier een grondwettig voorschrift. Nadat toch de Grondwet in art. 190 bepaalt, dat de Koning het oppertoezicht heeft over alles wat betreft den water staat de wegen en bruggen daaronder begrepen, zon der onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's Lands kas of op eene andere wijze worden gevon den zegt art. 191: „De wet regelt bet algemeen en het bijzonder bestuur van den waterstaat in den boven- gemelden omvang.'' Aan dit grondwettig voorschrift is sedert 1848 geen uitvoering gegevendan alleen wat enkele punten van bijzonder dringenden aard be treft door de wet van 12 Juli 1855, die dan ook blij- kens haar opschrift dient tot voorloopige voorziening in sommige waterstaatsbelangen, en volgens bare beweeg redenen is gemaakt in afwachting van de wetbedoeld in art. 191 der Grondwet. Van de door de regeering noodig geoordeelde wets ontwerpen zijn de beide eerstetot regeling van het algemeen bestuur van den waterstaat en tot verzeke ring van 's Konings oppertoezichtdoor haar ingediend. Deze belangrijke wetsontwerpen zullen ongetwijfeld in booge mate de algemeene aandacht trekkenen ver dienen alleszins in hare hoofdstrekking en in hare bij zondere bepalingen met nauwlettendheid onderzocht en beoordeeld te worden. In hoeverre dat in dit blad kan geschieden en voor onze lezers behoort te geschie den kan bezwaarlijk terstond worden bepaald. Mis schien vinden wij aanleiding om later een of ander punt met meer uitvoerigheid te behandelen. Bepalen wij ons voor het oogenblik tot een overzichtmet voor behoud vau de vrijbeid om naar willekeur bier of daar iets langer stil te staan. Dat onder werken van waterstaat verstaan worden niet alleen alle werken die met het water in verband staan, als stroomen en rivieren met de daarin voorkomende eilanden en platenaanwassen en schorren de stran den der zee zeegaten en zeeboezemshavens en ree den meren poelen moerassen kanalen vaarten grachten en slooten duinen dijken, sluizen en andere waterkeerende werken, verveeningen, indijkingen, droog makerijen enz., maar ook spoorwegen en alle andere wegen, straten pleinen en voetpaden, mijnwerken en steengroeven dat zal den meesten onzer lezers wel bekend zijn. Het water beeft in ons land zoozeer de overhand, dat alle kunstwerken van dezen aard tot bet gebied van den WATEBstaat worden gerekend. Dat van deze werken alle, die beheerd of uitgevoerd worden door het Rijktot den algemeenen waterstaat behooren en de overige tot den bijzonderen waterstaat gerekend worden, is eene onderscheiding, waartegen wij niets heb ben in te brengen. Van de werken nu, die tot den al- neenen waterstaat behoorenworden de aanlegde verbetering en het onderhoud aan het algemeen bestuur van den waterstaat opgedragen en alleen door een bijzondere wet kan uitvoering of beheer worden toe- (9) (Naar het Hoogduitscb.) Martens knikte bevestigend. „Helaas is uwe vrees gegrond en zal ik derhalve in uw belang handelen zooals gij het wenseht. Wees overigens voorzichtig en laat vooral niet merken, dat gij meer weet, dan Adam iief is. Gedraag u naar zijne voorschriften gij kunt dat met een gerust geweten doenwant slecht is het doel niet dat hij najaagtal beoogt hij ook iets an ders dan uitsluitend werken der barmhartigheid." „Kunt gij mij op uw woord van eer verzekeren, dat werkelijk de oogmerken van Adam en zijn geheimzinnig genootschap niet slecht zijn?" „Zoude ik anders tot dien bond behooren vroeg Martensterwijl hij zich trotsch oprichtte en Alma scherp aanzag. Het meisje sloeg beschaamd de oogen neder. „Gij hebt gelijkfluisterde zij, „daaraan zal ik denken, als er op nieuw twijfel in mij opkomt." „Indien gij echter wensehtMiss. Alma," ging Mar tens voort„u van de boeien die Adam u zoo listig heeft aangelegdte bevrjjdenlaat mij dan voor u bandelen. Ook ik doe mijn uiterste best die kluisters te verbreken, en misschien zal juist die gevaarlijke on derneming waartoe Adam mij heeft bestemd mij in de gelegenheid stellen, zijne heerschappij af te schudden." „Wilt gij ondanks mijne ernstige waarschuwing toch dat waagstuk ondernemen Martens glimlachte overmoedig. „Ik kan mij niet herinnerenzeide hij fier„ooit voor eene onderne- ining teruggeschrikt te zijn omdat er gevaar aan ver bonden was. Evenwel zal 't het verstandigst zijn met omzichtigheid te werk te gaan, indien men met eenen tegenstander als dokter Adam te doen heeft. Is de bewuste pothographie nog in uw bezit?" „Ik was voornemens ze u te gevenantwoordde bet jonge meisje terwijl zij uit haren mof eene kleine portefeuille ea daaruit bet bewuste portret nam Hier is uwe aanstaande." Martens wierp eenen snellen blik op het portret. „Mag ik het houden vroeg hij. „O, zekerik ben blijde dat /ik er van bevrijd ben." Zij bevestigde haren dichten sluier weer aan den hoed en voor het gelaat en Martens bood haar den arm tot geleide aan. „Veroorloof mij u naar beneden te geleiden en ten aanhoore van den portier en eer sten kellner mijne geachte tante aan de deur van het hotel vaarwel te zeggen." Met eene lichte hoofdbeweging legde zij hare hand op zijnen arm. Zoo begaven zij zich te zamen naar beneden. IV. Toen de heer v. Martens op zijne kamer teruggekeerd wasbeschouwde hij langen tijd met groote oplettend heid de zooeven ontvangen photographie en verborg die daarna zorgvuldig in zijn portefeuille. „Het lijdt geen twijfel meer mompelde hij terwijl hij peinzend eene nieuwe sigaar aanstak en weer in de vensterbank plaats nam„mijn geheugen heeft mij niet bedrogen blijkbaar bestaat er eene treffende gelijkenis. Waar schijnlijk is die gelijkenis niet toevallig, want bij dien vreeselijken brand in het slot zijn destijds beide kinde ren verdwenen, het meisje zoowel als de knaap, een ieder waande ze gestorven en nu heeft Adam het meisje weder gevonden waarom zou de fortuin mij den knaap niet in handen kunnen spelen Hij moet stel lig jonger zijn dan zijne zusier." Hij haalde zijne portefeuille weer te voorschijn en doorliep snel den inhoud. Ja, het is zoo, het meisje moet thans achttien en de knaap ongeveer dertien jaar oud zijn. Van dien leeftijd zal de knaap van gisteren avond ook omstreeks zijn. Naar den geheelen aard van dien jongen te oordeelenmoet hij adelijk bloed in de aderen hebben, ondanks het nijpend gebrek, dat hem kwelde was zijne taal vrij uit de hoogte. En als hij inderdaad een Birzowski is en ik twijfel er haast niet meer aan, daar alles zoo treffend overeen komt dan is hij ook de voornaamste erfgenaamdaar het meisje eerst dan in aanmerking kon komen als er geene mannelijke nakomelingschap meer bestond. Ik heb dus in hem een wapen gevondenwaarmede ik mij van dien onbeschaamden Adam kan bevrijden. Ein delijk weer een lichtstraal op mijnen donkeren levens weg Die bekoorlijke Alma heeft mij inderdaad uit muntende berichten gebracht, evenzoo was het mij niet onaangenaam te vernemen, dat Ethelreda in een kloos ter is. Steeds vervolgde mij de vrees dat zij mij zou vinden en plotseling misschien door Adam geleid hier zou verschijnen. Hoe listig heeft die oude schurk die lieve Alma zij is wezenlijk zeer lief geworden in zijnen netten verstriktevenals de afzichtelijke spin het argelooze vlindertjeHet denkbeeld van het ge heime genootschap van weldadigheid is waarlijk niet slecht; hij verstaat er zich op dat sprookje telkens weder in een nieuwen, maar aantrekkelijken vorm voor te dragen. Een sprookje? Zeer zeker, daarvoor houd ik hetal is het niet te ontkennen dat des dokters invloed verbazend groot ismaar toch zijn al die zoo genaamde medeleden niet anders dan van hem afhan kelijke wezensdie hij door list of geweld in zijne macht heeft weten te krijgen." Martens keek naar de pendule. „Half elf," fluisterde hij„het wordt hoog tijd een plan voor den dag te ontwerpen. Vooreerst moet ik kennis maken met de hooggeroemde gade van mijnen vriend Pleissenbach vervolgens een paar andere visites te twee uren aan tafel in het hotel na afloop daarvan zal ik Pleissen-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1881 | | pagina 1